Column | Een boterham met kaas

Column Jannetje Koelewijn

Jannetje Koelewijn

Nu zijn er antibiotica, maar vroeger, zeg voor 1950, had je gewoon pech als je tuberculose kreeg, een ernstige bacteriële infectieziekte die zich meestal uitte in de longen. Er viel weinig tegen te doen en vroeg of laat ging je eraan dood. De vader van Mijndert Ververs was drieëndertig toen het bij hem begon en het duurde niet lang of hij lag hele dagen thuis in bed, zonder werk, zonder inkomen. Voor die tijd was hij inspecteur bij De Gruyter geweest, een keten van kruidenierswinkels die destijds snel groeide – ik heb het over 1935. De Gruyter had hem ontslagen en zoiets als WW bestond nog niet. En dan heb je dus wel een vrouw en twee, later drie, kleine kinderen.

Mijndert Ververs was de middelste, geboren in 1933. Vorige week vertelde ik in deze column over mijn middag bij hem thuis in Hattem, over zijn verdriet om Cora, zijn gestorven vrouw, en de troost die hij zoekt achter zijn harmonium. Ik vertelde ook over zijn loopbaan, die hij in 1958 was begonnen als leraar schei-, wis- en natuurkunde en in 1995 beëindigde als bestuursvoorzitter van Wolters Kluwer, al decennia een van de best presterende beursfondsen van de AEX, met in 2022 een omzet van vijf miljard en een nettowinst van een miljard.

De drive van mensen om hogerop te komen en daarin slagen – na veertig jaar interviewen durf ik wel te zeggen dat die zelden begint in een comfortabele jeugd en vaak voortkomt uit, ja, frustratie. Niet altijd. Vaak. Frustratie die in het geval van Mijndert Ververs samenging met vernedering. Zijn broer en hij werden naar de bedeling gestuurd en o, de blik van de man achter het loket, de manier waarop die het luik opende en hun een rijksdaalder toeschoof – hij kan het gevoel zo weer oproepen.

In 1939 begonnen zijn ouders een kruidenierswinkeltje, in Waddinxveen, waar ze woonden. Mijndert en zijn broer gingen langs de deuren om boodschappen te vragen en te brengen. De mensen betaalden vaak niet, Waddinxveen was arm. In 1941 ging het winkeltje failliet. Toen kreeg zijn moeder ook tuberculose en lag zij ook in bed. Zijn vader lag twintig keer in het ziekenhuis, tot in 1952 zijn zieke long werd verwijderd. „De arrogantie van de artsen”, zegt Mijndert Ververs. „Dat zonder uitleg bepalen wat ze met je gingen doen, daar ergerde ik me vreselijk aan.” Dus nee, hij ging na de hbs géén geneeskunde studeren, al wilden zijn ouders dat nog zo graag. Zijn weerzin tegen alles wat met ziekte had te maken was te groot.

Na het eten speelt hij Moon River, daar danste hij op met zijn vrouw

Het werd scheikunde in Delft, nadat hij even theologie had overwogen. Op zijn achttiende had hij zich aangesloten bij de remonstranten, belijders van een vrij en verdraagzaam geloof. De voorganger zei dat hij een groter podium nodig had dan hij bij de remonstranten zou krijgen. Hoeveel mensen gingen nog naar de kerk? Hij lacht. Hij weet best dat het een beetje ijdel klinkt. Dat „prekerige” van hem, zegt hij, dat had hij toen al.

We zijn na de koffie met stroopwafels naar de keuken gegaan en daar maakt hij bruine boterhammen met worst en kaas klaar. Hij schenkt een glas melk in en vertelt dat hij leraar werd, op het Vossius Gymnasium in Amsterdam, omdat hij dan niet in militaire dienst hoefde. De renteloze voorschotten voor zijn studie werden kwijtgescholden. Hij pakt zijn telefoon en laat een klassenfoto uit 1959 zien, het jaar waarin zijn eerste kind werd geboren. Hij zit tussen zijn leerlingen, een knappe man, mager nog, donker.

Hij wijst de jongens aan, bijna allemaal met stropdas, en zegt wat er van ze geworden is. Officier van justitie, hoogleraar, componist, rabbijn. „En de meisjes?”, vraag ik en hij zegt: „Weet ik niet. Hoe slim ze ook waren, van hen hoorde je nooit meer wat.” In 1965 werd hij redacteur exacte vakken bij uitgeverij Wolters in Groningen, kort daarna Wolters-Noordhoff. Na vier jaar zat hij in de directie. Hij vertelt over zijn gloriejaar 1987, toen Pierre Vinken van Elsevier een vijandig bod uitbracht op Kluwer, toen nog zelfstandig. Mijndert Ververs bracht een hoger bod uit en won.

Doet het hem nog wat? Niet echt. Op zijn oude dag raakt hij alleen nog maar geëmotioneerd door het gemis van Cora, door zijn schuldgevoel ook. Ze heeft zoveel alleen gezeten. Na het eten speelt hij ‘Moon River’ op de elektrische piano, daar dansten Cora en hij op. „Je ouders moeten van je gehouden hebben”, zeg ik. „Anders was je niet zover gekomen.” Dan vertelt hij over zijn moeder, die dienstbode was in het huis van zijn vaders ouders. Ze raakte zwanger, ze moesten trouwen, de eerste twee kinderen stierven. Ja, zijn ouders hielden van hem. Maar of ze van elkaar hielden, dat weet hij niet zo zeker. Ze hadden te veel ellende doorgemaakt.