N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Haal mij op deze zomer Het asiel zit ’s zomers nog voller dan normaal, ook met dieren die bijna niemand wil hebben. Spooky heeft net als alle konijnen een soortgenoot nodig.
„Ach kijk, ze strekt zich helemaal uit, dat is een teken dat ze het naar haar zin heeft”, zegt Sanne Aalders. De halve meter witte pluizigheid in het hok ziet er sowieso niet sneu uit. Dit konijn, Spooky, heeft het getroffen in dierenasiel Enschede, met een ruim hok, een buitenren in het gras en aandacht van een vrijwilliger-verzorgster die haar „superleuk” vindt. Maar konijnen zijn groepsdieren en ongelukkig in hun eentje. En ze had al eerder in het asiel gezeten. Spooky mag dus op de foto, met die aanbiddelijke oren.
Het wat groot uitgevallen dwergkonijn is een paar maanden geleden zwervend gevonden en naar het asiel gebracht. Zeker weten doen ze het niet, maar grote kans dat ze een van de vele huisdieren is die mensen in de saaie coronatijd impulsief aanschaften en die ze dumpten toen de lol er af was of de verzorging hen tegenviel – de asiels zaten er vol mee. Toen niemand naar haar kwam vragen werd ze ter adoptie aangeboden. Er werd een date gearrangeerd met een mannetje – konijnen zijn kieskeurig, als het niet klikt wordt het knokken – en er leek een match te zijn. Maar de twee bleken elkaars gezelschap toch niet langdurig te verdragen. „Ik gok dat ze best dominant kan zijn”, zegt Sanne Aalders over Spooky. Die terug moest naar het asiel, en nog „wel wat zenuwachtig” is na het zwerven en daarna de verhuizingen.
Het asiel hoopt dat iemand met een mannetjeskonijn zich meldt en als het klikt „liefde en tijd” in Spooky investeert. „Als je een paar dagen bij haar in de buurt zit, ondertussen gewoon andere dingen doet, kan ze wennen”, zegt Aalders. Volgens haar kun je uiteindelijk echt wel een innige band met het konijn opbouwen. „Ze heeft een lief karakter. En ze kan er zó relaxed bij liggen dat je soms denkt: leef je nog?” Bonus: ze vindt opgepakt worden vreselijk maar is verder zo aaibaar als ze eruitziet.
Spooky is inmiddels opgehaald, andere konijnen zijn te vinden op ikzoekbaas.nl
Sunnah-geur, zo noemden we vroeger de geuren uit parfumflesjes uit Saoedi-Arabië. Mijn vader bewaarde ze in zijn nachtkastje, maar droeg de geuren tot onze opluchting zelden, want ze waren scherp en penetrant. ‘Sunnah’ verwijst naar de overleveringen van de profeet Mohammed – hij hield van geuren, vond hygiëne belangrijk en spoorde mensen aan zich te parfumeren.
Jaren geleden bezocht ik een oude parfumeur in de souk van Caïro. Hij stelde een parfum voor me samen, zijn geheime recept, en als ik die zou dragen, zo beloofde hij, zou iedere man verliefd op me worden. Helaas kon ik zijn belofte niet testen, omdat ik de geur te straf vond, maar het flesje staat nog altijd in mijn kast.
De tijden dat geuren uit het oosten versmaad werden, zijn voorbij. Arabische geuren en parfumhuizen hebben de afgelopen jaren de wereldmarkt veroverd; ze worden niet langer in obscure winkeltjes verkocht, maar staan prominent uitgestald in luxe warenhuizen en parfumeries.
Oudh
Twee van de pionierszijn Ajmal uit Dubai (1951) en het Saoedische Nabeel (1969). Arabian Oud, in 1982 begonnen in de souk van Riad, heeft sinds 2021 twee boetieks in Nederland. Het Omaanse Amouage (1983) heeft als grootste afzetmarkt de Verenigde Staten. Bij luxe cosmeticaketen Skins zijn jongere merken te vinden, waaronder Tola en Ghawali uit de Verenigde Arabische Emiraten.
