De ene pleegdochter bidt mee, de ander niet. Gaat best, merken pleegouders Sabrina en Ismael

Reportage

Pleegzorg Door het tekort aan pleeggezinnen in Nederland is het moeilijk om kinderen te plaatsen in een gezin met dezelfde culturele of religieuze achtergrond. Vooral voor de biologische ouders is dat aspect belangrijk. „Zonder overleg sta je als islamitisch pleeggezin al 1-0 achter.”

Pleegkinderen van Sabrina Jankie en Ismael Moudian. In het gezin zijn veel verschillende afkomsten vertegenwoordigd.
Pleegkinderen van Sabrina Jankie en Ismael Moudian. In het gezin zijn veel verschillende afkomsten vertegenwoordigd. Foto Sebiha Öztas

Jaren geleden zag Sabrina Jankie (42) op tv een documentaire over islamitische pleegkinderen, die in een niet-gelovig pleeggezin terecht waren gekomen. Ze vierden er Sinterklaas en Kerst; met hun oorspronkelijke religie werd weinig gedaan. Dat vond de Hindoestaans-Nederlandse Jankie jammer, vertelt ze in haar huis in Zoetermeer. „De kinderen raakten helemaal vervreemd van de islam.”

Toen ze een paar maanden later weer iets over islamitische pleegkinderen tegenkwam, besloot ze het onderwerp bij haar man aan te snijden. Was pleegouderschap niet iets voor hen? De Marokkaans-Nederlandse Ismael Moudian (43) was daar „in eerste instantie goed op tegen”. Terwijl via de televisie koranrecitaties te horen zijn, vertelt hij naast zijn vrouw over de twijfels die hij toen had. Het was niet zozeer het kind dat het pleegouderschap voor hem spannend maakte, benadrukt Moudian, maar alle zaken die erbij komen kijken. Zoals de biologische ouders. „Je weet niet hoe die reageren. Ik wou dat liever op afstand houden.”

Zonder haar man, maar met een kennis die ook geïnteresseerd was in pleegzorg, ging Jankie naar een informatiebijeenkomst over pleegouderschap. Ze nam flyers mee naar huis en probeerde Moudian over te halen mee te gaan naar zo’n bijeenkomst. Eén bijeenkomst werden er al snel meer; ze besloten zich aan te melden als pleegouders.

Tekort aan pleegouders

Nederlandse pleegzorgorganisaties hebben een toenemend tekort aan pleegouders. Dit maakt het lastig om voor ieder pleegkind een pleeggezin te vinden, laat staan dat er iets te kiezen valt. Pleegkinderen met een migratie-achtergrond worden regelmatig geplaatst bij pleeggezinnen met een andere achtergrond dan zij.

Uit onderzoek van Nederlands Dagblad blijkt dat bijna de helft van alle pleegkinderen in Nederland opgroeit in een gezin met een andere levensovertuiging dan die van de biologische ouders. Maar maakt het uit of een pleeggezin lijkt op het gezin waar het kind uit komt?

Volgens de officiële Richtlijnen jeugdhulp en jeugdbescherming waar jeugdhulpverleners mee werken, is er „geen bewijs voor een positief effect van het matchen op etniciteit”. In de richtlijnen wordt geconcludeerd dat „pleegkinderen het niet per se beter doen in een pleeggezin met dezelfde etnisch culturele achtergrond”. Wel tonen ervaringen in de praktijk volgens experts „dat overeenkomsten bijdragen aan de acceptatie van de ouders van een kind”.

Dat is geen onbelangrijk detail; acceptatie door biologische ouders speelt wel een essentiële rol in het plaatsingsproces van een kind, blijkt uit onderzoek. Ouders moeten niet alleen accepteren dat hun kind uit huis wordt geplaatst, maar ook bij wie hun kind wordt geplaatst.

In de praktijk ziet Janette Reukers, communicatieadviseur van Pleegzorg Nederland, dat overeenkomsten belangrijk zijn voor een goede match tussen pleegouder en -kind. „Het herkennen van gewoontes, soms zo basaal als eetgewoontes, maakt het voor een pleegkind al makkelijker om te wennen.” Daarnaast kunnen pleegouders volgens haar goed bijdragen aan de identiteitsontwikkeling van hun pleegkind wanneer zij vergelijkbare achtergronden hebben: „Culturele en religieuze identiteit ontwikkel je makkelijker als je voorbeelden om je heen hebt.”

Sabrina Jankie en Ismael Moudian wilden aanvankelijk alleen islamitische pleegkinderen opvangen. Het liep anders.

Foto Sebiha Öztas

Ook niet-islamitische pleegkinderen

Jankie en Moudian wilden aanvankelijk uitsluitend islamitische pleegkinderen in huis nemen, omdat ze tijdens hun aanmeldingsproces te horen kregen dat er veel vraag was naar moslimpleeggezinnen. Maar toen hun werd gevraagd om naast hun twee Libanees-Hongaarse pleegkinderen een meisje met een Estlands-Poolse achtergrond op te vangen, gingen ze daar, „ondanks dat ze niet islamitisch is”, toch mee akkoord.

