Acht klontjes suiker in de koffie – dat is vrijheid in een tbs-kliniek

Reportage

Tbs Het Nederlandse tbs-stelsel stokt de laatste jaren. NRC liep drie dagen mee in de Van Mesdag-kliniek in Groningen. Hoe werkt tbs in de praktijk?

Foto Kees van de Veen

„Goedemorgen allemaal!” Het is negen uur en twaalf mannen zijn aangeschoven in de gezamenlijke woonkamer, sommigen nog wat slaperig. Marijke zet de ontbijtspullen op tafel terwijl collega Miranda iedereen vraagt hoe het gaat.

„Gaat wel.”

„Ik wil alleen post afgeven, meer niet.”

„Verder nog iets te vertellen?”

„Nee.”

„Nog iets te doen?”

„Nee.” Zucht.

„Goedemorgen! Ik zit er goed bij vanochtend.”

De meest opgewekte van het gezelschap is een grote vent die vandaag 29 jaar is geworden. Staat ook op zijn deur, versierd door de sociotherapeuten van de vorige shift. „Ik ga zo koken want mijn moeder komt op bezoek!”

Marijke geeft hem een cadeau. Kokosmelk en kruiden – een glimlach. Miranda begint te zingen en het gezelschap volgt aarzelend. „Er is er eentje jarig… hoera, hoera…” En dan pakt één het hoogste woord: „Oh wat zijn we blij… niet omdat ’ie jarig is, maar om de vreterij!”

Marijke vraagt om een moment stilte en dan stort iedereen zich op de boterhammen. Bruin en wit. Er is kaas, salami, en zowat het hele assortiment zoetwaren. Pindakaas, hagelslag, jam, gestampte muisjes, chocopasta, vlokken, speculoos.

Je wilt niet weten wat er allemaal aan zoetigheid doorheen gaat in een tbs-kliniek. Op deze afdeling met twaalf patiënten, één van de leefgroepen van de Groningse Van Mesdag, dagelijks één doos suikerklontjes. Sommigen doen acht klontjes in de koffie. Onder hen zijn ex-verslaafden met een zucht naar suiker. Een deel zit aan de antipsychotica, dat verandert de smaakbeleving. Maar er zijn er ook die het doen gewoon omdat het kán. Zelf bepalen hoeveel klontjes je in de koffie gooit – ook dat is vrijheid.

„Regel je het met volgende week? Dat we naar de stad kunnen”, vraagt een oudere patiënt.

„Wat ga je kopen”, vraagt Miranda terwijl ze een boterham voor zichzelf belegt.

„Een horloge. Een goeie dit keer! Die vorige deed het na een half jaar niet meer. Die juwelier heeft me besodemieterd. Praat leuk, die man, maar ik heb er totaal geen vertrouwen in.”

Miranda knikt. „De kwaliteit viel zwaar tegen.”

Sommigen nemen het brood mee naar hun kamer, een enkeling smeert door. Typisch voor de ‘instellingsjongens’ met een lange geschiedenis in de jeugdzorg. Altijd geleefd op een groep en altijd bevreesd te kort te komen. Haantje de voorste. Pakken wat je pakken kan. Vandaar dat het gisteren ook misging. Een patiënt deelde fruit uit aan de hele groep en eentje begon te schooien – „Mag ik nog wat?” Dat viel verkeerd bij een andere patiënt en leidde tot ruzie. Tong uitsteken. Geschreeuw over en weer. Om een banaan.

Het incident leverde bijna een ‘piepermoment’ op – een oproep van de sociotherapie aan de beveiliging en collega’s in de buurt. Bij de overdracht wordt het moment door een viertal sociotherapeuten nog even nabesproken in ‘de vissenkom’, een kantoortje met glazen wand dat uitzicht biedt op de groep. Verboden terrein voor patiënten. „Vandaag ruzie om een banaan, morgen om een appel?”

„Is hij leerbaar?”

„Jawel, maar het gaat heel, heel langzaam.”

„Is dit wel de afdeling waar-ie het goed kan doen?

In de Van Mesdag-kliniek in Groningen zitten ongeveer 260 tbs-patiënten. Het is een uitgestrekt complex van gebouwen midden in de stad. Met een brede gracht eromheen, 4,85 meter hoge muren en een hekwerk dat onder stroom staat.
Foto’s Kees van de Veen

En zo gaat het de hele dag door. Een tbs-kliniek is als een minisamenleving waarin de ene groep – de patiënten – het echte leven naspeelt en de andere groep – sociotherapeuten en behandelaren – met elkaar beoordeelt hoe ze dat doen. Een kunstmatig gecreëerde wereld waarin bij goed gedrag patiënten iets meer van hun vrijheid heroveren. Telkens een stapje dichter bij de uitgang. Totdat het een keer misgaat en ze weer terug worden geplaatst – er zijn er die de uitgang nooit halen.

Ter beschikking gesteld aan de staat, dat is tbs. De maatregel, wereldwijd uniek, is een Nederlandse vinding, bedacht in 1886. De rechter legt ’m op aan mensen die een ernstig misdrijf hebben gepleegd terwijl ze een psychiatrische stoornis hadden. Psychiatrisch deskundigen beoordelen de geestestoestand en de rechter beslist over de voortgang. Elke twee jaar opnieuw, net zo lang tot het recidiverisico aanvaardbaar wordt geacht. De gemiddelde behandelduur is ruim acht jaar. Maar een einddatum ontbreekt.

Tbs heeft twee doelen. De belangrijkste is veiligheid: de maatschappij beschermen tegen gevaarlijke mensen. Daarnaast: behandeling. De patiënten – het zijn geen gedetineerden – krijgen therapie gericht op een veilige terugkeer naar de samenleving.

Voorstanders van de maatregel zijn er trots op. Geen land in de wereld, vinden zij, dat zo humaan met zijn delinquenten omgaat. Het systeem is vergevingsgezind, want zelfs de ergste misdadigers krijgen een tweede kans. De recidive van uitgestroomde tbs’ers is bovendien lager dan die van gedetineerden. Die hebben in de gevangenis vaak amper behandeling gehad.