Daan van de Beld, ‘perfume educator’ (hij leidt verkopers op) bij Skins, schat in dat Arabische geuren rond 2010 opkwamen. „Vroeger maakte ik mee dat mensen oudh te sterk vonden, maar nu wordt het juist erg gewaardeerd. Het is tegenwoordig ondenkbaar dat je als merk níét een geur uitbrengt waar oudh in zit.”
Oudh, agarhout, is een ingrediënt dat van oudsher in Arabische parfums wordt gebruikt en gewonnen wordt uit de aquilaria, een boomsoort die in Zuidoost-Azië groeit. Van de Beld: „Wanneer de boom geïnfecteerd raakt door een schimmel, wordt er in de boom een hars aangemaakt. Om die zeldzame hars te winnen en de olie ervan te distilleren, moeten veel bomen gekapt worden. Voor die olie wordt gerust 6.000 euro betaald voor 10 milliliter.” Tegenwoordig werken parfumhuizen voornamelijk met synthetische oudh.
Muskusherten en kruistochten
Ik was onlangs in de Omaanse hoofdstad Muscat en zag daar hoe belangrijk geuren zijn: ieder huis wordt geparfumeerd met bakhoor (wierook) of het lokaal gewonnen luban (wierookhars), om parfumverkopers drommen zowel vrouwen als mannen samen. Ongeparfumeerd het huis uitgaan is ongebruikelijk.
Geuren, zowel parfums als bakhoor, zijn een belangrijk onderdeel van de Arabische cultuur, ze staan symbool voor status, reinheid en gastvrijheid en werden van oudsher gebruikt voor (religieuze) rituelen. In het boek Scent From the Garden of Paradise beschrijft historicus Anya H. King de sacrale betekenis van musk in de islamitische beschaving. Musk werd gewonnen uit de klieren van muskusherten in Azië, waarmee het mannelijk hert feromonen verspreidt om het vrouwelijk hert te verleiden. De vraag naar musk, de favoriete geur van de profeet, leidde tot een bloeiende handel met Azië en musk groeide uit tot het kostbaarste ingrediënt. Sinds 1979 wordt het synthetisch geproduceerd.
De kunst van parfums maken ontstond in het oude Egypte, maar kwam tot bloei in wat nu de Golfstaten zijn. Wetenschapper Abu Youssef al Kindi schreef in de negende eeuw The Book of the Chemistry of Perfume and Distillations, dat ruim honderd recepten voor geurige oliën bevatte. De vroegere Arabieren waren bekwaam in het distilleren van die oliën; hiervoor gebruikten ze de alambiek, een destilleerapparaat dat ook voor alcohol werd gebruikt, om de ingrediënten voor parfum te verkrijgen. Ze waren ook de eersten die alcohol gebruikten, zodat geuren minder snel vervlogen. Naast musk werkten ze met oudh, amber en roos, met name de damascener roos.
De ontwikkeling en distributie van Arabische geuren is verweven met de islamitische geschiedenis: via de kruistochten bereikten parfums steden als Venetië en dankzij het Andalusische Rijk bereikten ze Frankrijk, dat als eerste de productie van parfums industrialiseerde.
Overdadige geuren
Tegenwoordig, vertelt Daan van de Beld, grijpen Nederlandse mannen ook vaak naar Arabische parfums. Jhully Pereira, verkoopster bij Arabian Oud in de Mall of the Netherlands in Leidschendam, ziet veel stellen in de boetiek die samen een geur kiezen, om te delen. De geuren zijn barok, warm en overdadig, sommige zelfs bedwelmend. Voor Pereira is dat de charme ervan: je hebt maar een beetje nodig en ze blijven lang op de huid. Dat wisten ze vroeger al: in Shakespeares Lady Macbeth verzucht de hoofdpersoon, nadat ze het bloed aan haar vingers ruikt: ‘All the perfumes of Arabia will not sweeten this little hand’.
De meeste Arabische parfumhuizen spelen in op de eigen cultuur en traditie, waarbij zwaardere aroma’s als oudh en taifrozen (familie van de damascener roos die in de Saoedische stad Taif groeit) de stijl bepalen. Volgens cijfers uit de regio zorgden Arabische merken in 2022 voor een omzet van 4,5 miljard dollar in het Midden-Oosten.
