Nederlandse groei was lang uniek in Europa


Analyse

Geschiedenis De Nederlandse bevolking is tot diep in de 20ste eeuw veel sneller gegroeid dan in vrijwel elk ander land in Europa. De babyboom die hier na de oorlog begon, duurde tot in de jaren 60. Inmiddels is immigratie nog de enige bron van de groei. De politieke paniek om de verwachte groei is overigens van alle tijden.

Het beeld van de geboortegolf na de Tweede Wereldoorlog wordt gedomineerd door de babyboomers, die tussen 1946 en 1955 werden geboren en voor overvolle klaslokalen zorgden. Minder bekend is dat ver in de jaren 60 nog steeds veel kinderen werden geboren – gemiddeld ruim drie kinderen per vrouw. Dat is twee keer zoveel als nu een kwart meer dan destijds in België.

Nederland stevende die jaren af op een aantal van 20 miljoen inwoners in 2000, een verdubbeling. Om het tij te keren werd in 1965 de commissie-Muntendam ingesteld. Toen die jaren later met een rapport kwam, bleek dat ingehaald door de tijd. De geboortecijfers waren gedaald tot twee kinderen per vrouw: het schrikbeeld van 20 miljoen Nederlanders verdampte.

‘Muntendam’ leert dat verwachte bevolkingsgroei in Nederland steevast leidt tot politieke paniek. Ook nu Nederland volgens de prognoses van het Centraal Bureau voor de Statitiek (CBS) de 18 miljoen inwoners snel nadert (2024), vooral door immigratie. In 2022 is daarom een staatscommissie benoemd, die volgend jaar met adviezen komt voor 2050 – als hier volgens de prognoses 19 tot 20 miljoen mensen wonen.

‘Muntendam’ biedt nog twee andere lessen. De eerste is dat de prognoses voor de bevolkingsgroei vol onzekerheden zitten en daarom sterk kunnen afwijken van wat uiteindelijk gebeurt. De tweede is dat de bevolking in Nederland tot diep in de twintigste eeuw veel sneller is gegroeid dan in vrijwel elk ander land in Europa.

5 miljoen in 1900

Om met de geschiedenis te beginnen: Nederland telde rond 1900 ongeveer vijf miljoen inwoners – minder dan de meeste andere kleine landen in Europa, zoals België en Portugal. Sindsdien is Nederland al deze landen ruimschoots voorbijgestreefd en uitgegroeid tot een middelgroot Europees land. Het huidige inwonertal van 17,8 miljoen is 3,5 keer zo hoog als in 1900.

Gedurende ruim een eeuw zijn er elk jaar 100.000 inwoners bijgekomen. Hoe komt dat? Vrij naar een citaat van de Duitse dichter Heinrich Heine: doordat in Nederland alles vijftig jaar later gebeurt. De historisch-demografische wetmatigheden hebben zich hier met vertraging voltrokken.

De explosieve groei van de wereldbevolking begon in Europa, rond 1800. De industriële revolutie schiep in ongekend tempo welvaart voor steeds grotere bevolkingsgroepen. Kunstmest verhoogde de opbrengsten van de landbouw zo spectaculair, dat er genoeg voedsel was. Riolering, vaccins, schoon drinkwater en groeiende kennis over infectieziekten drongen de kindersterfte terug. De Nederlandse bevolking ging in een eeuw van twee naar vijf miljoen inwoners, toen al sneler dan de buurlanden Duitsland en België.

De industrialisering schiep ook veel banen die scholing vereisten; landen voerden de leerplicht in. Voor ouders werd het profijtelijker te investeren in het dure onderwijs voor een klein aantal kinderen dan om veel kinderen te laten komen voor werk op het land. Dit kon ook, doordat de overlevingskans van kinderen zo was toegenomen. Door de stedentrek raakten burgers los van de wereld waarin Gods water onbelemmerd over Gods akkers moest stromen.

Kinderscharen

Tegen het einde van de 19de eeuw ging in landen als België het gemiddelde kindertal per vrouw in de richting van twee. Dat is wat demografen ‘vervangingsniveau’ noemen, ofwel een aantal waarmee de bevolking op de lange termijn dezelfde omvang houdt. De Europese bevolkingen groeiden in de 20ste eeuw nog wel, maar vooral doordat mensen langer bleven leven door betere gezondheidszorg en geneesmiddelen.

