Een universele roman over de schuldvraag van Hitlers topambtenaren

Recensie Boeken

Duitse literatuur Fridolin Schley schreef een roman over het strafproces tegen nazi-staatssecretaris Ernst von Weizsäcker, waarin de schuldvraag voor verwarring zorgt.

Baron Ernst von Weizsaecker praat in de pauze van zijn proces met zijn zoon Richard.
Baron Ernst von Weizsaecker praat in de pauze van zijn proces met zijn zoon Richard. Foto © Imageselect

Voor de Duitse schrijver Fridolin Schley begon het allemaal met een foto, gemaakt tijdens het Wilhelmstrasseproces in Neurenberg in 1949. Daarop staat een jonge, in toga gehulde man naast een in het strafbankje zittende witharige verdachte. Ze lachen elkaar toe, alsof ze elkaar willen laten merken dat de zaken er gunstig voor staan.

Die verdachte is Ernst von Weizsäcker, Hitlers staatssecretaris van Buitenlandse Zaken tussen 1938 en 1943; de man in toga zijn jongste zoon Richard, die in 1984 president van de Duitse bondsrepubliek zal worden en in die hoedanigheid in menige toespraak de misdaden van de nazi’s aan de kaak stelt.

In 1949 is het nog niet zover. De 29-jarige Richard is dan assistent van zijn vaders advocaat. Samen zetten ze zich in om te voorkomen dat Ernst levenslang krijgt. Daarnaast willen ze de eer redden van zowel de adellijke Von Weizsäckers als van de Pruisische hoge ambtenarij. Want als de elite haar positie in het naoorlogse Duitsland wil handhaven, dan moet duidelijk worden gemaakt dat zij niets met de nazi’s te maken wilde hebben en alleen maar uit patriottisme op haar post is gebleven.

De verdediging van Ernst wordt een hels karwei. Tenslotte is hij als staatssecretaris nauw betrokken geweest bij de voorbereidingen van de Duitse inval in Polen, op 1 september 1939, en daarmee bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. En er is nog iets waarvoor hij zwaar gestraft kan worden: het medeondertekenen van het bevel om zesduizend Franse Joden naar Auschwitz te deporteren.

Natuurlijk beweert Ernst tijdens zijn proces niets van hun lot te hebben geweten. Hoogstens heeft hij zijn handtekening gezet om erger te voorkomen. Zoals hij ook beweert dat hij in 1939 zijn uiterste best heeft gedaan om de Engelsen te waarschuwen voor Hitlers naderende inval in Polen. Hij manifesteert zich als pacifist, weliswaar met begrip voor de Duitse rancune over het vernederende Verdrag van Versailles, maar toch, van een nieuwe oorlog wilde hij in 1939, als veteraan van de marine in de Eerste Wereldoorlog, niets weten.

Ontluisterende fictie

Precies die mist waarin schuld en onschuld in elkaar overlopen vormde voor Fridolin Schley (1976) de inspiratie voor zijn roman De verdediging. Aan de hand van processtukken, gerechtsprotocollen, secundaire literatuur, memoires en brieven probeert hij in de hoofden te kruipen van zowel Ernst en Richard von Weizsäcker als advocaat Hellmut Becker en assistent-aanklager Robert Kempner. Je zou verwachten dat zoiets een technisch boek oplevert, maar het tegendeel is waar. Want door zijn aanpak laat Schley de beweegredenen van zijn hoofdpersonen op een ontluisterende manier zien. Soms lijkt de fictie de werkelijkheid zelfs dichter te benaderen dan menige historische studie.

Van die hoofdpersonen zijn Ernst en Richard het boeiendst. Al is het soms niet minder fascinerend als Schley het fanatisme van aanklager Kempner beschrijft. Als Duitse Jood was deze topjurist bij het ministerie van Binnenlandse Zaken van de Weimarrepubliek op het nippertje met zijn ouders naar de VS gevlucht. Als Amerikaan keerde hij na de Duitse nederlaag terug naar zijn geboorteland om als aanklager wraak te nemen op de hele Duitse elite, die hij medeverantwoordelijk achtte voor Hitlers misdaden. Die elite huisde met name op het ministerie van Buitenlandse Zaken in de Wilhelmsstrasse. De aristocratische, hooghartige Ernst is er het symbool bij uitstek van.

