N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Rechtszaak Een proces tussen schuldeiser en sportschoolketen SportCity laat zien hoe ver bedrijven gingen om het vege lijf te redden tijdens de coronacrisis.
Tijdens de coronajaren leed SportCity een verlies van 25 miljoen euro (in 2021) en 41 miljoen euro (in 2022). Foto Robin Utrecht / ANP
Hoe creatief mag je boekhouden in tijden van nood? Die vraag stond centraal in een opvallende rechtszaak die onlangs bij de Ondernemingskamer in Amsterdam diende tussen de op een na grootste sportschoolketen van Nederland, SportCity, en een van zijn belangrijkste schuldeisers, het Amerikaanse investeringsfonds HPS Investment Partners.
Tijdens de coronacrisis belandde de onderneming, met 110 filialen verspreid door het land en waartoe ook de inmiddels omgedoopte sportscholen van Fit for Free behoren, in financieel zwaar weer. Net zoals vele andere bedrijven. Door de overheid opgelegde lockdowns dwongen het bedrijf om de deuren van zijn sportscholen in zowel 2020, 2021 als 2022 soms maandenlang gesloten te houden. En dat betekende (fors) inkomstenverlies. In 2021 leed de onderneming een verlies van 25 miljoen euro. In 2022 van 41 miljoen euro.
Controle
Het was het begin van een slepend conflict tussen SportCity en zijn voornaamste financier. Al meteen aan het begin van 2021 trok HPS Investment aan de bel bij de sportschoolketen omdat die niet meer aan de financieringsvoorwaarden zou voldoen. SportCity zocht vervolgens naar een mogelijkheid om een afgedwongen faillissement te voorkomen en stapte naar de rechter. Daar kreeg het, met een beroep op nieuwe faillissementswetgeving, de zogeheten WHOA, succesvol bescherming tegen zo’n ongewenst bankroet.
Het jaar erop deed SportCity echter nog iets dat volgens HPS zelfs regelrecht onwettig was. SportCity had in 2021 een post in zijn boeken opgenomen van circa 30 miljoen euro onder de noemer ‘Covid-schuld’. Dat was abonnementsgeld van leden die hadden doorbetaald tijdens de sluiting van de sportscholen, maar waarvan SportCity dacht dat het dat waarschijnlijk later terug zou moeten betalen, als klanten hun geld terug zouden vragen.
Maar in 2022 zette het een deel van die post om in een voorziening, waarvan SportCity vervolgens besloot dat een deel niet nodig was om klanten te compenseren. Dat deel kon worden toegevoegd aan de omzet. Omdat de pandemie inmiddels bijna voorbij was en het volgens SportCity steeds zekerder werd dat klanten hun geld toch niet terug hoefden. Die wijziging kwam ten gunste van het resultaat en andere financiële graadmeters, die zo iets minder slecht werden.
HPS betwist die lezing van SportCity en ziet het vooral als poging om de financiën kunstmatig te verbeteren. Zo zou de keten namelijk kunnen voorkomen dat HPS zekerheden mocht opeisen, die de belangen van HPS juist moeten beschermen maar waarbij SportCity zelf niet gebaat zou zijn. Bij het verstrekken van de lening had HPS harde financiële eisen gesteld, en werden die niet gehaald dan zou het Amerikaanse investeringsfonds de lening én het onderpand mogen opeisen. Het onderpand waren in dit geval aandelen in (het moederbedrijf van) SportCity, die nu in handen zijn van de Nederlandse investeerder Bencis. Met de aandelen zou HPS de facto controle verkrijgen over de sportschoolketen.
Boekhoudkundige ingrepen
De details van het conflict staan uitgebreid beschreven in de beschikking van de Ondernemingskamer, die al dateert van eind juli maar onopgemerkt bleef tot het Financieele Dagblad er dinsdag over berichtte. De beschikking laat goed zien hoe ver bedrijven die in nood kwamen tijdens de pandemie soms gingen om het vege lijf te redden.
Tal van bedrijven hebben vermoedelijk naarstig gezocht naar uitwegen uit de crisis, en mogelijk daarbij ook de grenzen opgezocht. De impact van de coronacrisis op het bedrijfsleven was groot, onderzocht het Centraal Planbureau in 2020 al. Maar heel zichtbaar wordt dat eigenlijk zelden, waardoor het moeilijk in te schatten valt in hoeverre die maatregelen betamelijk zijn of niet. De zaak tussen SportCity en HPS licht daar een tipje van de sluier van op, ook al vond de rechtszaak zelf verder achter gesloten deuren plaats.