Navraag bij parfumeries Douglas en Ici Paris XL over verkoopcijfers in Nederland levert geen concrete omzetcijfers op, maar Minouche Groen, marketingdirecteur bij Douglas, bevestigt dat Arabische parfums „zéker populair zijn op het moment”.
Een beetje verwesterd
Bij Arabian Oud wijst Jhully Pereira de populairste parfums van het moment aan: Resala (€185), met noten van saffraan, roos, vanille, oudh en chocola, en Madawi (€225), met noten van appel, perzik, ananasbloesem, musk, wilde roos en patchoeli. Als populaire Arabische geuren bij Skins noemt Van de Beld Oud Maracuja (€215) van het Franse Maison Crivelli en Widian London (€255) uit de Emiraten – „maar dat is wel een beetje verwesterd”.
Populairste merk is het jonge Kayali (afgeleid van het Arabische khayali, ‘mijn fantasie’) van de Iraaks-Amerikaanse Mona Kattan, zus van Huda Kattan, eigenaar van het razend populaire cosmeticamerk Huda Beauty. Zowel Kayali als Huda Beauty opereren vanuit Dubai.
Mona Kattan antwoordt op vragen dat haar geuren een weerspiegeling zijn van haar Midden-Oosterse erfgoed en westerse opvoeding. Ze combineert traditioneel Arabische ingrediënten als oudh, saffraan en taifrozen met vanille en fruit.
Illustratie Sara-Noor ten Cate
Het ‘layeren’ van geuren, waarbij verschillende parfums gecombineerd worden tot iets nieuws komt ook voort uit de Arabische traditie; geuren worden zo gepersonaliseerd en krijgen diepte. Steeds meer westerse parfumhuizen werken met het principe van layering.
Kayali is een groot succes, niet in de laatste plaats door de online ‘presence’ van Mona Kattan, die een vrolijk bubblegumroze universum heeft gecreëerd dat tegelijk Amerikaans en Arabisch is. Haar parfums hebben tot de verbeelding sprekende namen als Eden Sparkling Lychee (ongeveer € 85), Wedding Silk Santal (ongeveer € 95) en Yum Boujee Marshmallow (ongeveer € 95).
Hoe zeldzamer, hoe gewilder
Het toegenomen toerisme naar de Golfstaten en de digitalisering en globalisering van de markt hebben de afstand tussen producent en consument kleiner gemaakt. Nichegeuren zijn populair; hoe zeldzamer de geur, hoe gewilder. Dat verklaart wellicht ook de exorbitante prijzen; mensen zijn bereid er grif voor te betalen: 250 euro voor een fles van 50 milliliter is tegenwoordig gangbaar.
Westerse huizen – grote als Guerlain, Tom Ford en Lancôme en kleine als Obvious – spelen in op de populariteit van Arabische ingrediënten en stijlen. Het Italiaanse Maison Tahité noemde een geur Arabican Rose, het Duitse Les Destinations liet zich door Oman en de Saoedische stad Al-’Ula inspireren en een van Loewes geuren uit de Un Paseo Por Madrid-lijn heet Mayrit, zoals de Spaanse hoofdstad van het Andalusische rijk heette.
De geschiedenis herhaalt zich. Na een lange pauze leert de westerse wereld de Arabische beter kennen dankzij de geuren.
Moeder: „Mijn ouders zijn zo lief om een dag per week op mijn twee kinderen van 4 en 6 te passen. Mijn partner en ik voeden onze kinderen vegetarisch op, ze hebben nog nooit vlees gegeten. Ze eten wel vis. Het culinaire repertoire van mijn ouders is de afgelopen decennia amper veranderd en ze hebben al een paar keer aangegeven enorme moeite te hebben met het verzinnen en maken van vegetarisch eten voor onze kinderen. Ze proberen ons ervan te overtuigen dat één keer per week vlees eten juist hartstikke goed voor ze is. We zijn mijn ouders enorm dankbaar voor de oppashulp en vinden het vervelend dat we hun kookstress bezorgen, maar willen ook niet zomaar van onze idealen stappen. Hoe lossen we dit op?”
