N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Parlement Oud-Kamervoorzitter Khadija Arib vecht het onderzoek aan dat naar haar loopt. Staatsrechtgeleerden schatten haar kansen verschillend in.
Dat het lopende onderzoek naar Khadija Arib binnen afzienbare termijn wordt afgerond, is hoogst onzeker geworden. De voormalig Kamervoorzitter is bij de rechtbank Den Haag een zaak begonnen om het feitenonderzoek naar meldingen over haar gedrag in haar periode als Kamervoorzitter (2016-2021) te stoppen en zo openbaarmaking te voorkomen, zo werd maandag bekend. Daarnaast eist Arib inzage in alle informatie die voor het onderzoek is verzameld en dat die vervolgens wordt vernietigd. Bovendien wil ze een schadevergoeding.
Dat blijkt uit een brief met bijlagen die Kamervoorzitter Vera Bergkamp namens het presidium (het dagelijks bestuur van de Tweede Kamer) en de griffier (de hoogste ambtenaar van de Kamerorganisatie) aan het parlement stuurde.
Directe aanleiding voor de brief is een verzoek van een groep Kamerleden die opheldering wil over onder meer de lange duur van het onderzoek. Bergkamp (D66) schrijft dat „het presidium en de (waarnemend) griffier” die zorgen „begrijpen”. „Een meer tijdige afronding zou voor alle betrokkenen wenselijk zijn geweest.”
Als verklaring wijst ze op „de zorgvuldigheid” waarmee het onderzoek, waartoe het presidium in september 2022 unaniem besloot, wordt uitgevoerd. Verdere vertraging is volgens haar „onvermijdelijk” nu Arib „juridische procedures is gestart”. „Kort gezegd probeert de oud-voorzitter (…) te voorkomen dat het onderzoek wordt afgerond en dat de uitkomsten daarvan openbaar worden gemaakt.”
Bergkamp schrijft: „Het presidium betreurt dat de oud-voorzitter, hoezeer het haar vrij staat zulks te doen, voor deze weg heeft gekozen in plaats van medewerking te verlenen aan het onderzoek.”
Het onderzoek, uitgevoerd door bureau Hoffmann, richt zich naast de meldingen over de manier van leiding geven door Arib (PvdA) ook op de rol en betrokkenheid van het presidium en de ambtelijke leiding van de Tweede Kamer bij de afhandeling van signalen over een onveilig werkklimaat. Met die ambtelijke leiding van de Kamer voerde Arib „een strijd” in haar tijd als Kamervoorzitter, vertelde ze onlangs in het programma Zomergasten.
Lees ook: Onderzoek naar meldingen gedrag Arib lijkt in impasse te raken
Zorgvuldigheid
In de bijlage van de Kamerbrief van maandag schrijven de gedelegeerd opdrachtgevers – een aantal door het presidium aangezochte hoogleraren die toezien op een zorgvuldig en onafhankelijk onderzoek – dat ze begin maart contact kregen met Arib. „We hebben haar aangeboden om zowel met Hoffmann als met ons in gesprek te gaan ten behoeve van nadere uitleg en toelichting.” Het doel: „een afgewogen rapport”, waaraan ook Arib heeft meegewerkt. „Helaas is mevrouw Arib vanaf het begin niet ingegaan op de mogelijkheden die haar geboden zijn, wilde ze geen gesprek en heeft zij tot op heden geen medewerking verleend”, schrijven ze. „Haar publieke uitleg dat zij, kort gezegd, niets heeft mogen zien, is onjuist.”
Wel zijn er volgens de toezichthouders op het onderzoek „voorwaarden gesteld aangaande het kennis nemen van stukken”. Vanwege de „zorgvuldigheid en evenwichtigheid” zijn zij en de onderzoekers van Hoffmann „zeer terughoudend” met „het verspreiden, verstrekken c.q. rondsturen van informatie, inclusief stukken”, schrijven de hoogleraren. „Dit om te voorkomen dat ze een eigen leven gaan leiden, bijvoorbeeld in de media, en zo het onderzoek ongewenst kan worden beïnvloed.”
Arib klaagde er meerdere keren over dat ze niet werd geïnformeerd over de beschuldigingen aan haar adres en geen volledige duidelijkheid kreeg over de opzet van het onderzoek. Zo ontving zij het onderzoeksprotocol pas na tussenkomst van haar advocaten. Voor die tijd werd haar alleen de mogelijkheid geboden dat protocol te komen inzien op het kantoor van Hoffmann.
Onduidelijkheid
Door het inschakelen van het advocatenechtpaar Knoops door Arib is het proces „gejuridiseerd” en vertraagd, schrijven de toezichthouders op het onderzoek.
Op 11 augustus heeft de voormalig Kamervoorzitter een procedure aangespannen bij de rechtbank Den Haag tegen haar opvolgster Vera Bergkamp, (waarnemend) griffier Geert Jan Hamilton, de drie gedelegeerd opdrachtgevers en onderzoeksbureau Hoffmann. Het doel: stopzetting van het onderzoek en het wissen van alle verzamelde (persoons)gegevens.
Tien dagen later dagvaarde Arib de Nederlandse staat, de gedelegeerd opdrachtgevers en Hoffmann. „Dat betekent dat de zaak nu in meerdere opzichten onder de rechter zal komen, wat in de voorbereiding daarop veel tijd en energie kost en afleidt van het feitenonderzoek”, aldus de toezichthouders.
Onduidelijk is nu of en wanneer het lopende feitenonderzoek tot een afronding zal komen.
Één van de drie begeleiders van het onderzoek, hoogleraar arbeidsrecht Willem Bouwens, heeft eind juli om „persoonlijke redenen” zijn taken neergelegd. Wat die precies zijn, wil Bouwens niet toelichten. „Ik heb geen behoefte daarover verder uit te weiden”, laat hij NRC per mail weten. De weggevallen juridische kennis met het vertrek van Bouwens is „op andere wijze geborgd”, schrijven de twee overgebleven begeleiders. Op de vraag van NRC hoe dat is geregeld, kwam geen reactie.
Staatsrechtelijk vacuüm
Volgens hoogleraar staatsrecht Wim Voermans heeft Arib „een punt” als het gaat om het ontbreken van de bevoegdheid van het presidium en de griffier om een onderzoek in te stellen naar een Kamerlid. „De griffier, de hoogste ambtenaar, is verantwoordelijk voor zijn ambtenaren maar kan geen onderzoek gelasten naar een gekozen politicus”, zegt Voermans. „Het presidium, bestaand uit gekozen Kamerleden, is op zijn beurt niet bevoegd om een onderzoek in te stellen naar een ander gekozen Kamerlid.”
Precies daarin schuilt het probleem, volgens Voermans. „Er zit hier staatsrechtelijk een gat, een vacuüm. Het presidium – en zeker de landsadvocaat, die nota bene adviseerde een extern onderzoek in te stellen – had zich daar bewust van moeten zijn. Dat juridische gat had, mijns inziens, eerst moeten worden gedicht.”
Hansko Broeksteeg, hoogleraar politiek staatsrecht aan de Radboud Universiteit, zegt dat er in het Reglement van Orde van de Tweede Kamer inderdaad nergens expliciet staat dat het presidium de bevoegdheid heeft om onderzoek in te (laten) stellen naar een Kamerlid. Maar hij is minder stellig dan Voermans. „Als er aanleiding is om onderzoek in te stellen – en dat staat in deze kwestie buiten kijf – dan ligt het voor de hand dat binnen het instituut van de Tweede Kamer het presidium daarin betrokken is.”