De Ondernemingskamer ging uiteindelijk niet volledig mee in de eisen van HPS (vernietiging of op zijn minst aanpassing van de jaarrekening van 2021). SportCity mocht de boekhoudkundige ingrepen doen. Maar de rechter vindt wel dat SportCity de gewraakte Covidschuld-post, en de latere omzetting daarvan, niet had mogen opnemen zonder verdere toelichting. Ook oordeelt de Ondernemingskamer dat de jaarrekening van 2021 „ernstig tekortschiet” in het geven van inzicht in de vermogenspositie van de sportschoolketen.
Robert van Moorsel, advocaat bij het kantoor Corporate & Recovery.legal in Den Haag en gespecialiseerd in het ondernemings- en faillissementsrecht, concludeert: „Het is goed dat dit soort zaken naderhand in de openbaarheid komen. Corona was zowel een periode van pure angst, hoop op betere tijden als nieuwe tegenslagen. Dat leidde tot kunst-en-vlieg·werk bij ondernemingen en vaak ook bij investeerders. Vaak bleef dat verborgen voor het grote publiek. Nu er meer rust is, kan deze zaak echt goed worden bekeken en afgehandeld.”
In Nederland heerst woningnood, in Japan heerst een omgekeerde huizencrisis: meer dan negen miljoen huizen staan er leeg. Die staan vooral op het platteland, waar de rappe vergrijzing en het dalende geboortecijfer het hardst gevoeld wordt, vertelt architect en vastgoedhandelaar Kota Akahane: „Maar dat betekent niet dat de leegstand slecht is voor Japan. We moeten omdenken. Lege huizen kunnen ook een goedkope start zijn van iets nieuws”, zegt hij optimistisch.
Sinds 1993 telt Japan om de vijf jaar hoeveel gebouwen er leegstaan. Bij de eerste peiling waren er dat nog iets meer dan vier miljoen. Bij de laatste grote meting, in 2023, was dat aantal verdubbeld. Naar verwachting staat het land, met nu ruim 124 miljoen inwoners, nóg een verdubbeling te wachten voor 2040. Het ministerie van Land en Infrastructuur geeft daarbij aan dat meer dan de helft van deze panden tekenen van verval vertoont, zoals verzakte daken of beschadigde muren.
Deze aftakeling levert veel problemen op voor omliggende gemeenschappen, waaronder milieuvervuiling door afbrokkelend puin en de algehele verloedering van buurten. Omwonenden kunnen echter niks doen aan de leegstand omdat het in het grootste deel van de gevallen privéterrein betreft. Ook de gemeentes zijn wettelijk gezien machteloos zolang er geen directe fysieke bedreiging is voor omliggende huizen.
In 1993 stonden er iets meer dan vier miljoen huizen leeg in Japan, in 2023 was dat aantal verdubbeld
„Jongeren trekken massaal naar Tokio toe om hun dromen te achtervolgen, en dan hou je lege dorpen over”, vertelt architect Akahane. „Ik was er één van.” Hij verliet zijn geboorteplaats Tatsuno, gelegen tussen de besneeuwde Alpen van de provincie Nagano, om te gaan studeren in Tokio. Twee keer per jaar kwam hij terug om zijn ouders te bezoeken, al werd dat elke keer minder leuk. „Toen ik jong was bloeide het dorp. Alle winkels waren open, het was levendig”, zegt hij. „Het was gewoon een leuke plek. Maar elk jaar merkte ik dat er weer een paar winkels waren verdwenen. Steeds meer huizen leken verlaten. Het voelde steeds leger.”
Nieuwe winkelstraat
Met een dikke groene winterjas en een bouwvakkersbroek, beide bedekt met verfvlekken, is Akahane zichtbaar een man die graag zelf zijn problemen oplost. Een aantal jaar geleden was hij het zat om de aftakeling slechts toe te moeten zien en hakte hij de knoop door. Hij keerde terug naar zijn dorp en probeert nu in samenwerking met de dorpsraad en het provinciebestuur verlaten huizen om te toveren in bruikbare panden.
Met succes. De panden die hij heeft verbouwd en soms voor slechts 100 euro per maand verhuurt, zijn in trek. „We noemen het de winkelstraat, want we hebben inmiddels een koffiezaak, een hippe kledingwinkel, een pizzeria, en binnenkort opent er zelfs een donutwinkel aan de hoofdweg”, vertelt hij enthousiast. „Als je geen deel van het probleem wil zijn, moet je deel van de oplossing worden.”