Maar het systeem kent ook tegenstanders. Want hoe humaan is het als iemand in een systeem terechtkomt zonder einddatum? En wanneer de maatregel in het nieuws komt, is dat meestal vanwege een ‘incident’. Een tbs’er die van zijn verlof is weggelopen of erger, een nieuwe misdaad heeft begaan. En dan klinkt verontwaardiging – ‘waarom zoveel risico genomen?’ – en een pleidooi voor afschaffing van dit ‘dure’ systeem. Een stelsel dat de laatste jaren ook nog eens stokt vanwege wachtlijsten, personeelsgebrek en een tekort aan uitstroomvoorzieningen.

Hoe werkt tbs in de praktijk? NRC liep op eigen verzoek drie dagen mee in de Van Mesdag-kliniek in Groningen. De krant sprak zonder beperkingen met werknemers en patiënten.

Foto Kees van de Veen

Deel 1

Hel van het noorden

Veiligheid staat in de Van Mesdag voorop. Dat zie je al bij binnenkomst in het uitgestrekte complex van gebouwen midden in Groningen-stad. Een brede gracht, 4,85 meter hoge muren en een hekwerk onder stroom. Na aanbellen glijdt een metershoog hek langzaam open en wacht een nieuw hek dat pas opent als het andere gesloten is – de sluisfunctie. Daarna doorlopen tot de ingang, een bordje met huisregels – ‘niet voetballen, geen wapens, drugs, explosieven of mobiele telefoon’ – en dan de portier, een metaaldetectie-poortje en deuren. Oneindig veel deuren met sluisfunctie. Dus als er iemand kletsend in de volgende deuropening staat, moet je wachten. Roepen heeft geen nut vanwege het dikke glas. Ja, wuiven misschien. Maar geduld heb je, ook als bezoeker, in de tbs wel nodig.

‘Hel van het noorden’, zo staat de Van Mesdag van oudsher bekend. Maar eenmaal binnen heerst relatieve vrijheid, meer dan in een gevangenis. Als om acht uur ‘s ochtends de deuren ‘los’ gaan van de ‘verblijven’, zoals sociotherapeuten ze noemen – patiënten zeggen liever ‘cel’ – wandelt een deel van de 260 tbs’ers de hele dag vrijelijk door de kliniek richting arbeid, therapie, sportveld of patio. Sommigen rechtop en energiek, T-shirt strak over het gespierde lijf. Anderen sloffend en voorovergebogen in joggingpak met klepperende slippers galmend door de gang.

De kliniek herbergt een mengelmoes van patiënten – allen man, in de Van Mesdag – die op de afdelingen samen met de sociotherapeuten hun eigen leefgroep vormen. Op de ene afdeling zitten vooral patiënten met een persoonlijkheidsstoornis. Antisociaal, borderline, narcisme. Daar is het, vooral met de narcisten, soms echt een feestje. Allemaal een boks en een high five voordat ze naar bed gaan.

Op de andere afdelingen – en daar zitten in deze kliniek de meeste patiënten – is de sfeer ingetogener. Daar zitten licht verstandelijk beperkten, mensen met een psychose of autisme, sommigen hebben alles tegelijk. Op deze leefgroepen komen sommige patiënten amper hun bed uit, versuft van de clozapine, een antipsychoticum dat het laatste decennium aan populariteit wint in de tbs. Een „wondermiddel”, klinkt onder medewerkers. Clozapine onderdrukt psychoses, ook als andere medicatie faalt. En ook de beveiliging is er blij mee, want het middel leidt tot veel minder agressie. Maar het is vanwege de bijwerkingen een last resort. Veel patiënten raken ervan versuft, en ze worden dikker. Tien kilo erbij gemiddeld.

De Van Mesdag, één van de elf Forensisch Psychiatrische Centra (FPC’s) in het land, was ooit een strafcomplex voor recidiverende criminelen. Het oudste deel dateert van 1882 en is zowat een kopie van de bekende gevangenis in Scheveningen – zelfde architect. Donkere kamers met hoge raampjes, een binnenplaats waar de kerk huist, een boerderij met konijnen en een trappenhuis met zoveel historie dat zelfs het graniet van de traptreden – een patiënt wijst er trots op – is afgesleten.

Ooit dacht men hier dat eenzame opsluiting de remedie was voor de mens die zich niet gedragen wil. De raampjes zijn zo geplaatst dat je de anderen niet kunt zien. Wie door de gangen liep kreeg een kap om het hoofd die contact onmogelijk maakte. Maar die tijd is voorbij en elke uitbreiding van de Van Mesdag-kliniek is een reflectie op een nieuwe periode in de forensische psychiatrie. Het jaren 70-gebouw met therapiezalen en schrootjesplafond. Het jaren 90-gebouw met efficiënt ingerichte kamers. Het jaren 0-gebouw; ruim, licht en een rustgevende pasteltint op de muur.

Foto’s Kees van de Veen

Centraal punt van de kliniek is het overdekte Jacob Winkelplein waar bijna alle gangen op uitkomen. Er staat een langgerekt aquarium met goudvissen en tegen de muur twee sigarettenautomaten. Van Nelle zware shag bovenaan de prijslijst. Een ‘rookvrije ggz in 2025’, wil de overheid. Dat wordt in de tbs nog best pittig – en niet alleen voor de patiënten.

Aan het plein huist ook het hoofdkwartier van Dienst Geïntegreerde Beveiliging (DGB). De centrale ligging is handig als beveiligers moeten uitrukken bij een incident. Er zit ook een supermarktje, gerund door patiënten. In de aanbieding vandaag: deo, stroopwafels en Mora kipnuggets. Maar de grootste verkoophit is energydrank. En daarna cola. Huismerk voor de massa, Coca-Cola – status – voor wie het kan betalen.

Op het plein hangen altijd wel patiënten rond. Ze geven elkaar een hand of een boks, babbelen wat, eentje blijft er maar ijsberen met een koptelefoon op. Zou je zo’n drukke plek in de kliniek de hele dag met een camera observeren – in de controlekamer kijkt de beveiliging op een wand vol schermen mee – dan heb je best kans dat je iets ziet gebeuren. Drugshandel. In de tbs-kliniek trad laatst een jaren 50-band op en toen de beveiliging de beelden vertraagd terugkeek zag ze onder het publiek iets vanuit een binnenzak via het haar van een ander verdwijnen in een schoen. Eén vloeiende beweging.

