Column | Nieuwe weg

Ellen Deckwitz

Afgelopen weekend zat ik op het terras met een neuropsycholoog, soms moet dat gewoon even. Ik vertelde hem dat ik me regelmatig onrustig voel zonder te weten waarom, en dan krampachtig op zoek ga naar de oorzaak, vanuit de hoop (maar eigenlijk de misvatting) dat met het vinden van de bron ook de vloedgolf stopt.

„Dat hoor je vaak bij mensen die gevoelig zijn voor angst”, zei de neuropsycholoog, „het is een vorm van obsessief-compulsief gedrag, en biedt slechts schijngrip. Ik raad hun aan om niet te kijken naar waar het gevaar vandaan komt, maar om, wanneer de onrust opspeelt, ervan uit te gaan dat het niet uitmaakt wat de aanleiding is. In negen van de tien gevallen ben je gewoon veilig.”

„Dat is makkelijker gezegd dat gedaan”, mompelde ik.

„Klopt, een dwangneiging gaat diep. En toch moet je je cognitieve gewoontes veranderen, anders blijf je er last van hebben. Een alternatief is het afhakken van je hoofd, maar dat geeft ook weer zoveel gedoe.”

Dat was ik met hem eens en bestelde nog een rondje.

Toen ik naar huis ging was ik onrustig. Ik dacht dat dat kwam doordat ik te veel cola had gedronken en gaf mezelf meteen op mijn kop. Ik moest niet zoeken naar de oorzaak, ik moest gewoon tegen mezelf zeggen dat die onrust niet betekende dat er iets ergs aan de hand was.

Al herprogrammerende wandelde ik door de traag afkoelende avondstad. De duisternis lag als een branddeken over de daken. Het was benauwd, kleine sprietjes paniek staken de kop op en ik dacht van, rustig, je redt het wel, zong zacht de tekst van Radioheads mooie ‘There There’ voor me uit: “just ‘cause you feel it doesn’t mean it’s there.”

Ik kwam bij de voordeur aan, pakte mijn sleutels en ontdekte dat ze niet pasten. Na zeker een minuut proberen, draaien en twijfelen of dat de woningcorporatie de sloten had vervangen om meer huur te kunnen vragen, besefte ik dat ik voor mijn oude huis stond, anderhalve wijk verderop van mijn huidige stulp.

Ik keek omhoog. Het was een plek waar ik lang had gewoond. Uiteindelijk ging ik er weg omdat ik me er niet meer fijn voelde. Toch zat het in een stoffig hoekje van mijn hoofd nog steeds opgeslagen als thuis.

Ik liep weg. Sloffend door het zomerstof, mezelf voorhoudend dat alles oké was, op weg naar een betere plek, terwijl boven mij de nachtbomen op gedoofde kroonluchters begonnen te lijken, de onrust als vanouds weer door mijn aderen klaterde en ik steeds harder tegen mezelf zei dat ik veilig was, dat ik ieder moment thuis kon komen.

Ellen Deckwitz schrijft op deze plek een wisselcolumn met Marcel van Roosmalen.