Nederland bleef kinderrijk: gezinnen telden rond 1900 nog gemiddeld vier kinderen. Daarvoor bestaan diverse verklaringen. Een verklaring is dat Nederland laat en beperkt industrialiseerde en lang een landbouwnatie bleef. Een andere ligt in de concurrentie tussen de katholieken en (orthodox-)protestanten, die met grote kinderscharen ‘hun kuddes’ uitbreidden.

Daaraan kwam een eind toen de babyboomers in de sixties een culturele revolutie ontketenden en het geboortecijfer in enkele jaren kelderde tot twee kinderen per vrouw. Nederland ging vanaf 1970 redelijk in de pas lopen met andere West-Europese landen. Het geboortecijfer daalde geleidelijk verder, tot een kleine 1,5: rond het Europese gemiddelde.

Nederland bleef kinderrijk: gezinnen telden rond 1900 nog gemiddeld vier kinderen

Toch bleef de Nederlandse bevolking nog lang doorgroeien. De piekgeneraties kregen zelf kinderen en zorgden voor geboortegolfjes, bijvoorbeeld rond de millenniumwisseling. Tegelijkertijd bleven mensen langer leven en begon de bevolking ouder te worden. Geleidelijk begon de immigratie, die eind jaren 60 was begonnen met de komst van de eerste ‘gastarbeiders’, meer bij te dragen aan de bevolkingsgroei.

Historische krimp

Inmiddels is immigratie nog de enige bron van de bevolkingsgroei in Nederland. Preciezer gezegd: het migratiesaldo, ofwel het aantal mensen dat naar Nederland komt verminderd met het aantal dat Nederland verlaat. De ‘natuurlijke aanwas’ – het aantal mensen dat geboren wordt min het aantal dat sterft – is omgeslagen in een natuurlijke krimp. Zonder de migranten zou de Nederlandse bevolking vanaf 2015 zijn afgenomen, voor het eerst sinds 1800.

Arbeidsmigranten en – in mindere mate – asielzoekers spelen hun rol in de bevolkingsgroei dus pas kort. Historisch gezien is het ook een kleine rol. Van de 12,5 miljoen personen waarmee de bevolking tussen 1900 en 2021 groeide, zijn 11 miljoen afkomstig uit natuurlijke aanwas en 1,5 miljoen afkomstig uit migratie. De grote vraag is in hoeverre dat cijfer de komende jaren gaat oplopen.

Demografen kunnen met hun modellen de natuurlijke aanwas of krimp van de bevolking behoorlijk goed voorspellen – een zwarte zwaan als met ‘Muntendam’ daargelaten. De migratie verloopt veel grilliger. Oorlogen in en aan de rand van Europa zoals in voormalig Joegoslavië, Syrië en dit jaar Oekraïne zorgen voor tijdelijke pieken in de aantallen asielzoekers – van wie een onbekend aantal weer terugkeert. Tijdens een economische hoogconjunctuur ontvangen Nederlandse bedrijven van buitenlandse arbeidsmigranten, die bij een recessie veelal weer vertrekken. De bevolkingsprognoses bevatten daardoor meer onzekerheden dan voorheen.

Die onzekerheid klinkt ook door in steeds krachtiger bewoordingen, waarmee minister Hugo de Jonge (Wonen, CDA) de afgelopen maanden heeft voor een beperking van de immigratie. De Jonge moet de komende zeven jaar een kleine miljoen woningen laten bouwen om het huidige huizentekort op te lossen. „Als het migratiesaldo blijft zoals het is, heb je aan 900.000 woningen in 2030 lang niet genoeg. Dan bouwen we tegen de klippen op”, zei hij onlangs in dagblad Trouw.

Het centrum en de binnenstad van Amsterdam vanuit de lucht gezien in de jaren ‘50. Foto Nationaal Archief

Met meer mensen zijn meer woningen nodig en ook tal van andere voorzieningen, zoals onderwijs, zorg en openbaar vervoer. Dit is een grote uitdaging voor een land in een rivierendelta, dat ook moet worden klaargemaakt voor de klimaattransitie – van de aanleg van windmolenparken tot de inrichting van waterbuffers.