Akahane praat met een elektricien over het vernieuwen van de hoofdschakelaars bij een leegstaand pand.
Foto Anoma van der Veere
De mensen die druppelsgewijs terugkeren of ervoor kiezen om de grote steden te verlaten, worstelen met de hoge huren aan huizenprijzen. „Als je een eigen koffietentje wil starten in Tokio ben je al snel miljoenen yen (enkele tonnen) kwijt, hier is dat honderdduizenden yen (een paar duizend euro).” Ook van buiten Japan is er groeiende interesse. In 2020 bestond meer dan een derde van de Japanse vastgoedmarkt uit buitenlandse investeerders, al is dit eveneens geconcentreerd in de stedelijke gebieden. „Ik merk dat er onder hen vooral een toenemende vraag is naar traditionele Japanse huizen”, vertelt Akahane.
Zijn klantenbestand bestaat echter vooral uit Japanners. Zo kloppen er steeds meer mensen uit de creatieve sector op zijn deur op zoek naar een kantoor en huis. „We hebben nu designers en architecten hier in de hoofdstraat. De gedachte is dat ze sinds de pandemie op afstand zijn gaan werken, dus dan kunnen ze net zo goed hier komen wonen en werken voor een fractie van het geld.”
Akahane in een leegstaande woning die hij recent heeft verhuurd.
Foto Anoma van der Veere
Sterke emotionele band
In Tatsuno staan iets meer dan vijfhonderd akiya, de Japanse term voor verlaten of leegstaande woningen. Met ruim 18.500 inwoners komt dat neer op één leegstaand huis per zestien huishoudens. Tatsuno is daarin eerder de norm dan de uitzondering in de omliggende regio. Van elke honderd akiya in Japan staat er één in de provincie Nagano. Veel van de huizen in de provincie zijn namelijk groot en staan op uitgestrekte stukken land, en vergen daardoor veel tijd en geld om te onderhouden, wat jongere huishoudens afschrikt. Erfgenamen voelen daarbij vaak een sterke emotionele band met het huis en houden het liever in bezit tot het vervalt, zonder het te verkopen of te delen.
„Bij de laatste telling kwamen we uit op ongeveer 92.000 panden”, vertelt Tatsuya Kubota, hoofd van de afdeling woningbouw bij het provinciebestuur. Hij is afgereisd naar de stad Matsumoto om samen met Akahane een doe-het-zelf-evenement te organiseren voor inwoners. „Dit jaar zijn we voor het eerst begonnen met het verzamelen van voorbeelden van succesvolle renovaties. Die worden vandaag gepresenteerd”, vertelt hij. Het idee is dat andere bewoners zich hierdoor kunnen laten inspireren en niet alles zelf opnieuw hoeven uit te zoeken. De interesse is groot, vertelt Kubota: „We hebben meer dan honderd bezoekers vandaag.”
De workshops zijn niet het enige middel dat wordt gebruikt om het probleem aan te pakken, vervolgt het afdelingshoofd. „Wij hebben regionale netwerken opgezet waarbij vertegenwoordigers van gemeentes, vastgoedbedrijven en andere organisaties samenkomen om over het leegstandprobleem in hun gebied te praten”, legt hij uit. „Al zijn het uiteindelijk de gemeentes die de bevoegdheden hebben om de leegstand direct aan te pakken, wij hebben slechts een begeleidende en financieel ondersteunende rol.”
Een donutwinkel in de maak in een verlaten kantoorpand.
Foto Anoma van der Veere
Schoenen uit
Akahane is het met Kubota eens. Volgens hem is een landelijke aanpak vrijwel onmogelijk omdat de leegstand in elk stad en dorp anders is. En dus is de lokale aanpak de enige die werkt: „Mijn oom zat in een van die netwerken en vroeg of ik geen interesse had om mee te werken. In die overleggroepen zag ik alleen maar belangrijke mensen. Allemaal oudere heren”, vertelt hij. „Kan je je voorstellen dat een van hen zelf gaat verven en timmeren?” brult de architect lachend terwijl hij de deur van zijn kantoor opentrekt en de sneeuw in loopt. „Ik niet!”