De rubriek Opgevoed is anoniem, omdat moeilijkheden in de opvoeding gevoelig liggen. Wilt u een dilemma in de opvoeding voorleggen? Stuur uw vraag of reacties naar [email protected]
Praktisch oplossen
Bas Levering: „Veel grootouders hebben met alle liefde een dag in de week de kleinkinderen over de vloer. En de meeste kleinkinderen gaan graag naar hun grootouders toe. Dat het bij opa en oma zo anders is dan thuis, en dat ze zoveel tijd voor je hebben, maakt het juist heel aantrekkelijk.
„Ooit werd gedacht dat kinderen van verschillende regels in de war zouden raken, maar kinderen blijken buitengewoon flexibel. Dat grootouders in veel opzichten anders met kinderen omgaan dan hun eigen ouders hoeft dus niet iets te zijn om moeilijk over te doen.
„Bij uw principiële keuze vegetarisch te eten lijkt dat anders te liggen. U wilt dat uw ouders u daarin respecteren. En terecht. Voor vleesloos eten zijn overtuigende argumenten te geven. Toch heeft het geen zin om in dit geval in gesprek met uw ouders op de principiële toer te gaan.
„Neem het praktische probleem van uw ouders serieus. Lever ideeën aan voor makkelijke vegetarische maaltijden. Bied aan voorbereid vegetarisch eten voor de kinderen mee te geven. Of stel uw ouders gerust dat die maaltijd geen kwalitatief hoogstandje hoeft te zijn. Het vlees voor de kinderen vervangen door vissticks volstaat. Wat is er tegen één keer pannenkoeken per week? Er zijn dan nog zes dagen per week over waarop u volop aan het gevarieerde smaakpalet van uw kinderen kunt werken.”
Eenvoudig maken
Katja Passchier: „Uw ouders hebben gelijk: vlees levert voor de groei en ontwikkeling van kinderen belangrijke voedingsstoffen zoals eiwitten en ijzer, vitamine B1 en B12. Ik snap dat zij vlees zo goed mogelijk willen vervangen. Maar dat hoeft helemaal niet ingewikkeld te zijn. Zo kunnen ze in plaats van het vlees van hun eigen maaltijd de kinderen makkelijk een handje ongezouten gebrande noten, of 70 gram peulvruchten zoals doperwten extra geven. Een ei erbij, een stukje vis, dat zou prima te doen moeten zijn.
„Er zijn ook makkelijke vegetarische maaltijden die aansluiten bij hun eigen manier van eten. Aan macaronisaus kunnen linzen toegevoegd worden. Denk aan spinazie met een gekookt ei en wat reepjes geroosterd brood. Of aan de stamppot ‘Blote billetjes in het gras’: aardappelpuree met witte bonen en snijbonen. Schrijf die suggesties voor uw ouders op.
„Uw ouders kunnen ook voor kant-en-klare vleesvervangers kiezen zoals vegetarische balletjes, maar let op dat die ijzer en B12 bevatten en niet meer dan 1,1 gram zout per 100 gram.
„Het siert opa en oma dat ze het zo goed willen doen, maar het gaat slechts om één van de 21 maaltijden per week. U kunt ook tegen hen zeggen: ‘We geven jullie ‘de makkelijke maaltijd van de week’.’ Als ze dan voor de pannekoeken volkorenmeel gebruiken, en wat champignons en abrikozen meebakken, is ook dit een prima diner.”
Bas Levering is oud-lector algemene pedagogiek. Katja Passchier-Blok is kinderdiëtiste.
Reageren op dit artikel kan alleen met een abonnement.
Heeft u al een abonnement, log dan hieronder in.
Napalm brandt langer dan benzine, brandt ook op water, dringt binnen waar mensen schuilen. Napalm blijft aan alles kleven. In 1945 is napalm drie jaar oud. Bart Goslinga is in dat jaar vier.
