Column | Ik denk aan de appels, het ijs en het water, als ik Chemours zie en het dorp waar ik opgroeide

Sarah Sluimer

Sarah Sluimer

„De eitjes uit de winkel zijn hierbij vergeleken níks”, zei mijn vader iedere zondagochtend trots, en dan wees hij met zijn lepeltje naar het eigeel, dat niet geel was, maar oranje, zoals de binnenkant van je oogleden, als je ze sluit. Zondagochtend verzamelde hij ze achter op het land. Dan kwam hij de keuken in, met in zijn schort de buit, riep iets als ‘kakelvers’ en begon handenwrijvend zijn ritueel. Soms was het water nog koud als hij de boel in de pan liet zakken. Dan weer had hij een noviteit te pakken. Een wekker, die gebroederlijk naast de eitjes in het water lag, tot er een liedje uit omhoogborrelde. De zoektocht naar het perfecte ei, met stevig eiwit en struif dat slechts licht gestold was in het midden, bleef mijn hele jeugd onverminderd voortduren.

En dan waren er de sterappels, die we in de herfst van de grond raapten en waar mijn vader appelcompote van maakte, met een smeltend klontje boter in het midden van de pan, waardoor het huis rook naar geluk.

Er was de sloot voor ons huis waar ik in de winter op schaatste. Soms lag ik plat op mijn buik en telde de witte zuurstofdubbeltjes. Ik keek naar de vissen, die met hun buiken omhoog voor dood onder het ijs lagen, maar bij het smelten hun staarten begonnen te bewegen.

En in hete zomers speelde ik met de tuinslang op het terras. Ik maakte waterbogen en staarde naar de ragfijne regenboogdruppeltjes in de zon. Als ik dorst had dronk ik uit de slang. Het water was lauw en smaakte naar plastic, maar dat geeft niets als je kind bent.

Ik kijk naar de uitzending van Zembla, over het gif dat al decennialang in de grond van het dorp waar ik opgroeide wordt geloosd, door chemiebedrijf Chemours. De eieren van hobbykippen blijken uitermate zorgwekkende hoeveelheden PFAS te bevatten. Er wordt verwezen naar het gevaar van borstvoeding voor baby’s die in de Alblasserwaard geboren zijn. Ik denk aan die foto van mijn moeder en mij, zo vredig aan de borst onder de pergola op het terras. Het blijkt dat Chemours, toen DuPont, in 1993 al wist dat er sprake was van ernstige aansprakelijkheidsrisico’s, door lekkende leidingen onder het bedrijf.

Ik zie het uitgestreken gezicht van de directrice van Chemours tijdens een hoorzitting. Slechts een lichte paniekstotter verraadt dat ergens onder dat keurige sjaaltje misschien nog een hart klopt.

Ik zie twee Sliedrechtse mannen, PvdA’ers met vrouwen die een goede sjaal voor ze hebben gekocht, met ingehouden woede verhalen over hun davidstrijd tegen het monsterlijke conglomeraat van rijke aandeelhouders en falende beleidsmakers. Mijn vader had, indien nog onder de levenden, een van hen kunnen zijn.

Ik stel me zijn barse stem voor, hoe hij het woord ‘gif’ zou uitspugen, terwijl hij met zijn vuist op de keukentafel ramt.

Het moet afschuwelijk ontluisterend zijn om te weten dat je leeft in een gebied waar alles wat uit de grond en het water komt een bedreiging vormt, terwijl door onze overheid toegestaan wordt dat Chemours blijft pompen, sissen, geld verdienen.

Ik denk aan de appels, het ijs, het water. Ik denk aan mijn vaders afwachtende blik, als mijn moeder en ik ons zondageitje aten.

„Goed?”

„Perfect.”

Wat iedere verantwoordelijke rondom de casus-Chemours zou moeten weten is dat het niet alleen de grond en het water is. Niet alleen de eieren en de appels. Het is veel meer. Het gif sijpelt door. In herinneringen, het vertrouwen in je eigen lichaam en het idee in een beschaafd en veilig land te zijn opgegroeid.