Het zou niet moeten. Maar weet je, drugs zijn in de kliniek niet uit te roeien. De beveiliging weet: 90 procent van de transacties ziet ze niet. Patiënten zijn streetwise. Sommigen waren ooit drugsdealer op straat, die weten precies waar in de kliniek de dode hoeken zijn. En ja, als de Van Mesdag écht zou willen, dan zou het misschien wel kunnen, drugsvrij. Betrapt, hup, alle vrijheden terug naar nul. Keihard aanpakken. Maar wat is de prijs die je voor zero tolerance betaalt?

Tbs is beveiligen én behandelen. Het ene doel beoogt de vrijheid van tbs’ers te beperken, terwijl het andere die juist toejuicht. Het ene doel koestert wantrouwen jegens de patiënt – zero tolerance –, het andere wil de patiënt juist vertrouwen – tolerance. Want zonder vertrouwen geen behandelrelatie, maar mét is er een risico op onveiligheid, en incidenten.

Hoe verenig je twee doelen in één systeem die zo tegengesteld zijn aan elkaar? Dat is hét dilemma van de tbs. En dit is waar het in de Van Mesdag de hele dag over gaat.

Over regels, en hoe je die hanteert.

In de kliniek zit ook zit ook een supermarktje, gerund door patiënten. Foto Kees van de Veen

Deel 2

De meest beveiligde afdeling van Nederland

Het ontbijt zit erop, ook op de afdeling voor extreem vlucht- en beheersgevaarlijke patiënten (EVBG). Eén van hen gaat direct naar buiten om te luchten. Eén uur per dag, daar heeft-ie recht op. En een half uur in de woonkamer. De overige 22,5 uur van het etmaal zit deze patiënt op zijn kamer.

Voordat ’ie naar buiten mag, roept sociotherapeut Wouter vanuit ‘de vissenkom’ de beveiliging erbij. Twee man. Het gezelschap loopt naar de kamerdeur, opent alleen het luikje en ziet hem op de rug. De patiënt geeft een aantal bezittingen af door het luikje waaronder een tandenborstel en een mapje met cd’s en een beveiliger begint geroutineerd te tellen.

„27?”

„Ja.”

„Kan-ie?”

De deur gaat open en de man stapt naar buiten. Een gespierde vent op rode sneakers. Hij gaat voorop naar de luchtplaats, samen met sociotherapeut Daniëlle, en de twee bewakers erachteraan.

34 EVBG-plekken telt Nederland in totaal. 34 mensen in heel Nederland die zo gevaarlijk worden geacht dat ze de meest intensieve zorg en beveiliging krijgen die je maar kunt bedenken. Zelfs de cd’s worden geteld, want die kunnen – eenmaal gebroken – belanden in je nek. Zo moet je op zo’n afdeling denken.

De EVBG-status wordt toegekend door een onafhankelijke commissie en de meeste EVBG’ers kennen elkaar. Nederland telt vier van zulke afdelingen. Sommige patiënten zitten er al jaren en hebben ze allemaal al eens gehad. Meermaals, een enkeling. Ook om het personeel te ontzien, want bepaalde patiënten zijn zo lastig hanteerbaar dat af en toe een ‘frisse start’ voor beide partijen prettig kan zijn.

De EVBG-afdeling van de Van Mesdag zit in een aparte vleugel. Twee ‘units’ met ieder zes plekken. Het oogt hier net iets anders dan op andere afdelingen. Nergens losse voorwerpen, op het plafond een veiligheidsspiegel en ruimer opgezet. De kamers zijn tweemaal zo groot want patiënten zitten er de hele dag, de groenleren banken zijn tweemaal zo groot om afstand te houden, ‘de vissenkom’ is tweemaal zo groot want meer personeel op minder patiënten, en ook de kosten zijn het dubbele: zo’n 800 euro per patiënt per dag.

‘Gevaarlijk’ is hier een ruim begrip. Er verblijft een jongeman die zo psychotisch is dat hij geboeid en met een spuugmasker binnenkwam en elke nacht in de separeer slaapt – in zijn kamer maakt-ie alles stuk. Stap voor stap is het de sociotherapie gelukt om hem zonder boeien uit zijn kamer te krijgen. De eerste keer met angst in zijn ogen. En het gaat nu ietsje beter, al blijft contact fragiel.

In een andere kamer zit een man die zich op de vingers kan opdrukken. Hij hoort stemmen en wapent zich de hele dag voor het moment dat ‘de maffia’ hem komt halen. Medicatie slaat onvoldoende aan. Alleen hier op de EVBG kan ’ie enigszins ontspannen.

Foto’s Kees van de Veen

Een deel van de EVBG-patiënten komt ontregeld binnen. Stabiliseren, instellen op de juiste medicatie, soms met dwang, en kijken hoe verder, dat is het traject. De meesten hebben meerdere stoornissen tegelijk, vaak gecombineerd met zwaar trauma van jongs af aan. Geweld thuis, misbruikslachtoffer en/of een hechtingsstoornis. Een groot deel is psychisch zo beschadigd dat ze altijd op een gesloten afdeling zullen blijven wonen. Minder beveiliging is het hoogst haalbare.

„Jahaa Daniëlle, zitten we dan…”

„… Met ons goeie gedrag.”

Op de luchtplaats schijnt het zonnetje maar de patiënt heeft er amper oog voor. Hij is gaan zitten onder een afdakje tussen de platgestampte peuken, één been op de bank, sociotherapeut Daniëlle ertegenover en de twee beveiligers staand eromheen. Rondkijken doet de patiënt niet. Er valt ook weinig te zien. Een grasveld, hoge grijze muren, een blauwe hemel.

„Ik heb nu mijn eigen kapper.”

„Decadent”, zegt Daniëlle.

„Als ik toestemming krijg kan ik zelf beginnen met indraaien.”

„En dan dreads?”

De man knikt.

„Ik dacht dat jij zou sporten”, zegt één van de beveiligers die er een stoel bij pakt. „Kan ik effe kijken, dacht ik.”