Het is een wonder dat hij niet al dood is. Zijn jongere broertje is een paar maanden eerder aan ziekte en ondervoeding gestorven in Kampili, een Japans interneringskamp op Celebes, waar de jongetjes en hun oudere zusje met hun moeder en nog 1.600 andere vrouwen en kinderen verblijven. Op 17 juli 1945 dienen de bevrijders zich aan: Amerikaanse bommenwerpers veranderen het kamp en de omringende velden met cassave en bamboe in een vuurzee. Zeven kampbewoners sterven, anderen verliezen ledematen, raken ernstig verbrand. Twee dagen later keren de vliegtuigen terug. Het duurt nog een maand tot de Japanse capitulatie.
„Mijn vader heeft er nooit over kunnen praten”, zegt Ringel Goslinga (1969), fotograaf, schrijver en kunstenaar. Hij kon sowieso niet gewoon praten, maar ontwikkelde een enorme stotter. „Met een therapeut heeft hij dat in Nederland wat onder controle gekregen. Naar die therapeut, Jacques Ringel, ben ik vernoemd, iemand die voor hem als vader gevoeld moet hebben. Want zijn eigen vader, mijn grootvader, bleef na de bevrijding uit het mannenkamp achter, om door te gaan met zijn werk als arts en zendeling, waarvoor hij in 1933 naar Celebes was gekomen.”
‘Koppensnellen’ deed de inheemse bevolking sinds het begin van de eeuw daar niet meer, maar het animisme was er springlevend. Het koloniale bestuur had met klem opgeroepen de ‘heidense’ Toraja te kerstenen om te voorkomen dat ze tot de islam zouden overgaan. Ringel Goslinga’s grootvader bleef tot 1957 op Celebes, intussen Sulawesi, en zou er nooit terugkeren. Zijn vader, die ook arts werd en al vroeg van Ringels moeder scheidde, is er ook nooit teruggekeerd. Maar misschien is hij er wel nooit weggegaan.
Naslagwerk over animisme in Nederlands-Indië, een religie die uitgaat van een bezielde natuur
„Als puber ging ik met hem naar de film, The Wall van Pink Floyd, en op een gegeven moment verschijnen bommenwerpers, Londen brandt. Hij stopte zijn hoofd tussen zijn benen en toen hij zich weer oprichtte was hij drijfnat. Bij Gone with the Wind, als Atlanta brandt, zelfde reactie.”
Bart Goslinga leeft niet meer. „Toen hij dementeerde, maakte hij nog wel af en toe het gebaar langs zijn keel van koppensnellen”, zegt zijn zoon. Maar toen Ringel in 2017 naar Sulawesi ging, voor het eerst, voelde het toch als een soort thuisreis, zegt hij.
Die reis vormt het hart van een project waaraan hij acht jaar heeft gewerkt, en waarin hij foto’s en verhalen uit het moderne Sulawesi vervlecht met zijn familiegeschiedenis, de zending en het koloniaal bestuur op een eiland waar het animisme nooit echt verdween. Aluk to Dolo heet het boek dat hij erover maakte, ‘het geloof van de voorouders’.
Aluk to Dolo is ook de titel van zijn tentoonstelling met foto’s en objecten op het Fotofestival Naarden. Dat vervlechten moet je letterlijk nemen. Goslinga leerde vlechten als de Toraja: slaapmatten, rituele voorwerpen, zoals poppetjes om de duivel mee uit te drijven, medicijndoosjes, manden voor vechthanen, rotan balletjes om sepak raga, voetvolley, mee te spelen. Ook die zijn in Naarden te zien.
‘Voor mijn vader’, luidt de opdracht in het boek. Hij staat op het omslag, dat wil zeggen, de onderste helft van zijn gezicht, met een witte baard. De bovenste helft is van een ‘gesnelde’ schedel versierd met haar, houten ogen en een houten neus, ook in zwart-wit. Als je de flappen uitvouwt, zie je beide gezichten volledig.
Zijn vader zat net in een verzorgingstehuis voor alzheimerpatiënten toen Ringel de foto maakte. Met een technische camera, waarin je lichtgevoelige platen van 4×5 inch moet schuiven. En waar de fotograaf onder een doek verdwijnt, zoals in de begintijd van de fotografie, de tijd dat die afgehakte schedel werd gefotografeerd. „Dan dacht mijn vader echt dat ik er niet was en liep hij weg.”
