Het zoemt veel minder dan vroeger. Sommige insectensoorten zien de kenners alleen nog in boeken

Reportage

Insectenleegte Er zijn veel minder insecten, daar zijn de kenners het wel over eens. In het Land van Cuijk worden vlinders, libellen en sprinkhanen geteld. „Laatst heb ik de composietwolbij waargenomen. Dan ben je wel heel opgetogen.”

Medewerker Arno van Stipdonk van de Vlinderstichting inventariseert insecten in het Land van Cuijk.
Medewerker Arno van Stipdonk van de Vlinderstichting inventariseert insecten in het Land van Cuijk. Foto Daniel Niessen

Het is opgehouden met regenen, de zon is doorgebroken, je zou weer vlinders moeten kunnen zien. Veldmedewerker van de Vlinderstichting Arno van Stipdonk struint door een heideveld in het Oost-Brabantse Land van Cuijk. „Het meest geweldige werk dat er is”, zegt hij over zijn baan. „Als het mooi weer is, ben je lekker buiten in mooie gebieden. Er zijn veel mensen die vogels kijken, maar insecten zijn de mooiste groep dieren.”

Met een verrekijker om de nek, een telefoon in de hand, loopt hij langs een ven, op zoek naar vlinders. Hij doet vooral onderzoek naar wilde bijen, maar vandaag zijn vlinders, libellen en sprinkhanen aan de beurt. „Er bestaan zo veel mooie soorten insecten. Er valt zo veel te ontdekken.”

Het gebied, even buiten het Brabantse dorp Escharen, is in beheer bij Staatsbosbeheer, dat om de inventarisatie door de Vlinderstichting heeft gevraagd. Van Stipdonk wandelt volgens een vaste route door het nog natte gras en de bramenstruiken, uitwijkend voor ongewenste plantensoorten als reuzenbalsemien en Japanse duizendknoop. Regelmatig treft hij een hooibeestje en een oranje zandoogje. Een klein koolwitje en een klein geaderd witje en een steenrode heidelibel. Van Stipdonk slaat de waarnemingen op in zijn telefoon. Doet hij weleens een enorme ontdekking? „Nou, laatst heb ik de composietwolbij waargenomen. De tweede waarneming in Nederland. Dan ben je wel heel opgetogen.”

Klein geaderd witje, bloedrode heidelibel, oranje zandoogje
Foto Daniel Niessen

De autoruit vol

Dertig of veertig jaar geleden zou je op deze vochtige heide veel meer vlinders, libellen en sprinkhanen hebben aangetroffen. Sinds 1990 is het aantal vlinders in Nederland gehalveerd. Zo is het gentiaanblauwtje bijna verdwenen en ook met de kommavlinder gaat het bijzonder slecht, stelt ecoloog Kars Veling van de Vlinderstichting. Met enkele soorten gaat het goed, zoals de grote weerschijnvlinder. Veling: „Die leeft in bossen en was vroeger superzeldzaam. Nu zien we een toename, waarschijnlijk omdat door de klimaatverandering de bossen minder koel zijn geworden, en het bosbeheer is verbeterd zoals meer geleidelijke overgangen en meer lichte plaatsen.”

Je hoort het van vrijwel iedere entomoloog: de hoeveelheid insecten is in enkele decennia fors afgenomen. En vrijwel alle kenners geven hetzelfde voorbeeld: anders dan vroeger zit na een zomerse rit de voorruit van je auto nooit vol met insecten. „Ik weet nog goed dat als wij vroeger naar mijn opa en oma naar Rotterdam reden, we elke keer de ruiten moesten poetsen”, vertelt Erik van der Spek, gepensioneerd boswachter op Texel. „Mijn kinderen weten dat niet meer. Mijn kleinkinderen ook niet.”

