Traditionalisme: de filosofische stroming die nu Doegin en Peterson inspireert

Recensie Boeken

Filosofie Wat wilden de 20ste-eeuwse ‘Traditionalisten’ met hun obscure cultuurkritiek, die nu in zwang is bij extreem-rechts? Hoogleraar islamstudies Mark Sedgwick biedt in zijn boek een toegankelijk overzicht van de belangrijkste denkers.

Foto Getty Images

Wat hebben een Franse metafysicus, een Italiaanse fascist en een Zwitserse gnosticus met elkaar gemeen, behalve dat ze tijdgenoten waren? René Guénon, die zich bekeerde tot de islam, Julius Evola, die snakte naar nieuwe Farao’s, en Frithjof Schuon, die danste met Amerikaanse Indianen, geloofden alle drie in een eeuwige Waarheid over mens en kosmos die is verdonkeremaand in de moderne wereld. Ze behoorden allen tot de kring van ‘Traditionalisten’, een esoterische subafdeling van reactionaire Europese zelfkritiek.

Dat Traditionalisme was geen partij, kende geen organisatie en is ondanks ogenschijnlijke raakvlakken niet te verwarren met klassieke conservatieve lof op ‘traditionele waarden’ of met katholieken die terug willen naar de autoritaire kerk van voor het Tweede Vaticaans Concilie. Traditionalisme zoals dat van Guénon en de zijnen is de overtuiging dat alle grote religies en premoderne filosofie een universele Waarheid onthullen die in een Gouden Tijdperk ooit was vastgelegd in een sacrale maatschappelijke orde.

Politiek gezien speelde die vorm van metafysisch anti-modernisme in de twintigste eeuw geen rol van betekenis, vergeleken met de krachten van fascisme of communisme. Maar sinds kort mag het zich verheugen in nieuwe interesse bij extreem-rechts. De Russische Alexander Doegin, wel ‘Poetins filosoof’ genoemd, geldt als erfgenaam ervan. In Franse en Amerikaanse extreem-rechtse kring zijn Traditionalisten in trek, in Nederland worden Guénon en Doegin aangeprezen bij Forum voor Democratie.

Maar wat wilde deze obscure vorm van cultuurkritiek, die zichzelf tegelijk heel erudiet en voornaam vond?

‘Perennialisme’

In Traditionalism geeft Mark Sedgwick, hoogleraar islamstudies aan de universiteit van het Noorse Aarhus, een toegankelijk overzicht van de belangrijkste Traditionalisten en hun opvattingen. Die delen allereerst het geloof in die philosophia perennis die voor ingewijden besloten ligt in spirituele tradities van het oude Egypte via Plato en India tot de middeleeuwse theologie, Joodse kabbalistiek, het occultisme en de alchemie. Ze komen volgens Traditionalisten op hetzelfde neer: het universum is een hiërarchische emanatie uit het Ene, zoals de Neo-Platonisten leerden, en er bestaat een identiteit tussen het alomvattende kosmische principe, brahman in de Indiase filosofie, en atman, de menselijke ziel.

Lees ook dit verhaal over Alexander Doegin

Dat ‘perennialisme’ deed in Europa zijn opgang in de Renaissance, ging ondergronds onder invloed van de moderne filosofie en natuurwetenschap maar herleefde in de negentiende eeuw. Vooral als verzet tegen het vermeende materialisme van de ‘ontheiligde’ moderne wetenschap en samenleving. Elementen eruit zijn ook te vinden in de spiritualiteit van de hippie- en New Age-beweging.

Die overtuiging van één eeuwige Traditie gaat samen met het geloof in symbolisme, mythen en een sacrale geschiedenis, met een cyclisch verloop van Gouden Tijd naar complete verduistering. Een ingewijde elite dient het licht brandend te houden tot de cyclus opnieuw begint.

Als aartsvader van dit Traditionalisme geldt René Guénon (1886-1951), een Franse katholieke intellectueel die zich onderdompelde in oosterse filosofie en metafysica. Het sacrale gezag van die tradities moest worden hersteld, in een samenleving met een organische kastenstructuur, met geleerden en koningen aan het hoofd. Nog steeds in druk is Guénons La crise du monde moderne (1927), dat de huidige mensheid beschrijft vanuit het kali-yuga, het donkerste tijdperk in de kosmische cyclus; een pessimisme dat onder Europese intellectuelen werd aangejaagd door de gruwelen van de Eerste Wereldoorlog. Guénon bekeerde zich uiteindelijk tot het soefisme en overleed als Abd al-Wahid Yahia in Caïro.