Het remmen van het aantal extra immigranten, dat wordt geraamd op 50.000 tot 100.000 per jaar, zou daarbij slechts beperkt helpen. Met de pensionering van de babyboomers is de vergrijzingsgolf in Nederland goed op gang gekomen; de komende decennia zullen miljoenen ouderen naast zorg ook aangepaste woningen nodig hebben. Vanaf 1900 is het aantal personen in een huishouden meer dan gehalveerd; en is dus de vraag naar woningen verdubbeld.

De politieke discussie lijkt zo te worden ingehaald door de demografische geschiedenis.

Die geschiedenis laat ook zien dat de regionale verschillen in Nederlandse bevolkingsgroei stokoud zijn: Zuid-Holland heeft sinds 1800 de meeste inwoners – Friesland, Groningen en Drenthe de minste. Terwijl nu steden in de Randstad uit hun voegen barsten, is in de regio’s langs de oostgrens al sprake van bevolkingskrimp. Daar zijn te weinig – jonge – mensen om scholen, buslijnen en winkelcentra in bedrijf te houden.

Jong Afrika

Overal in Europa worden drukke metropolen afgewisseld met stille dorpen, maar er zijn wel verschillen tussen landen. In Spanje, Portugal en vooral Italië krijgen vrouwen de minste kinderen, door gebrekkige kinderopvang en weinig betrokken vaders. In Scandinavië krijgen vrouwen de meeste kinderen, dankzij goede voorzieningen en zorgende vaders. Nederlandse en Belgische vrouwen zitten daar tussenin.

Mondiaal gezien is heel Europa een krimp-regio, doordat er minder kinderen worden geboren dan nodig om de bevolking op lange termijn op peil te houden. De bevolking neemt nog wel wat toe, maar bestaat voor een steeds groter deel uit ouderen. Er zijn steeds minder jonge mensen die voor hen kunnen zorgen en de economie draaiende moeten houden. In Nederland is het personeelstekort al op veel plekken zichtbaar.

De grote sprong komt in Afrika, van 1,5 naar 4 miljard inwoners. De demografische transitie is er nog in volle gang

Europa zal in de 21ste eeuw uitkomen op ongeveer een miljard inwoners, hebben de Verenigde Naties eerder berekend. Dat is ongeveer evenveel als op het Amerikaanse continent. Azië heft na ruim vijftig jaar de demografische transitie – industrialisering, stijging levensverwachting, daling kindertal – min of meer voltooid en groeit naar verwachting van 4 naar 5 miljard.

De grote sprong komt in Afrika, van 1,5 naar 4 miljard inwoners. De demografische transitie is er nog in volle gang. In het zuiden van Afrika ligt het kindertal al in de buurt van twee per vrouw, in landen als Nigeria en Tanzania eerder op zes. Dat laatste heeft mogelijk te maken met de achterstelling van vrouwen, die vaak nog niet naar de middelbare school gaan en zelf weinig zeggenschap hebben over hun zwangerschappen.

Meer geschoolde Afrikanen

Afrika is en wordt daarmee het continent van jonge, steeds beter geschoolde mensen. Die zullen grotendeels aan het werk gaan in hun eigen snelgroeiende economie, maar deels ook buiten Afrika. Nu al emigreren bijvoorbeeld Nigerianen naar China, dat ook kampt met een groeiend gebrek aan arbeidskrachten. Het is mogelijk het begin van een omvangrijke migratiestroom van Afrika naar Oost-Azië.

Europese landen als Nederland staan daarbij op een tweesprong. Ze kunnen ervoor kiezen arbeidskrachten te putten uit zulke migratiestromen; nu ontvangt Nederland betrekkelijk weinig migranten uit Afrika. Ze kunnen ook het voorbeeld volgen van Japan, dat een ‘Italiaans’ laag geboortecijfer heeft, vrijwel geen migranten toelaat – en economisch nauwelijks groeit.

In het Japan-scenario proberen politici soms om de geboortecijfers op te krikken met bijvoorbeeld extra kinderbijslag. Landen als Frankrijk, waar de famille nombreuse tal van voordelen geniet, leren alleen dat zulke aanmoedigingen hooguit 0,1 kind per vrouw extra opleveren. Of politici nu meer of minder geboortes willen, de demografische wetten kunnen ze niet verslaan.