„Daar hoef je me niet op te attenderen hoor…” De patiënt knikt naar Daniëlle en mompelt: „Is weer die kattenkop.” Wijzend naar zijn stoel: „Zit vogelpoep op.”

„Heb ik gezien”, zegt de beveiliger direct.

Vrouwen, prima, maar mannen? Deze patiënt kan er weinig mee. Mannen maken iets in hem los. Verklaarbaar vanuit zijn traumatische jeugd en trekken van een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Alles is competitie voor hem, ook elke man. In de vorige kliniek heeft hij er nog eentje tegen de grond gewerkt. Zou hij met een vrouw nooit doen. Dat was toen vier medewerkers hem wilden fixeren. Kwamen ze in zijn woorden „niet helemaal lekker” uit. Eentje heeft-ie nog tegen een muur gewerkt. Een ander probeerde hem te trappen. Heeft-ie onderuit geschoffeld.

„Maar ik ben niet zomaar gaan vechten”, vertelt de patiënt.

„In principe wel”, zegt Daniëlle.

„In principe… dat is een Mark Rutte-antwoord. ‘In princípe… gaan we wat veranderen…’”

„Je had je ook de-escalerend kunnen gedragen.”

„Het is in de tbs altijd de schuld van de patiënt. Terwijl jullie…”

„Jij wil gewoon het baasje zijn.”

„Dat is door jullie gecreëerd.”

„Het is ook wat je uitstraalt.”

„Helemaal niet.”

Ze vertellen elkaar de waarheid, dat is de afspraak die Daniëlle en deze patiënt met elkaar hebben gemaakt. Ze is zijn mentor – elke tbs’er heeft er één – en ze weet: wie vanaf zijn zesde in instellingen zit, kent alle therapieën uit z’n hoofd. Die heeft geen behoefte meer aan een aanpak met fluwelen handschoentjes. Eerlijkheid loont sowieso in de tbs. Sommige patiënten testen je uit, pogen je tegen een andere medewerker uit te spelen – „ja maar van die mocht ik wel…” – en als je buigt ben je in hun ogen onbetrouwbaar en kun je het schudden.

In ‘de vissenkom’ van de EVBG bedient sociotherapeut Wouter intussen de intercom. „Mag ik shampoo?”, „Mag ik het zout?”, „Mag ik een luchtje op doen?” – de verzoeken zijn voorspelbaar en daarom is de intercom best leerzaam. Je ziet de gedragspatronen, maar ook de afwijkingen. Zo viel hem deze week op dat één patiënt, autistisch, al voor de tweede keer in drie dagen het vaste recreatiemoment op de afdeling oversloeg om te bellen met zijn netwerk. „Joh, waarom doe je dat”, vroeg Wouter door het luikje. „Ben je bang dat de telefoon niet beschikbaar is?”

Het bleef stil. „Zou kunnen…”

Bellen mag ’s avonds vanaf zes uur tot half tien, maar in de ogen van de patiënt bleek dat te betekenen: stípt om zes uur. En als dan al iemand anders die telefoon…

„Maar joh, half zeven kan ook hè.” Stilte.

„Overweeg het eens.” Iets van een glimlach.

Foto’s Kees van de Veen

Contact maken, dat is op de EVBG al winst. En daarna zien of een patiënt de stap naar een van de doorstroomafdelingen kan maken. Zoals de 17-jarige – ‘ons pubertje’. Een jongen van de straat, vorig jaar hierheen verplaatst vanuit een extra beveiligde PI – de gevangenis. Hij doet het nu goed op de medicatie en lijkt bijna klaar voor een volgende stap. Mag inmiddels zelfstandig door een deel van de kliniek lopen. Dan maakt-ie met iedereen een praatje want hij is supersociaal. Hij toont zich leerbaar, dat is het belangrijkst.

Vraag de 17-jarige hoe het leven is op de EVBG is en hij haalt zijn schouders op. „Ach, ik zit al jaren alleen. Ik pak die straf gewoon.” Alleen dat eten hè. In de PI kon je zelf koken, op de EVBG mag dat niet. Al die aardappels. „Straks transformeer ik in een aardappel! En die snert! Ik stop mijn lepel erin en die blijft gewoon vastzitten!”

Vraag het aan de patiënt met de rode sneakers – net zo gespierd – en die kijkt er anders naar. Natuurlijk, hij heeft in zijn leven „best veel stoute dingen” gedaan, anders zat-ie hier niet. Maar het lijkt wel, zegt hij, alsof hij nu op een punt in zijn leven is gekomen dat hij helemáál niets meer goed kan doen. Alsof alles negatief wordt uitgelegd en zijn goede kanten niet meer worden gezien. Hier op de EVBG is hij alle autonomie kwijt, hoe kan hij nu nog bewijzen dat het beter met hem gaat?

Hij zit 22,5 uur op zijn kamer en kan weinig anders dan boksen op zijn matras tegen de muur en op de PlayStation Call of Duty spelen. Hij draait een individueel programma en is altijd alleen. Maar als je een probleem in je hoofd hebt, zegt hij, is dit „niet de ideale oplossing”. Overigens vindt hij niet dat hij zo’n probleem heeft. Hij heeft medicatie drie weken geprobeerd, maar zag er het nut niet van in. En nu zit hij dus hier, zonder duidelijk perspectief, en wordt alleen nog naar de veiligheid gekeken. Terwijl, tbs is er toch ook voor behandeling?

De sociotherapeuten op de EVBG zijn het met hem eens. Idealiter is de balans tussen beveiligen en behandelen in de tbs 50-50. Hier is dat 90-10 of 80-20 en dat zit het behandelperspectief in de weg. Alleen, soms is het niet anders. Sommige patiënten blijven rondgaan tussen de EVBG’s in Nederland omdat ze blijven ontkennen dat hen iets mankeert. Dan is het ‘welles-nietes’ en schiet het voor geen meter op. Maar de veiligheid van medewerkers en andere patiënten weegt zwaarder.

„Ik heb m’n vriendin gevraagd wat narcisme is”, zegt de patiënt op de luchtplaats. „Er kwám toch een bagger…”

„Waarom ben jij verbaasd”, vraagt Daniëlle.