Op nog geen vijf minuten wandelen staat een beige eengezinswoning met een donkergroen dak. „Dit huis is nog in prachtige staat”, vertelt Akahane terwijl hij zich tussen de zijkant van het huis en het omringende hek wurmt, op zoek naar de hoofdschakelaar. Voor hem loopt een elektricien die met gemak de obstakels weet te omzeilen. „Deze meterkast heb ik zelf nog een paar jaar geleden vervangen”, zegt de man zodra hij met een vlugge vingerbeweging de stalen klep van de meterkast opengooit.
Akahane vraagt hoeveel het gaat kosten om het huis weer leefbaar te maken. „We hoeven niet alles te vervangen, dus voor minder dan honderdduizend yen (ongeveer 600 euro) ben je klaar”, krijgt hij te horen. „De tweede verdieping heb ik al verhuurd aan een kennis van me”, vertelt de architect zodra de elektricien met een getekend opdrachtformulier weer tevreden terug naar zijn auto snelt. Akahane trekt bij de voordeur zijn schoenen uit en stapt op zijn sokken het huis in.
Gratis huizen
Japan vergrijst snel, in 2005 haalde het sterftecijfer al het geboortecijfer in. Vorig jaar bereikte het land een dieptepunt, met twee sterfgevallen voor elke baby die geboren werd. Naar schatting is voor 2040 meer dan een derde van de bevolking ouder dan 65 jaar. In de meeste gevallen komt een huis leeg te staan omdat de oorspronkelijke eigenaar is overleden. Aangezien sloop duur is en de belasting op bestaande panden op het platteland laag blijft, ontbreekt de financiële prikkel om het huis af te breken. Bovendien geeft de Japanse vastgoedmarkt de voorkeur aan nieuwbouw boven het kopen van bestaande woningen. De huren op het platteland zijn gemiddeld laag, terwijl de makelaarskosten juist relatief hoog zijn. Voor erfgenamen is het daardoor vaak eenvoudiger én goedkoper om een pand leeg te laten staan dan om het te verhuren.
Om het aantrekkelijker te maken om leegstaande huizen aan te bieden, hebben veel gemeenten de afgelopen jaren zogenoemde ‘akiya-banken’ opgezet: websites waar mensen goedkope huur- en koopwoningen kunnen aanbieden of vinden. Soms gaat het om huizen ter waarde van een tweedehandsauto, en in uitzonderlijke gevallen zelfs gratis. Het helpt vooralsnog niet. In 2024 nam de bevolking vrijwel alleen in grote steden als Tokio en Osaka toe, voornamelijk door migratie.
Akahane probeert de kosten voor alle partijen zo laag mogelijk te houden. „Ik vraag heel weinig, en in sommige gevallen zelfs geen bemiddelingskosten aan de huurder en de verhuurders.” Maar het is niet genoeg. „De eigenaren moeten zowel de makelaar als nieuwkomer vertrouwen. Het gaat niet alleen om geld, het is ook een sociaal vraagstuk.” Volgens hem bevinden veel van de leegstaande huizen zich in kleine gemeenschappen, waar families al generaties lang naast elkaar wonen. Nieuwe bewoners worden daar niet altijd met open armen ontvangen.
Uit landelijk onderzoek blijkt dat meer dan driekwart van de huiseigenaren op minder dan een uur afstand woont van hun leegstaande woning. Vaak doen deze panden dienst als opslagruimte of vakantieverblijf, maar worden ze slechts sporadisch en voor korte periodes bezocht ter controle. Slechts een op de tien staat formeel te koop en minder dan 5 procent wordt te huur aangeboden.
„Als je een woning via een makelaar aanbiedt, weet je niet wie er komt wonen. In dorpen zoals deze kan dat problemen opleveren”, legt Akahane uit. „Stel dat het iemand is die regelmatig feestjes geeft. Dan staat niet alleen de rust in de buurt op het spel, maar ook de reputatie van de verhuurder.” Het is de reden dat het gros van de leegstaande huizen in Japan nooit op de markt, of in de akiya-banken, verschijnt.
Vastgoedhandelaar Akahane (rechts) in de omgebouwde muziekstudio van Honda (achterin).