Lees ook: Hoe we de insecten kunnen redden – met meer bloemen en minder kunstmest

Duits onderzoek

Vier jaar geleden was er in Nederland veel ophef over Duits onderzoek, dat een massale teruggang van aantallen insecten in landbouwgebieden aantoonde. De studie bevestigde eerder onderzoek dat een verband legde tussen het verdwijnen van insecten en landgebruik. Voor Nederland is de stand van zaken niet helemaal duidelijk. Hoewel er behoorlijk veel insectentellingen bestaan, is eigenlijk alleen van de vlinders vrij precies bekend hoe de soorten zich in tijden van klimaatverandering en milieuvervuiling houden. Binnenkort komen daar de hommels bij.

Niettemin zijn de signalen uit het veld dat het met de ongeveer twintigduizend insectensoorten in Nederland slecht gaat. Directeur Roy Kleukers van kenniscentrum EIS voor insecten en andere ongewervelden: „Over jaarlijkse fluctuaties maak ik me niet veel zorgen, maar wel over de lange termijn.”

Ecologische woestijn

De droogte in de afgelopen zomers heeft veel schade aangericht. Voormalig boswachter Van der Spek vertelt dat hij tot twee jaar geleden op een bepaalde helling op Texel doorgaans tienduizend nestheuveltjes kon vinden van de pluimvoetbij, een solitaire grote bij. „Maar laatst telde ik er ongeveer tweehonderd.”

Boswachter ecologie Alex Zuijdervliet van Staatsbosbeheer heeft vergelijkbare ervaringen met libellen. „Ik sta vandaag bij het Wasven op de Brabantse Wal. Eerder zat hier de zwarte heidelibel met enkele honderden, vandaag heb ik er nul gezien. Die soort wordt gedecimeerd.” Ook de maanwaterjuffer heeft het zwaar. „Die heb ik al vijf jaar niet gezien.” En de venglazenmaker. „Die vliegt hier niet meer. Ik zie zulke soorten alleen nog in boeken.” Hij heeft de sterke indruk dat de „specialistische soorten” het afleggen tegen soorten die groter en sterker zijn, en zich gemakkelijk kunnen aanpassen aan veranderde omstandigheden. Bijvoorbeeld de grote keizerlibel. „Die is groot en sterk, kan zich aanpassen aan droogte, en concurreert kwetsbare soorten weg.”

De oorzaken van de insectenleegte zijn de gebruikelijke: klimaatverandering; een surplus aan stikstof in landbouw- en natuurgebieden; verdroging van de bodem door droogte en ontwatering; het almaar intensiever landgebruik voor landbouw, industrie en woningen; en de versnippering van het landschap. Erik van der Spek: „De afstand tussen de kleine leefgebieden voor insecten is te groot. Als door de droogte een populatie in het ene leefgebied dreigt uit te sterven, is de afstand tot een ander leefgebied te groot om de populatie te redden, omdat het gebied ertussen een ecologische woestijn is.”

Hoe de mensheid de insecten moet redden, is volgens Van der Spek duidelijk: serieus werk maken van de strijd tegen klimaatverandering; terughoudend zijn met gewasbeschermingsmiddelen in de landbouw; en de „versnippering” van leefgebieden ongedaan maken. „Als we zouden beginnen met ecologisch beheer van alle bermen en oevers in Nederland, zou dat al een hoop schelen.” En wat we in elk geval niet moeten denken, stelt hij, is dat we de bijenstand op peil kunnen brengen door initiatieven voor honingbijen te steunen. „Er zijn veel te veel imkers met honingbijen in Nederland. Wat een honingbij opeet, is er niet meer voor de wilde bij.”

Arno van Stipdonk van de Vlinderstichting speurt naar insecten.

Foto Daniel Niessen

397 waarnemingen

Aan het einde van een dag inventariseren heeft Arno van Stipdonk in het Land van Cuijk 397 waarnemingen in zes gebieden gedaan. Van de dagvlinders kwam hij het hooibeestje en het oranje zandoogje het vaakst tegen. Hij heeft acht sprinkhanensoorten gezien, waarvan de ratelaar het vaakst werd aangetroffen. En hij zag – „best aardig” – in totaal zeven kleine parelmoervlinders. „In het algemeen moet ik zeggen: het was niet heel florissant.”