„Nou, omdat ik dat niet ben. Het staat in mijn dossier, maar ik herken me er niet in. Ik háát verliezen, ja dat klopt. Maar manipulatief? Omdat ik een beetje slim ben…is dat manipulatief?”

„Ik geloof wel dat een deel klopt.”

„Als ik niet gewonnen heb met pingpongen…”

„… Kun jij daar echt buikpijn van krijgen.”

„Neee… hoe wéét jij dat…” Een glimlach. „Jullie doen óók constructieve manipulatie, door met mij een relatie aan te gaan. Jullie gebrúíken mijn competitiedrang. Alsof ik daar op hap…”

„Daar hap jij ook op.”

Het is tijd, zegt de beveiliger.

„Nou, narcisten zijn geen leuke mensen Daniëlle. Zoek maar eens op.”

„Ik geloof niet dat persoon en ziekte één zijn. In de kern hoef je niet…”

„Nou, dan moet ik daar maar voor in therapie dan.”

„Lijkt me een goed plan.”

Op de terugweg geeft de patiënt bij ‘de vissenkom’ zijn lunchbestelling door. De schuddebuikjes zijn op? Dan vier met hagelslag en vier met speculoos. En hup, weer terug achter de deur.

Foto Kees van de Veen

Deel 3

Therapie? Waarvoor?

Hoe kun je iemand helpen die een kind heeft verkracht? Elke medewerker in de Van Mesdag heeft de vraag wel eens gekregen. De buitenwereld snapt er vaak niets van. En eerlijk? Veel medewerkers vertellen niet eens dat ze werken in de tbs. „De ggz”, zeggen ze dan. Om discussie te vermijden.

Het ís soms ook lastig uitleggen. Zelfs de oudere garde – sommigen werken er al meer dan twintig jaar – krabt zich wel eens achter de oren. Zoals laatst, toen een nieuwe collega bij de sociotherapie al na een paar maanden stopte. Ze kon het niet rechtbreien voor zichzelf. „Zijn we dan zo afgestompt”, vroegen de anderen zich af.

Twee petten, dat helpt om ermee om te gaan. Professional op de werkvloer en thuis jezelf. Je moet dat kunnen scheiden, anders kom je met jezelf in conflict. Maar wat ook helpt: de patiënt los zien van zijn delict. Want het overgrote deel zien de medewerkers als gehandicapt. Mensen met een stoornis, een verslaving, jeugdtrauma. Mensen bij wie alles tegenzit.

Traumaverwerking wordt in de tbs gezien als één van de meest effectieve therapieën. Want al hebben sommigen gruwelijke misdaden begaan, een groot deel is ooit zelf slachtoffer geweest. De trauma’s zijn soms diep weggestopt en getraumatiseerden hebben methoden ontwikkeld om ermee om te gaan.

Voor gemotiveerde patiënten biedt de tbs een schatkamer aan zelfinzicht. Schematherapie. Zelfbeeldtherapie. Cognitieve gedragstherapie en sociale vaardigheidstraining. Agressieregulatie. Emotieregulatie. Verliesacceptatie. Muziektherapie. Beeldende therapie – kleien en tekenen.

In de kleine gymzaal zitten vandaag twee patiënten die samen met een gz-psycholoog en een psychomotorische therapeut reflecteren op hun karaktertrekken. Zo is de ene patiënt erachter gekomen dat hij een thrillseeker is. Als kind al klom hij eens in een 40 meter hoge elektriciteitsmast. Heerlijk, dat uitzicht, de adrenaline gierend door zijn lichaam. Maar daarna bleef hij zoeken naar de kick – en ging het mis. De ander is het Antilliaanse straatleven gewend. Altijd alert en altijd bezig met gevaar, met anderen in plaats van met zichzelf.

Ze zoeken hier, bij schematherapie, naar constructieve manieren om met zichzelf om te gaan. Ze spelen situaties na uit het dagelijks leven, maken puzzels en doen spelletjes – basketbal, badminton – terwijl de behandelaren hen irriteren of de druk opvoeren en bespreken hoe ze daarop reageren.

Het tweetal volgt de schematherapie nu een jaar en toen ze begonnen waren ze nog met vijf in de groep. Drie tbs’ers zijn afgehaakt. Niet klaar voor. Wil niet in een groep. Geen zin. Hoofdpijn. Moe. En een aanzienlijk deel van de patiënten vindt ook niet dat hij therapie nódig heeft. Behandelaren pogen ze te overtuigen – ‘doe nou mee, anders kom je niet verder’ – maar therapie in de tbs is niet verplicht.

Sommige tbs’ers ogen stoer en volwassen maar hebben het verstandelijk niveau van een zesjarige

Een groot deel van de tbs’ers is niet gemotiveerd. Alleen, hoe komen ze dan verder? Niet, of in kleine stapjes. Het is één van de dilemma’s waar Tina Hannemann, die als zorginhoudelijk manager meedenkt over ingewikkelde cases, geregeld mee te maken krijgt. Bij mensen met psychose en schizofrenie zet de kliniek sterk in op antipsychotica. Dat willen patiënten vaak wel: de medicatie onderdrukt hun waanbeelden en stemmen – best veel tbs’ers horen stemmen. Maar patiënten met een persoonlijkheidsstoornis willen – of kunnen – vaak niet inzien dat ze hulp nodig hebben. Die gaan in de weerstand en draaien vast: behandelimpasse. Een andere kliniek, is soms de oplossing. Nieuwe gezichten, een nieuwe start. Of de behandeldoelen verkleinen – ‘sta elke ochtend op tijd op’, ‘scheld niemand uit’. Zodat je tóch ergens overeenstemming over bereikt.

Het ontbreekt veel patiënten aan zelfinzicht, dat maakt behandeling zo moeilijk. Er zijn er die in uiterlijk flink veranderd zijn door de medicatie maar in de spiegel nog altijd die knappe gespierde vent zien die ze ooit waren. God’s gift to women. Therapie? Waarvoor? Dat ze hier zitten, en dat zeggen er meerdere, is alleen om de bedden bezet te houden. Vulling, omdat de overheid het wil. En als het écht moet, doen ze met de therapie braaf mee. Maar eenmaal buiten? „Ik ben wie ik ben”, zegt één. „Hier doe ik wat er van me gevraagd wordt, maar ik verander niet. Ik ben een man van de straat. Ik vecht veel, want op straat moet je laten zien dat je er staat. Dat blijf ik doen.”