Foto Anoma van der Veere
Nieuwkomers
De Akiya-wet uit 2015 geeft Japanse gemeenten meer bevoegdheden om leegstaande en verwaarloosde huizen aan te pakken. Sindsdien kunnen woninginspecteurs zonder toestemming van de eigenaren de panden betreden voor controles, en boetes uitdelen voor het nalaten van onderhoud. Een herziening in 2023 maakte het ook mogelijk om belastingvoordelen in te trekken en hergebruik van deze panden te stimuleren. „Wij informeren mensen over landelijke subsidieregelingen en bieden zelf financiële steun voor woninginspecties en gebrekenverzekeringen, om het gebruik van bestaande woningen te bevorderen,” vertelt afdelingshoofd Kubota.
In de praktijk blijkt handhaving echter lastig. Veel eigenaren reageren niet op oproepen na inspecties en laten hun woning alsnog in verval raken, waardoor de aanpak traag verloopt. „Als een eigenaar overlijdt zonder iets te hebben geregeld, wordt de situatie vaak nog ingewikkelder”, voegt projectplanner Ohira toe. „Het is daarom belangrijk om al vroeg na te denken over wat je met je huis wilt. Tegelijkertijd begrijpen we dat het emotioneel lastig is om afstand te doen van iets dat zo persoonlijk is.”
Raadslid Honda woont in een oud noedelrestaurant dat hij heeft omgebouwd tot muziekstudio.
Foto Anoma van der Veere
Architect Akahane is klaar met zijn eigen wooninspectie en loopt langs de sneeuwwitte hoofdweg van Tatsuno. Hij duikt een kleine steeg in met aan het einde een klein huisje met een voorgevel gemaakt van aluminium golfplaten. „Hier zat ooit een noedelrestaurant”, vertelt hij voordat hij hard op de deur bonst. „Kom binnen”, schreeuwt een mannen stem aan de andere kant.
Twee jaar geleden werd de toen 29-jarige muzikant Kouyou Honda verkozen tot gemeenteraadslid – de jongste kandidaat ooit. Vanavond werkt hij samen met een vriendin uit Tokio aan een nieuw project in zijn omgebouwde woonkamer en muziekstudio. „Daar hangt de poster voor mijn verkiezingscampagne”, zegt de muzikant wijzend naar het plafond, waar een grote foto hang van hemzelf met een brede glimlach.
Binnen staat een grote gasverwarming hard te loeien. „Dit huis heb ik voor iets meer dan 500.000 yen (zo’n 3.000 euro) gekocht”, vertelt hij lachend. „Goedkoop, hè!” De jonge politicus is een nieuwkomer in het dorp, en werd door Akahane aangespoord om het gemeentebestuur in te gaan. „Je merkt dat er een tweedeling in het dorp is”, vertelt Honda. „De oude en de nieuwe mensen. Het is mijn missie om die groepen zoveel mogelijk bij elkaar samen te brengen. Dat gaat nog heel langzaam”, geeft hij toe.
„Ik werk al jaren aan dit project, en ik ben nota bene een van de oorspronkelijke dorpsbewoners”, zegt architect Akahane met een glimlach terwijl Honda achter hem weer met zijn instrumenten begint te rommelen. „Je zou denken dat dat iets zou uitmaken. Toch blijven de oudere bewoners huiverig.” Hij haalt zijn schouders op. „Geeft niks. Als het leven hier beter wordt, draaien ze vanzelf wel bij. Ik blijf gewoon mijn koers varen.”
Toen Donald Trump na zijn aantreden in januari als president van de Verenigde Staten met decreten het klimaatbeleid van zijn voorganger begon te ontmantelen, richtten alle ogen zich op China. Zou de grootste mondiale klimaatvervuiler bereid zijn extra stappen te zetten? Zou China, als tweede economie van de wereld, in het diplomatieke gat springen dat de VS achterlaten door zich terug te trekken uit de internationale klimaatonderhandelingen?
China probeerde de wereld gerust te stellen. Wij gaan onvermoeibaar door met ons klimaatbeleid, zei president Xi Jinping in april in een videoboodschap op een bijeenkomst over de komende klimaattop in Brazilië. Xi beloofde dat China binnenkort nieuwe plannen zal bekendmaken. Die zullen, zo verzekerde hij, veel verder gaan dan de huidige en zich niet langer beperken tot de energiesector, maar zich richten op de hele Chinese economie en op alle broeikasgassen.
Klinkt goed, maar klopt het ook? Die vraag is niet zomaar te beantwoorden.
China is verantwoordelijk voor een derde van alle broeikasgassen. Volgens de Rhodium Group, een consultancy met veel kennis van China, stoot het land meer kooldioxide uit dan alle rijke landen bij elkaar. Ruim de helft van alle kolencentrales in de wereld staan in China en zelfs 70 procent van de centrales in aanbouw.