Om iemand goed te zien, moet je zelf ook op je gemak zijn
Het is een van de laatste foto’s die hij met de platencamera maakte, voordat hij overstapte op digitaal omdat analoog te duur werd. Jarenlang had hij er indringende portretten mee gemaakt bij interviews in NRC Handelsblad. Ze zijn onmiddellijk herkenbaar, aan de stijl van afdrukken, en de blik van de geportretteerden, waarin je vrijwel altijd een verstandhouding met de fotograaf ziet.
„De opdracht was: context weglaten. Aan de foto mocht je niet zien welk beroep iemand had of waar de foto is genomen. Ik belde altijd van tevoren en zei dat ik echt even tijd nodig had. Om de boel op te zetten, maar ook om mensen op hun gemak te stellen. Om iemand goed te zien, moet je zelf ook op je gemak zijn.
„Met zo’n camera kom je heel dichtbij en vervolgens maak je jezelf weer onzichtbaar onder die doek. Maar je zit wel in iemands intieme cirkel. Hopelijk zie je op die portretten dat mensen mij vertrouwen, dat we contact maken.”
Ik wist als kind al dat daar iets was waar ik niet in kon
Contact maken is de rode draad in Goslinga’s werk. Je ziet het in Family Tree (2007), waarin hij mensen in zijn leven portetteerde en als ‘familieopstelling’ heeft gegroepeerd. „Zelfonderzoek”, zegt hij. En in City People (2009), waarin hij alle „sociale kringen” rond zijn pasgeboren zoontje portretteerde. De moeder, de verloskundige, een arts. De buren, mensen op straat, die bij de omgeving horen: iemand die op vaste tijden zijn hond uitlaat, de brugwachter die op z’n brommertje naar de volgende brug rijdt.
Goslinga zag de Amsterdamse wijk de Pijp eerst vanaf de achterbank, als zijn vader hem vroeg om in de auto te wachten wanneer hij Ringels halfbroer ging ophalen. Zijn vader had een ingewikkeld liefdesleven. In 2015 trok de zoon een tijd door diezelfde wijk met een camera. Contact leggen bleek daar, anders dan hij had gedacht, helemaal niet moeilijk. In Circling zette hij portretten van de Pijpbewoners naast kiekjes uit het familiealbum.
Aluk to Dolo is ook een poging contact te leggen. Die was feitelijk al begonnen in de studeerkamer van zijn grootvader, die evenmin als zijn vader over het verleden sprak, maar zich omringde met mysterieuze souvenirs uit Indië, waaronder Toraja-houtsnijwerk. „Ik wist als kind dat daar iets was waar ik niet in kon. Toen heb ik besloten dat verhaal zelf te halen.”
Houtsnijwerk met traditionele Torajapatronen
Eerst dook hij het archief in. Het Wereldmuseum bleek een schatkamer aan historische foto’s en ander materiaal van en over de Toraja, die dan nog Toradja’s heten. Hij ploos de levensgeschiedenis van de eerste zendeling uit, die in 1917 met een speer werd gedood nadat deze, volgens het officiële proces-verbaal een „overdreven bekeringsyver” aan de dag had gelegd en het dobbelen had verboden. En hij verdiepte zich in de vervolgmissie waarvan zijn grootvader deel uitmaakte. Gewapend met „flapboekjes van de Hema”, waarin hij dat materiaal en foto’s van zijn familie had gestopt om te kunnen uitleggen wie hij was en wat hij zocht, toog hij naar Indonesië.
Hij bezocht veemarkten, sportwedstrijden, de kerk, het ziekenhuis. Na een tijdje zochten mensen zelf contact met hem en wezen hun voorouders aan op zijn foto’s. Hij vond de nazaten van de mannen die de eerste zendeling hadden vermoord. Zulke ontmoetingen legde hij ook vast. Hij trof een gemeenschap die nu grotendeels christelijk is; de zendelingen en koloniale bestuurders hoeven zich niet in hun graf om te draaien. Zijn grootvader was overigens drukker geweest het chirurgisch herstellen van de endemische hazenlip dan met ‘bekeringsyver’.