De vraag is alleen of-ie ooit nog op straat komt. Sociaal wenselijk gedrag, zeggen medewerkers, komt regelmatig voor. Vooral onder de zedendelinquenten. Een deel gaat dagelijks naar de arbeid, zoals de repro-afdeling voor ansichtkaarten en posters, alsof ze een kantoorbaan hebben. Keurig in overhemd. En soms weten patiënten de ene sociotherapeut wel te overtuigen, hun mentor vaak, maar is de andere er niet zo zeker van.

Gebrek aan zelfinzicht maakt ook dat de verwachtingen die patiënten hebben over hun behandelduur soms irreëel zijn. „Nog een jaar, dan ga ik bij m’n vriendin in Lelystad wonen”, hoort Tina Hannemann dan. Nou, zo gaat het meestal niet. Om teleurstellingen te voorkomen toont de kliniek de ‘trajectkaart’ die laat zien hoe een behandeling in grote lijnen gaat.

Stap één: behandeling in de kliniek.
Stap twee: begeleid verlof.
Stap drie: onbegeleid verlof.
Stap vier: transmuraal verlof – wonen buiten de kliniek.

Voor elke stap staat gemiddeld twee jaar. Al spreekt de kliniek zelden met de patiënt over de behandelduur want dat wekt weer verwachtingen. Sommige patiënten moeten van stap vier weer terug naar stap één, omdat ze vervallen in oud gedrag. Anderen zullen stap vier nooit halen. Of ze eindigen in de longstay. Of in een beschermd wonen-voorziening elders in het land.

De meeste tbs’ers, zeggen medewerkers, zullen nooit meer je buurman worden. Ook omdat het niveau van de gemiddelde tbs’er is gedaald. Een gevolg van de complexer geworden samenleving waardoor mensen met een beperking die zich voorheen met wat stutwerk nog wisten te handhaven, uitvallen. Ze zijn beïnvloedbaar en belanden soms in de criminaliteit. Sommige tbs’ers ogen stoer en volwassen maar hebben het verstandelijk niveau van een zesjarige. Het zijn mensen, ziet Tina Hannemann, die de samenleving simpelweg niet kunnen bijbenen. Een formulier invullen lukt al niet. ‘Laat hier je e-mailadres achter’. Schudden ze hun hoofd. ‘Ik heb geen e-mail, alleen Gmail’.

Voor zulke mensen is in Nederland een chronisch opvangtekort. Ook in de normale ggz, waar vanwege bezuinigingen en personeelstekort de druk is opgelopen. De nood is hoog, merken ze ook in de Van Mesdag. Elke week krijgt de tbs-kliniek een paar verzoeken van ‘gewone’ ggz-instellingen die vragen om een tijdelijk plekje voor hun patiënt. Die patiënt heeft geen delict gepleegd maar is zo verward of ontregeld dat een instelling niet meer weet hoe ermee om te gaan. Laatst nog het verzoek voor een 95-jarige dementerende vrouw, die was weggelopen. ‘Of ze hier…’ De kliniek was resoluut: „Realiseert u zich wel dat dit een tbs-kliniek is, met 260 mannen?”

Als er echt geen andere mogelijkheid is, neemt de kliniek deze patiënten wel aan. Uiterste nood. Zoals wanneer de politie iemand op straat heeft overmeesterd die na maanden thuiszitten zonder zorg plotseling door het lint is gegaan. Acute psychose, drugsgebruik. Helemaal verwilderd komen ze aan. En eenmaal in de tbs komen ze tot rust. Dus nee, het is niet helemaal gelogen als medewerkers de buitenwereld vertellen dat ze werken ‘in de ggz’.

Foto Kees van de Veen

Deel 4

‘Niet zitten op het biljart’

‘Peuken in de asbak!’

‘Niet spuwen en/of urineren in de lift.’

‘Geen groente meenemen zonder toestemming van de boerderij.’

‘Niet zitten op het biljart.’

Regels. Regels. Regels. Wie rondloopt door de kliniek ziet ze overal, dikwijls geprint op A4.

Het aantal regels in een tbs-kliniek is eindeloos en onderwerp van elke vergadering. In ‘de vissenkom’ op de afdelingen discussiëren medewerkers over regels voor de individuele patiënt – mag hij deze week met verlof? Mag-ie darten ‘op de groep’? Moet zijn bezoek gefouilleerd? In de vergaderkamers van het management gaan de discussies over regels voor de hele kliniek – hoeveel spullen mogen op de kamer? Hoe beveiligen we het bestek? Hoe vaak controleren we de kamer op drugs? Moet de post gecontroleerd? Hangen we een camera in de familiekamer? Dronedetectie rondom het terrein?

En soms botst het. Dan wil het hoofd van de beveiliging de teugels aantrekken – „dit kan zo niet langer” – terwijl de zorginhoudelijk manager ze juist wil laten vieren.

In zulke situaties zoekt Harry Beintema, voorzitter van de raad van bestuur, naar evenwicht. De bestuurder, werkzaam sinds 2004 in de kliniek, is nog altijd zelf één dag in de week behandelend psychiater en hij weet: elke regel die je stelt is winst én verlies tegelijk. De winst is altijd duidelijk: extra risicobeheersing. Het verlies is minder tastbaar maar ook van belang. Dat zit ’m in contact: hoe prettig voelen patiënten zich in de kliniek? Voelen ze zich verbonden met de medewerkers? Verbonden genoeg om hun ziel bloot te geven?

Verliest de kliniek het vertrouwen in de patiënt, dan verliest de patiënt dat ook in de kliniek – en andersom. En al heeft de ene groep de sleutel en de andere niet – een groot verschil – samen zijn ze één gemeenschap en beiden hebben elkaar nodig om de veiligheid in de kliniek te garanderen.