De emissiepiek is in zicht
China neemt wel al jaren een groot deel van de mondiale emissiereducties voor zijn rekening, vooral door de snelle groei van duurzame energie. Alleen al vorig jaar nam de capaciteit aan windenergie toe met 5 procent en zonne-energie zelfs met 28 procent. Bijna twee derde van alle windturbines en zonneparken die nu wereldwijd worden gebouwd, staan in China. Deze hernieuwbare energie werd tot nu toe vooral gebruikt om de groei van de energievraag op te vangen. Maar de emissiepiek is in zicht. De verwachting is dat de vraag naar olie en gas in China snel zal dalen. Volgens de Financial Times investeert China tot 2030 zo’n 800 miljard euro in zijn elektriciteitsnetwerk en in de elektrificatie van de industrie. Toch is dat is nog lang niet genoeg. Volgens de denktank European Council on Foreign Relations verdwijnen de klimaatdoelen van Parijs uit zicht als China tot 2035 zijn uitstoot niet met ten minste 30 procent weet te reduceren – dat is twee keer de jaarlijkse CO2-uitstoot van alle Afrikaanse landen bij elkaar.
Dat China zich na het aantreden van Xi in 2013 stortte op de productie van zonnepanelen en windturbines had weinig met klimaat te maken. Het was puur eigenbelang. De nieuwe president zag China’s afhankelijkheid van de import van olie en gas als een grote kwetsbaarheid. Het land beschikt weliswaar over steenkool, maar het gebruik daarvan leidde tot steeds meer luchtvervuiling en gezondheidsproblemen. Hoewel klimaat voor China dus nooit het belangrijkste argument is geweest, worden inmiddels acht van de tien zonnepanelen in de wereld gemaakt in China, net als twee derde van alle windturbines, driekwart van de lithiumbatterijen en zo’n 60 procent van alle elektrische auto’s. Vorig jaar noemde Xi het „nieuwe trio” van zonnepanelen, elektrische auto’s en batterijen het hart van de Chinese economie.
Onbedoeld is dit misschien wel de grootste verdienste van China voor het wereldwijde klimaatbeleid, zegt Annah Zhu in een videogesprek. Ze doet aan de Wageningen Universiteit onderzoek naar de rol van China in het mondiale milieubeleid. „Niemand zag zo’n snelle prijsdaling van hernieuwbare energie en van elektrische auto’s aankomen. Sla de International Energy Outlook [jaarlijkse vooruitblik van het Internationaal Energieagentschap] er maar op na. Tien jaar geleden konden we hier alleen maar van dromen. Het is gelukt, met dank aan China.”
De VS en ook Europa hebben dit Chinese succes nooit echt op waarde weten te schatten, vindt Zhu. Veel van de duurzame Chinese producten, zoals elektrische auto’s, worden nu getroffen door hoge importheffingen – ook in de EU. „Daar kunnen goede economische redenen voor zijn”, zegt Zhu, „maar voor klimaat en milieu zijn de heffingen niet de beste keuze.”
In de videoboodschap in april waarin Xi nieuwe Chinese klimaatplannen aankondigde, zei hij ook dat China er alles aan zal doen om op basis van „vertrouwen, solidariteit en samenwerking” het wereldwijde klimaatbeleid te versterken. Zonder de VS met name te noemen, voegde Xi eraan toe dat China zich niets zal aantrekken van „het aanhoudende streven naar unilateralisme en protectionisme door sommige grote landen”.
Toch ambieert China in de internationale onderhandelingen geen echte leidersrol, ook niet nu de VS zich terugtrekken. Volgens Zhu omarmt China weliswaar instituties als de Verenigde Naties, maar altijd op zijn eigen voorwaarden en zolang ze niet worden gedomineerd door het Westen.
Wantrouwend tegenover het Westen
„China staat wantrouwend tegenover westerse landen en hun koloniale geschiedenis. In de klimaatonderhandelingen voelt het land zich verwant aan de G77, de groep van ontwikkelingslanden.” Al zullen Chinese diplomaten dat woord zoveel mogelijk vermijden, zegt Zhu. „Ze spreken liever van ‘global South’ – het mondiale Zuiden. Die term creëert solidariteit tussen niet-westerse landen en China, meestal tegenover het Westen. En dat is waar het China om gaat. Dit is een geopolitieke kwestie. China zal het niet nalaten om zwaktes van het mondiale Noorden uit te buiten.”