Maar Goslinga ontdekte ook dat het christendom het animisme nooit totaal heeft verdrongen. Hij laat foto’s zien van een christelijke kerk met een luifel van een tongkonan, een traditioneel huis waar de geesten van de voorouders wonen. Hij zag het in het bijgeloof: niet op pad gaan als je deze vogel hoort; een man die een gesprek afbreekt omdat de schim van zijn vader het geen goed idee vindt. „Daar kreeg ik kippenvel bij”, zegt Goslinga.
En hij zag het in de patronen met hun rituele betekenissen die overal opduiken. In een christelijk kruis, samengesteld uit Torajamotieven. En in het vlechtwerk. Op ruitjespapier tekende hij tientallen patronen na en maakte zich die techniek met engelengeduld meester. „Mijn opa heeft de Torajataal onder de knie gekregen. Ik vond dat ik mezelf ook langdurig in iets moest verdiepen, het me eigen maken. Ik koos de beeldtaal van het vlechten. De inlays van bananendozen, van dun karton, zijn er ideaal voor. Die knipte ik in smalle reepjes en verfde ze. Met één mat kon ik soms wel twee maanden bezig zijn, het werd iets meditatiefs.”
Traditioneel vlechtwerk, gemaakt door Goslinga, naar voorbeeld van de Toraja’s
Waar komt het intense vandaan?
„Soms grijpt iets mij. En omgekeerd. Dan moet alles ervoor wijken, heb ik bijna geen oog meer voor andere dingen. Toen ik in de buurt van het Olympisch Stadion woonde, zag ik de marathon langskomen en dacht ik: dat ga ik volgend jaar ook doen. En dat heb ik gedaan, drie keer. Ik kan iets niet half doen.”
Was dat jongetje op de achterbank in de Pijp ook al zo?
„Minder. Dus het moet ergens zijn begonnen. Ik denk bij het wielrennen. Mijn vader zat veel op de racefiets. Dan was ik soms een weekend bij hem en was hij er niet eens. Toen heb ik gevraagd of ik mee mocht en leende hij een racefiets voor me. Samen reden een rondje Ronde Hoep. De eerste keer dat ik meeging, wilde hij dat rondje twee keer doen en zei: blijf hier maar wachten. Maar ik wilde hem niet loslaten. Ik zei: ik blijf wel achter je hangen. Daar is het ontstaan.
De enige plek waar hij zonder haperen kon praten was in de auto
„Ik droomde erover. Dat ze hem zouden vinden langs de snelweg, achter het stuur. De enige plek waar hij zonder haperen kon praten was in de auto, zijn blik op de weg, als we naast elkaar zaten. Daarom wilde ik ook altijd dat hij me met de auto kwam ophalen en weer thuisbrengen. Wel tot mijn achttiende.”
Heb je gevonden wat je hoopte?
„Ja, dat waar ik nooit bij kon, dat heb ik opgelost. Alles is er nog: mijn grootvaders geschiedenis daar, het christendom en het voorouderlijk geloof. Dat wilde ik voelen. En het is ook kruisbestuiving geweest. Mijn oma liep in Nederland ook in gebatikte jurken rond. Niemand van mijn vriendjes had een oma met zulke mooie jurken. Ik weet nu dat dat ook een deel van mij is.”
Heb je je thuis gevonden?
„Nu wel. Toen mijn relatie over was, heb ik even gezworven. Als je je uitschrijft en geen nieuwe woning kunt vinden of betalen, ben je formeel dakloos. Ik heb bij vrienden geslapen, af en toe bij mijn moeder, in een hangmat op mijn atelier. Ook even in tijdelijke behuizing tussen problematische mensen. Het voelt nu als lang geleden. Mijn atelier heb ik opgezegd. Ik had mijn project afgerond. Ik dacht: ik moet daar weg, anders blijf ik met één been in die tijd staan.”
En wat ga je doen nu je de bladzijde hebt omgeslagen?
„Op mijn balkon heb ik net augurken geplant. Een oom van mijn moeder is ooit naar Canada geëmigreerd en een augurkenboerderij begonnen. Hij stuurde foto’s naar Nederland van een succesvol leven, maar de auto die je daarop ziet had hij van een buurman geleend. Zijn kinderen en kleinkinderen zijn er nog. Misschien wordt dat wel een volgend project.”