Op indringende wijze beschrijft Schley de manier waarop Ernst de rechters van zijn onschuld probeert te overtuigen. Hij zou een burgemeester in oorlogstijd zijn geweest, die probeerde van Duitsland te redden wat er te redden viel. Daarom moest hij wel zijn paraaf zetten onder al die documenten waarin opdracht tot het plegen van misdaden werd gegeven. Zonder zijn aanwezigheid op het ministerie zou het er alleen maar nog erger aan toe zijn gegaan. Hoe dat ergere eruit zou hebben gezien, weet Ernst echter niet duidelijk te maken.

En hoewel hij in contact stond met de opstandige officieren van de aanslag op Hitler op 20 juli 1944 zou hij nooit aan tirannenmoord hebben meegedaan, gewoonweg omdat hij het onfatsoenlijk vond om degene die hij diende een mes in de rug te steken. Toen die aanslag mislukte en de coupplegers werden gearresteerd was hij al een jaar ambassadeur bij het Vaticaan, waardoor hij kon beweren niets met die aanslag te maken te hebben gehad. In Italië zou hij zich wel op een andere manier tegen het naziregime hebben verzet, namelijk door Joden te helpen om aan de nazi’s te ontkomen. Met het oog op de naderende geallieerde overwinning laat zo’n ‘heldendaad’ zich gemakkelijk verklaren.

Naïeve elites

Door zich voortdurend op zijn fatsoen te beroepen, probeert Ernst zijn geweten schoon te wassen. Want hoewel hij minachting voor de plebejische nazi’s had, werd hij om carrièretechnische redenen in 1938 wel lid van hun partij en accepteerde hij de rang van SS-brigadeführer. Tijdens zijn proces voerde hij als excuus hiervoor aan dat hij door het spel mee te spelen alleen maar de wereldvrede had willen bevorderen.

Voor Schley is het nog belangrijker om te laten zien hoe Richard zich door het verweer van zijn vader laat misleiden. Aanvankelijk gaat hij mee in de argumentatie van Ernst. Maar dat verandert als hij diens dagboeken leest en de ontgoocheling geleidelijk aan toeslaat. De manier waarop Schley die loutering beschrijft is fascinerend, omdat hij je voortdurend aan het twijfelen brengt over de ware bedoelingen van Ernst. Zo is Richard verbijsterd als hij leest dat zijn vader nooit een seconde heeft overwogen om af te treden toen Hitlers oorlogsplannen duidelijk werden. Hij zou zijn aangebleven om mensen te kunnen helpen. En als Ernst in 1941 noteert dat de wil van de Führer ‘de onze’ is, valt Richard nog net niet van zijn stoel. Alsof hij pas dan beseft dat Hitler juist dankzij mannen zoals zijn vader al die jaren ongestoord zijn gang heeft kunnen gaan.

Dat Richard Ernst ondanks zijn groeiende twijfel toch blijft verdedigen, heeft vooral te maken met het beeld dat hij in zijn jeugd van zijn vader had als een afstandelijke patriarch, die zijn zoons volgoot met de elitaire, ook door veel nazi’s aangehangen ethiek van Stefan George. Maar nog meer zet hij zich voor zijn vader in uit standsbesef, alsof hij ondanks zijn twijfel niet kan geloven dat mensen zoals de Weizsäckers als het erop aankomt ordinaire opportunisten zijn.

Schleys boek zegt veel over de naïviteit van menige andere bestuurlijke elite in een dictatuur. Zo kun je zijn roman zo toepassen op het Rusland van Poetin, waar eveneens duizenden hoogopgeleide ambtenaren alles in het werk stellen om Poetin zijn oorlog in Oekraïne te laten voeren en zijn tegenstanders uit de weg te ruimen. Moet je ze patriotten noemen of gewetenloze carrièrejagers? Juist die vraag maakt De verdediging tot een universele roman over de houdbaarheid van ieders fatsoen in tijden van oorlog en crisis.

Lees ook deze recensie van deze biografie van de familie Von Weizsäcker: De Von Weizsäckers deden het voor carrière, familie en vaderland.