In de klimaatonderhandelingen weigert China – tot verontwaardiging van rijke landen – zijn positie als ontwikkelingsland op te geven. Het kreeg die status in het klimaatverdrag van 1992, toen dat nog heel logisch was. Maar inmiddels stoot China niet alleen de meeste broeikasgassen uit, de CO2-uitstoot per hoofd van de bevolking is er ook hoger dan in menig westers land, en binnen twee decennia zal het de Verenigde Staten inhalen als het land met de meeste uitstoot sinds het begin van de industrialisatie.
Afstand doen van de positie als ontwikkelingsland geeft China nieuwe verplichtingen, zowel op het gebied van emissiereducties, als op dat van klimaatfinanciering. China is weinig transparant over zijn klimaathulp – Zuid-Zuid-samenwerking zoals de Chinezen het liever noemen, variërend van schone kooktoestellen in Myanmar tot zonnepanelen in kleine eilandstaten. Het World Resources Institute becijferde dat het sinds 2013 om tientallen miljarden dollar gaat. Daarmee is het land de vijfde klimaatdonor van de wereld.
Maar op dit moment heeft China wel andere zorgen dan klimaat, ondanks Xi’s pleidooi voor solidariteit en samenwerking en zijn belofte voor een krachtiger klimaatbeleid. „De Chinese economie heeft last van de door Trump veroorzaakte onzekerheid in de wereldhandel. En China kampt nog steeds met de naweeën van de coronacrisis, toen het land meer steenkool is gaan gebruiken, terwijl de economische groei juist achterbleef. Daardoor is de koolstofintensiteit toegenomen, dus er is een grotere CO2-uitstoot per eenheid van het bruto binnenlands product. De kans is daarom niet erg groot dat China zich zal opwerpen als de nieuwe leider in het mondiale klimaatoverleg.”
Rijen felgekleurde kledingstukken met verschillende figuren en ontwerpen hangen in het magazijn van Fábrica Social, een sociale kledingwinkelketen met onder meer vestigingen in de wijk Juárez in Mexico-Stad. Het monotone gezoem van naaimachines zorgt voor een serene rust in het atelier achter de winkel. Het is een groot contrast met de voorkant, waar met name buitenlandse toeristen zich vergapen aan de veelzijdigheid van de Mexicaanse textielindustrie.
Een industrie wil Dulce Martínez, de oprichter van Fábrica Social, het zelf liever niet noemen. „Textiel is cultuur. Als je door Mexico reist, heeft ieder dorp, ieder volk een eigen manier van textielbewerking. Wij brengen dat samen, zorgen voor professionalisering op commercieel gebied en voor bekendheid”, zegt ze trots. Al vijftien jaar gaat zij naar dorpen waar voornamelijk vrouwen zich bezighouden met het naaien of borduren van kleding. Zij helpt hen ondernemer te worden. „Deze vrouwen maken beeldschone, unieke kleren, dankzij kennis die van generatie op generatie wordt doorgegeven. We laten hiermee zien wat voor bijzondere dingen er worden gemaakt in Mexico. Een tegenwicht voor de fastfashionindustrie”.
De winkel van Martínez is een van de vele ondernemingen die zich de afgelopen maanden hebben aangesloten bij de ‘Hecho en Mexico’-campagne (Gemaakt in Mexico-campagne) van de Mexicaanse regering. Alleen bedrijven opgericht in Mexico, die werken met puur Mexicaanse producten en hun hele productieproces binnen de landsgrenzen laten plaatsvinden, krijgen dit Hecho en Mexico-label. De campagne is niet nieuw: al in 1978 werd een poging gedaan de nationale economie te versterken met het label. Maar pas onder de huidige regering, mede onder druk van geopolitieke ontwikkelingen, is de campagne opnieuw gestart.
Mexico heeft sinds het aantreden van Trump geleerd dat het niet op de VS kan rekenen
Vijftiende economie
Want als Mexico iets heeft geleerd in de afgelopen maanden (lees: sinds het aantreden van de Amerikaanse president Donald Trump) is het dat het niet kan blijven rekenen op wat altijd trouwe bondgenoten waren. Vanaf de dag van zijn inauguratie dreigt Trump met importheffingen tegen Mexico, terwijl het land een vrijhandelsakkoord heeft met de Verenigde Staten en Canada. Importheffingen van 25 procent op alle Mexicaanse producten bleven slechts enkele dagen op tafel liggen, maar op producten die geen onderdeel uitmaken van het vrijhandelsakkoord zijn nog altijd extra heffingen van kracht. 80 procent van de Mexicaanse export gaat naar de VS, een afhankelijkheid die voor een enorme economische kwetsbaarheid zorgt. Maar tegelijkertijd staat ook de handelsrelatie met China, de tweede grootste partner van Mexico, onder druk. Van de VS moet Mexico die relatie herzien.
