Wat vindt NRC | Koester de sociale woningbouw, geef hem weer de status die hij verdient

Volkshuisvesting

Commentaar

Wat is er nog over van de ooit zo befaamde Nederlandse sociale woningbouw? Betaalbare woningen in volkswijken, waar de arbeider met een kleine portemonnee een prima onderkomen vond. Hoogwaardige huizen ook, soms ontworpen door gerenommeerde architecten – denk aan de arbeiderspaleizen van de Amsterdamse-Schoolarchitect Michel de Klerk of de woonblokken van Stijl-architect J.J.P. Oud. Woningen die niet alleen bedoeld waren voor de ‘onderkant’ van de samenleving, maar ook voor mensen die aan de klim op de maatschappelijke ladder begonnen. Sociale huurwoningen als onderdeel van het aloude volksverheffingsideaal.

Maar zoals met andere publieke voorzieningen de afgelopen decennia was het een kwestie van tijd voordat de gevolgen van privatisering ook de sociale huursector zouden treffen. Een relatief goedkope huurwoning voor de arbeider, dat moet voor fervente voorstanders van de vrije markt op een gegeven moment als een fenomeen uit het verleden hebben geklonken. In een post-industriële samenleving zijn er geen arbeiders meer, alleen maar ondernemende zzp’ers. Weg met de ouderwetse volkshuisvesting, hallo vrije woningmarkt.

Het gevolg van deze liberalisering? In het vorig decennium alleen al verdwenen ruim 150.000 sociale huurwoningen, berekende stadsgeograaf Cody Hochstenbach in zijn boek Uitgewoond. Terwijl de vraag naar deze woningen alleen maar groeit.

De huidige woningnood, en met name als het gaat om het beperkte aanbod van betaalbare woningen, is geen natuurverschijnsel. In 2010 werd het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM) opgeheven. De portefeuille Wonen viel daarna onder Binnenlandse Zaken. Als minister van Wonen in het kabinet-Rutte II zette Stef Blok (VVD) de liberalisering van de woningmarkt dermate door dat hij er prat op ging dat er na zijn aftreden geen afzonderlijk departement voor wonen meer nodig was. Een van zijn erfenissen werd de verhuurdersheffing, een belasting op corporatiewoningen. De overheid trok zich vervolgens nagenoeg helemaal terug, de markt mocht het verder oplossen. Beleggers en speculanten kregen vrij spel.

Die ontwikkeling paste in een trend waar veel gemeenten na de financiële crisis van 2008 in meegingen. Beleidsmakers raakten in de ban van ‘gentrificatie’, het ‘opwaarderen’ van arme buurten door het aantrekken van rijkere bewoners. Het opknappen van deze achterstandsbuurten betekende dan ook vaak renovatie of sloop van sociale huurwoningen, die later voor veel meer geld werden verkocht of verhuurd. Dit beleid, geënt op ideeën uit de Angelsaksische wereld, moest een win-winsituatie bewerkstelligen: met de komst van goedverdienende middenklassers werden de achterstandswijken gemengder én de achtergebleven armere inwoners konden zich nu ‘omhoog’ trekken.

De wens is de vader van de gedachte. In met name grote steden werd met dit woonbeleid de kloof tussen arm en rijk alleen maar zichtbaarder. Het opkopen van goedkope corporatiewoningen door particuliere investeerders werd een lucratieve bezigheid. Voormalige sociale woningen worden nu voor exorbitante bedragen op de markt gezet.

De sociale huisvesting is daarmee zodanig uitgehold dat alleen de allerarmsten ervoor in aanmerking komen. Veel huizenzoekers verdienen bovendien net te veel voor sociale huur en te weinig voor een vrijesectorwoning. De leraar, verpleegkundige en agent vallen met hun bescheiden inkomens tussen wal en schip. Een van de gevolgen: de broodnodige docent die op een school met lerarentekort in de stad wil werken kan in diezelfde stad geen huis betrekken.

Intussen wordt de druk op de krimpende sociale huursector alleen maar groter. En terwijl een groeiend aantal mensen om dezelfde stuiver vecht neemt ook de frustratie toe vanwege de manier waarop het schaarse aanbod wordt verdeeld. Zo groeit het ressentiment richting statushouders die voorrang krijgen op mensen die jarenlang op de lijst staan.

De terugkeer van een minister voor Volkshuisvesting in het kabinet-Rutte IV was daarom broodnodig. Het afschaffen van de verhuurdersheffing begin dit jaar was een goede eerste stap, het streven naar 30 procent sociale huurwoningen per gemeente gaf ook een duidelijk signaal af. Maar het gaat niet alleen om kwantiteit. Volkshuisvesting moet weer smoel krijgen. Laat veelbelovende architecten experimenteren met het ontwerpen van sociale woningbouw. Geef huurders de trots om in een sociale huurwoning te leven.