Het driemanschap

Een geestverwant en goede kennis van hem was de Zwitser Frithjof Schuon (1907-1998), een druïde-achtige denker die zich ook stortte op inheems-Amerikaanse religies. Evenals Guénon bleef de Zwitser ver van politiek activisme. Dat laatste geldt ook voor Ananda Coomaswaramy (1877-1947), een kenner van Indiase kunst die met Guénon en Schuon wordt gerekend tot het ‘driemanschap’ van het Traditionalisme.

Lees ook: De extreme lijdensweg van Jordan Peterson

Sedgwick behandelt alle drie, maar maakt Coomaswaramy ondergeschikt aan een andere speler, de Italiaanse agitator en neo-fascist Julius Evola (1898-1974). Dat is een controversiële keus. Evola, die Traditionalisme een geheel eigen draai gaf, was uit militanter hout gesneden dan de twee andere, meer spirituele geesten. Hij begon als ‘oosterse’ perennialist maar ontpopte zich al snel tot een overtuigde racist (inclusief een ‘boreale’ oorsprong voor het Arische ras) en politieke revolutionair voor wie het fascisme nog niet radicaal genoeg was.

Ook Evola hongerde naar herstel van een heilige orde, maar hij ging een stap verder dan Guénon. Geestelijk en wereldlijk gezag, bij de Franse metafysicus nog gescheiden, zouden één moeten zijn, zoals in het oude Egypte. In plaats van Guénons ‘feminiene’ hang naar kosmische versmelting domineert bij Evola het mannelijke ideaal van de strijdlustige, viriele krijger. Dat spreekt aan bij een radicaal-rechts dat zich afzet tegen het feminisme en de ‘weke’ moderne westerse cultuur. Trump-fluisteraar Steve Bannon is een van de rechtse systeemcritici die Evola’s naam weer laten vallen.

Net al de Duitse filosoof Heidegger, die een tijdje aanschurkte tegen het nazisme, sympathiseerde Evola in de jaren dertig met het fascisme, in zijn geval dat van Mussolini. Na de oorlog gold hij als het intellectuele brein van diverse neofascistische groepen die onder meer verantwoordelijk werden gehouden voor terreuraanslagen. Al in 1951 werd een zieke Evola op een brancard een rechtszaal ingedragen op verdenking van neofascistische agitatie. Hij werd vrijgesproken.

Jordan Peterson

Echo’s van Evola’s cultus van viriliteit klinken, als reacties op het feminisme, nu volop bij extreem-rechts. Ook in het populaire werk van de Canadese jonge-mannen-psycholoog Jordan Peterson, die door Sedgwick een fellow-traveler van het Traditionalisme wordt genoemd, een ‘niet-traditionele Traditionalist’.

Invloed van het Traditionalisme ziet Sedgwick vooral bij het Franse Nouvelle Droite en bij Doegin, die met zijn ‘Vierde Politieke Theorie’ een synthese zoekt voorbij liberalisme, communisme en fascisme. In Nederland noemt Sedwick alleen de naam van Alexander Wolfheze, auteur op de site Reactionair.nl. Maar in de buurt komt ook de filosoof Andreas Kinneging, die ‘de’ Europese Traditie van Grieken tot late Middeleeuwen massief plaatst tegenover het intellectuele en morele verval van ‘de’ moderniteit.

Sedgwick zet het allemaal rustig en overzichtelijk uiteen en dat is de grote verdienste van zijn boek. Maar zijn didactische aanpak heeft ook minpunten. De docerende toon gaat op den duur storen (‘in het volgende hoofdstuk zal ik laten zien dat..’), maar vooral hinderlijk is dat hij de Traditionalisten zelf weinig aan het woord laat. Juist van een stroming die het meer moet hebben van evocatie en beweringen dan van subtiel denkwerk of argumentatie, wil je ook citaten lezen.

Hoe valt dit pontificale Traditionalisme te plaatsen? Intellectueel lijkt het vooral stilstaand water. De absolute pretenties ervan en de nivellerende blik – één ware Traditie voor de mensheid – is ten diepste a-historisch en anti-filosofisch. Aan de wijsheid van de Ouden valt immers niets meer toe te voegen, we moeten hen hooguit weer leren verstaan.

Cultuurhistorisch hoort Traditionalisme bij de esoterische onderstroom van de Europese cultuur die door Wouter Hanegraaff in kaart is gebracht in New Age Religion and Western Culture (1996). Politiek sluit het aan bij radicaal-rechts of zelfs fascisme (dat ook een occult aspect had) – al zal de ware Traditionalist wars zijn van vulgaire massabewegingen.

Misschien is dit gedachtengoed, zelf gedrenkt in symboliek, vooral van symbolisch belang voor een semi-intellectueel reactionair-rechts dat zich afzet tegen alles wat egalitair, democratisch of ‘links’ is. Opium van een elite dat wel prettig bedwelmt, maar waarvan het gelukkig maar de vraag is of het ook mobiliseert.