De Hecho en Mexico-campagne is onderdeel van het bredere ‘Plan Mexico’, een regeringsstrategie om de Mexicaanse economie te diversifiëren en minder afhankelijk te maken van de VS. De momenteel vijftiende economie van de wereld (met een bbp van ruim 1.800 miljard dollar) moet binnen zes jaar doorgroeien tot de tiende economie ter wereld en traditioneel sterke industrieën, zoals de textiel- en auto-industrie, moeten meer gaan produceren voor de Mexicaanse markt. Ook wil Mexico op het gebied van elektronica en textiel minder hoeven importeren uit Aziatische landen, met name uit China. Mexico wil met de Hecho en Mexico-campagne bereiken dat zijn producten binnen zes jaar goed zijn voor 50 procent van de binnenlandse consumptie. De eerste in Mexico gemaakte vliegtuigen, van onder meer Oaxaca Aerospace en Horizontec, rollen al van de band, evenals halfgeleiders en elektronische voertuigen.
Dat een belangrijk deel van de campagne gericht is op de textielindustrie, die zowel cultureel als economisch belangrijk is voor het land, heeft meerdere redenen, zegt de nationaal directeur van de campagne Bárbara Botello tegen NRC. „Het gaat enerzijds om het creëren van werkgelegenheid. Maar we moeten onze industrie ook beschermen. Met Chinese webwinkels als Temu en Shein wordt onze markt overspoeld met goedkope producten, terwijl wij van oudsher kleding maken van enorm hoge kwaliteit”, zegt Botello. Volgens haar zijn er in de afgelopen jaren tienduizenden banen verloren gegaan omdat men niet op kon tegen de concurrentie uit Azië.
Amerikaanse heffingen op onder andere Mexicaanse tequila zijn voorlopig van tafel. Maar dat geldt niet voor alle Mexicaanse producten.
Foto Carlos Tischler / Pixelnews
‘Gringo Go Home’
Botello erkent dat de campagne een impuls heeft gekregen na het aantreden van Trump. „We zijn gaan inzien dat we meer moeten inzetten op handelsrelaties met andere landen. Een sterk eigen merk, met kwaliteitseisen en transparantie, zorgt voor een betere handelspositie”. De regering mikt met het Plan Mexico op het creëren van 1,5 miljoen banen in het land en gaat uit van zo’n 277 miljard dollar aan investeringen binnen zes jaar. Grote merken als bierbrouwer Grupo Modelo, dat onder meer Corona brouwt, en Walmart Mexico, zijn al begonnen ‘Made in Mexico’ op hun producten te zetten.
Waar de economische plannen van de Mexicaanse regering vooral neerkomen op zelfredzaamheid en onafhankelijkheid, speelt op de achtergrond ook het nationalistische karakter van de Mexicaane regering en de anti-imperialistische sentimenten die binnen de Mexicaanse bevolking voelbaar zijn. Nadat Trump zijn importheffingen invoerde, gingen op sociale media lijsten rond van Amerikaanse producten die in Mexico verkocht worden en geboycot zouden moeten worden, terwijl men juist werd aangemoedigd Mexicaanse producten te kopen. En wie door de populaire expatwijken Condesa en Roma loopt, in het hart van Mexico-Stad, ziet steeds vaker posters en flyers hangen met daarop ‘Gringo Go Home’. Gringo is het veelgebruikte maar weinig flaterende woord voor Amerikaan.
De Mexicaanse president Claudia Sheinbaum zou het niet aandurven om Trump en de Amerikaanse regering voor het hoofd te stoten. De economische banden zijn met een totale waarde van de handel van 840 miljard dollar in 2024 nog altijd enorm. Maar ze hamert in haar dagelijkse persconferenties wel op het belang van soevereiniteit en onafhankelijkheid. Economisch onafhankelijker worden ligt namelijk volledig in lijn met Mexico’s wens om de komende jaren door te groeien tot economische grootmacht op het wereldtoneel.