Zo komen tips over binnengesmokkelde handelswaar meestal van patiënten zelf. „Je hebt het niet van mij, maar…” En als de veiligheid op het spel staat omdat zoals een paar jaar terug een nieuwe golf patiënten – jongemannen met een persoonlijkheidsstoornis – de boel verziekt, komen oudere patiënten dat melden.

Mocht het nodig zijn, dan rukken de beveiligers uit in vol ornaat. Hun uitrusting ligt klaar in het hoofdkwartier van de Dienst Geïntegreerde Beveiliging aan het centrale plein: ME-helmen, steekwerende vesten, elleboogprotectie, scheenbeschermers, schilden, handboeien en een wapenstok – vooral om iemands been omlaag te trekken zodat anderen hem kunnen fixeren.

De ene keer is ‘het pak’ wekenlang niet nodig en dan weer elke dag. Meestal omdat iemand doordraait vanwege een psychose en/of drugs. Het machtsvertoon – vier man komen op je af – is vaak al genoeg om patiënten te kalmeren. Maar soms grijpen ze naar je keel en altijd gaat het anders dan je denkt. Dan ligt er weer iets in de weg – een stoel – of eindigt het in slip and slide. Twee weken geleden nog. Iemand had zichzelf ingesmeerd met poep. Eigen ontlasting, gebeurt vaker. Heeft iets primairs. Territoriumdrift. Beschermlaag. Dan zijn ze alles kwijt en is poep het laatste dat ze nog kunnen inzetten.

Foto’s Kees van de Veen

Vroeger maakten de bewakers hier de dienst uit. Ze mochten visiteren en liepen met rinkelende sleutelbos door de gangen; de patiënten mochten vrijwel niets. De balans was doorgeslagen richting ‘veiligheid’ als gevolg van enkele incidenten. Dat was eind jaren negentig.

Elke tbs-instelling kent zijn eigen crisisperiode en die laat zijn sporen na. De crisis in de Van Mesdag dateert van 25 jaar geleden toen twee tbs’ers ontsnapten via het luchtverversingssysteem naar het dak. Magistraten moesten onderduiken en het tweetal werd pas na een gewelddadige overval tien dagen later opgepakt. Bleek dat ze waren ontsnapt na een tip van een verliefde therapeut, waarna meer relaties aan het licht kwamen en óók nog eens drie tbs’ers zelfmoord pleegden. Het ministerie van Justitie en Veiligheid lichtte de organisatie door en dreigde met sluiting.

De impact was enorm en het hoofdstuk is nooit helemaal vergeten. Onder een nieuwe directie sloeg de balans weer wat richting behandelen. Visiteren, dat past niet in een behandelklimaat, vindt bestuurder Beintema. Genoeg patiënten hier met trauma – die willen niet zomaar in een lichaamsholte worden betast. En de beveiligers lopen nu met opzet niet meer in uniform maar zijn casual gekleed, juist om contact te houden met de patiënten. En al controleert de kliniek met urinecontroles op drugs, af en toe een blowtje ziet ze bij een enkele patiënt door de vingers. Een kleine ‘escape’ in hun hoofd hebben patiënten soms nodig, juist om gemotiveerd te blijven.

De kliniek is als een minimaatschappij die zich poogt te handhaven in een telkens veranderend klimaat

Maar helemáál in eigen hand heeft een tbs-kliniek de balans nooit. De Van Mesdag valt direct onder het ministerie van Justitie en Veiligheid en dat maakt elke politieke wind voelbaar in de gangen. Zo schroefde staatssecretaris Fred Teeven bij zijn aantreden in 2010 de veiligheid als gevolg van enkele incidenten overal weer op. Tbs’ers die zich niet aan afspraken hielden, mochten een jaar lang niet met verlof. En ook na de rapporten over een falend strafrechtsysteem na de moord op Anne Faber in 2017 werden verloven ingetrokken. Patiënten in hun laatste fase, bijna vrij, moesten plots weer terug de kliniek in omdat anderen de fout in waren gegaan. Dat viel niet best.

De kliniek is als een minimaatschappij die zich poogt te handhaven in een telkens veranderend klimaat. In 2009 stond de kliniek nog half leeg omdat advocaten hun cliënten afraadden mee te werken aan het gedragsonderzoek dat voorafgaat aan de maatregel. Maar na de moord op Faber riep iedereen: „Waarom had die man geen tbs?” en sindsdien leggen rechters vaker tbs op, ook bij weigeraars, en zijn ze voorzichtiger met beëindiging. De wachttijden zijn nu zo hoog opgelopen, ook omdat omliggende gemeenten niet staan te springen om opvanglocaties voor ex-tbs’ers, dat delinquenten soms jaren moeten wachten voordat ze de kliniek in kunnen, en net zo lang voordat ze haar weer kunnen verlaten.

Neem de oudere patiënt die volgende week in de stad een horloge wil kopen. Die had tweeënjaar geleden al mogen doorstromen naar een instelling met een lager beveiligingsniveau, maar er is nergens plek. Sterker, zijn tbs-maatregel is een half jaar geleden door de rechter beëindigd. Hij is vrij, heeft recht op begeleid wonen. Maar nergens plek. En zo verblijven er nóg tientallen patiënten die er niet meer horen. Ze houden zich aan de regels, maar waarom eigenlijk nog?

En sommige ontwikkelingen gaan zó snel dat je er geen regels voor kunt verzinnen. Zo hangt op de koelkast bij de beveiliging een overzicht van alle types drugs – hash, wiet, cocaïne, et cetera. Leuk decoratiemateriaal, zeggen de beveiligers, meer ook niet. Er is momenteel een opleving van drugsgebruik in de kliniek, vanwege de opkomst van designerdrugs als spice en 3mmc. Er is niet tegenop te beveiligen. Wekelijks komen tientallen nieuwe chemische verbindingen op de markt die niet op drugslijsten staan, voor speurhonden niet te ruiken zijn en bij urinecontroles niet te detecteren. De stoffen komen de kliniek binnen per post als vloeistoffen gedrenkt in kleding of briefpapier en er zijn inmiddels instellingen – zoals de PI in Ter Apel – die alle brieven eerst openmaken en kopiëren alvorens ze de kopie afgeven. Maar zo ver wil de Van Mesdag niet gaan – omwille van het behandelklimaat.

Foto Kees van de Veen

Deel 5

Goede Tijden, Slechte Tijden

Lunchtijd. „Moet er nog wat komen?” vraagt Miranda.

„Ham als het kan. En hagelslag…”

„Is er nog pindakaas?”

En dan zit iedereen klaar voor een moment stilte.

Miranda knikt. “Amen…”

„…Als je in je blootje bent, moet je je schamen!”

Terwijl iemand aan tafel over de nudistencamping begint, gaat de blik van Marijke naar een jonge patiënt. Hij is nieuw en trekt zich wat terug. Vanochtend had ze hem daarom even uit de tent gelokt. „Pak je nou echt een tweede beker melk?” zei ze met een knipoog. Hij moest er gelukkig om lachen.

Wat speelt er op de groep en waar komt dat door? Daar is de sociotherapie de hele dag mee bezig. En al oogt deze afdeling voor de buitenstaander relatief rustig, onderhuids gebeurt van alles.

Neem de was. Elke patiënt doet zijn eigen was. Maar laatst had iemand de was van een ander op 90 graden gezet. En plots zat er zeepsop in het koffiezetapparaat. En de cake die een patiënt had gebakken, de eerste in zijn leven, was mislukt omdat de oven op de heetste stand was gezet. De dader? Meestal een gefrustreerde patiënt die zich niet gehoord voelt.

Miranda en Marijke zijn doorgewinterde sociotherapeuten. Ze werken al dik twintig jaar met deze mensen en hebben alles door. Ervaring helpt, leeftijd ook. Je hebt in een team jongere collega’s nodig, die spreken een andere taal, maar sommige patiënten zijn geneigd eerder tegen de jonkies uit te vallen – „je bent m’n moeder niet” – en die nemen hen niet serieus. Een mix is belangrijk, al is dat in sommige tbs-klinieken onmogelijk. Daar is het personeelstekort zo groot dat de dienstroosters vrijwel alleen nog gevuld kunnen worden met twintigers, soms uitzendkrachten. Onwenselijk, vinden ze hier.

Incidenten komen voor, helaas. Marijke heeft het één keer meegemaakt. Betrad ze met een collega de kamer van een patiënt toen de deur dichtviel en de sfeer omsloeg. Hij had van zijn tandenborstel iets scherps gemaakt en het werd rennen. En laatst nog barstte bij een patiënt die zo aardig lijkt plotseling de bom. Begon met een discussie over stof op de tv en eindigde in duwen tegen zijn kamerdeur om ’m dicht te krijgen. Voor het eerst in haar leven werd ze bespuugd. Liever een klap, weet ze nu. Dat gevóél.

Het eerste verlof is voor medewerkers fascinerend om mee te maken. Binnen beleven patiënten amper iets. Vandaar dat Goede Tijden, Slechte Tijden hier ook zo populair is – „Ja, ze is zwanger hè”, klinkt het onder patiënten. Maar dan het échte leven…

Bij verlof gaan ze wandelen door de stad. Eerst vijf keer met beveiliging op pad, dan vijf keer met twee therapeuten en dan nog zeker een jaar met eentje, totdat de behandelaars inschatten dat alleen naar buiten veilig is. Een patiënt moet er ‘goed bij zitten’ voordat een verlofaanvraag wordt goedgekeurd. Telkens opnieuw. Geen incidenten, geen drugs in de urine.

Tijdens het verlof zoeken medewerkers bepaalde situaties soms bewust op. Hoe lopen ze langs een coffeeshop? Hoe gaan de zedenjongens om met rokjesdag? Wat doen ze als de kassière van de Kruidvat iets verkeerds heeft aangeslagen? De zelfscankassa…

Sommigen wíllen niet eens met verlof. Wat zouden ze buiten moeten? Sommigen hebben alleen een advocaat in hun telefoonlijst staan

Een deel van de patiënten voelt zich buiten als een vis in het water. Zo was een beveiliger laatst getuige van een patiënt die in no time bijna een knappe dame aan de haak sloeg. Een patiënt liep op haar af bij een terras op de Grote Markt en knoopte een praatje aan. Hij was eerlijk en ze keek wel even op. ‘Oh, dus jij zit voor doodslag? En diegene is omgekomen? Ja?’ Daarna liet ze hem haar eten proeven en vroeg ze om zijn nummer. Buiten haar blikveld balde de patiënt z’n vuist – yes!

Maar geregeld krimpen patiënten buiten ineen tot kleine jongen. Sommigen willen niet eens met verlof. Wat zouden ze buiten moeten? Sommigen hebben alleen een advocaat in hun telefoonlijst staan.

Het is einde middag, overdrachtsmoment in ‘de vissenkom’. Hoe iedereen erbij zit vandaag? Mwah.

Eentje is vannacht boos om half drie gaan slapen en ligt nog steeds op één oor.

„Geen reactie.”

„De psychose verergert als hij slecht slaapt.”

„Hij hoort stemmen en die gaan niet weg.”

Een ander zou op begeleid verlof gaan. Buiten pizza’s halen voor de hele groep. Maar die ligt nu met hoofdpijn op bed, de gordijnen dicht. „Kan vermoedelijk de druk niet aan.”

Nóg een teleurstelling. Eén patiënt zou dit weekend naar zijn moeder gaan. De patiënt schaamt zich voor zijn zedenverleden maar hij zou haar nu eindelijk vertellen waarom hij al acht jaar in de tbs zit. Urgent, want als hij vrijkomt en ze komt er dán pas achter, steunt ze hem misschien niet meer.

Het hele gesprek was al geoefend met rollenspellen, maar nu heeft ze de ontmoeting verplaatst naar een restaurant.

„Nee, geen geschikte plek voor zo’n gesprek.”

En de patiënt die gisteren jarig was? Die heeft de hele dag in de keuken staan koken voor zijn moeder die – voor het eerst in jaren – op bezoek zou komen. Twee kilo kip heeft-ie staan snijden. Hij heeft rijst gekookt. Groente. De kip gekruid. De hele afdeling heeft er inmiddels van gegeten, behalve zijn moeder. Ze is niet gekomen.