De voornaamste reden: de plaatsing zou tijdelijk zijn, omdat het om crisisopvang ging. Toen ze hoorden dat het meisje een halfzus had, besloten ze haar ook op te vangen. „We vonden het zielig dat de zussen gescheiden waren.” Nu, drie jaar later, wonen het Estlands-Poolse meisje (4) en haar Poolse halfzus (10), die wegens privacyredenen niet met hun voornaam in de krant mogen, nog steeds bij Jankie en Moudian.

Lees ook: ‘Pleegouders stopten vooral vanwege problematisch zorgsysteem’

Samen met het Libanees-Hongaarse meisje (8) en haar broertje (7) en nog twee biologische zonen van 20 en 24 levert het een unieke gezinssamenstelling op: de halfzusjes van 4 en 10 zijn niet gelovig, terwijl de rest van het gezin, inclusief de Libanees-Hongaarse pleegkinderen, een islamitische levenswijze volgen. Zo kan het Libanees-Hongaarse meisje al delen uit de Koran reciteren en deed ze een beetje mee aan de ramadan door een aantal uurtjes niet te eten of te drinken. Het Poolse meisje heeft daar totaal geen interesse in, vertelt haar pleegmoeder: „Die zegt ook gewoon: ik ben geen moslim.” Daar plagen de andere kinderen haar graag mee: „Die zeiden dan: nou, je bent geen moslim, dan krijg je ook geen cadeautjes tijdens het Suikerfeest.” Die kreeg ze natuurlijk wél, zegt Jankie. „Je wilt ze niet buitensluiten.”

Foto Sebiha Öztas

Geen alcohol en varkensvlees

De pleegouders vertellen dat de culturele en religieuze verschillen tussen hen en de halfzusjes verder weinig invloed hebben op de pleegkinderen. Moudian: „We kopen geen varkensvlees en geen alcohol, maar dat is eigenlijk het enige. En als wij aan het bidden zijn, doen zij gewoon hun ding. Dat heeft geen impact op hen.”

Als er problemen zijn, zijn die er met de biologische ouders. Neem moskeebezoek. Jankie en Moudian weten dat de biologische ouder van een van hun pleegkinderen niet wil dat zijn dochter naar de moskee gaat. Dat kan lastig zijn, vertelt Moudian. Als hij op vrijdag naar de moskee wil, neemt hij zijn pleegdochter soms toch mee, omdat hij haar niet alleen thuis kan laten. „De vader wordt dan vaak boos. Dat is jammer.”

De ontstane spanning met de biologische ouder was te verwachten, aldus Moudian. Als je een kind bij een islamitisch gezin plaatst zonder dat eerst goed te overleggen met de biologische ouders, „sta je als islamitisch pleeggezin al 1-0 achter”. Religieuze matching heeft volgens hem daarom zeker voordelen: „Als je een islamitisch kind bij een islamitisch gezin zet, heb je dat probleem niet meer, omdat je dezelfde normen en waarden hebt.”

Voorkeur voor dezelfde achtergrond

Wanneer een kind uit huis wordt geplaatst, geven biologische ouders vaak een voorkeur aan voor een pleeggezin met dezelfde achtergrond. Een aantal pleegzorgorganisaties zoekt daarom specifiek naar pleegouders met verschillende achtergronden. Volgens Reukers is het niet altijd even makkelijk om die te vinden, onder meer omdat het tamelijk lastig is om pleegouder te worden. „Het is een procedure met een aantal stappen: informatiebijeenkomsten, groepsbijeenkomsten, individuele gesprekken; dat vraagt best veel van mensen. Ik kan me voorstellen dat dat niet voor iedereen heel toegankelijk is. Dat kan met cultuur te maken hebben, maar ook met opleidingsniveau of sociale klasse.”

Samen met netwerkorganisaties wordt er daarom gekeken of er onder andere voor Marokkaans-, Turks- en Pools-Nederlandse stellen toegankelijkere routes gevonden kunnen worden. Maar dit heeft vooralsnog niet tot een cultureel diverser pleegzorgbestand geleid, zegt Reukers .

Foto Sebiha Öztas

Biologische ouders centraal

Volgens Jankie moeten de wensen van biologische ouders centraal staan in het plaatsingsproces van pleegkinderen. Dat had ook bij hen beter gekund: „Onze begeleiders snapten niet waarom hier Estlandse/Poolse kinderen zijn geplaatst.” Toen het om crisisopvang ging, was de plaatsing nog te begrijpen – in crisissituaties ontbreekt vaak de tijd om te zoeken naar een passende match. Maar toen besloten werd de twee pleegkinderen definitief bij Jankie en Moudian te plaatsen, had er volgens de pleegouders kritischer onderzocht moeten worden of zij het beste pleeggezin voor deze kinderen waren. Vooral „omdat het contact met de biologische ouder toen al moeilijk was”.

Als biologische ouders het pleeggezin van hun kind afwijzen, kan een pleegzorgplaatsing vroegtijdig eindigen. Dat heeft nadelige gevolgen, concludeerden onderzoekers Hans Bellaart en Mehmet Day in hun rapport De rol van etniciteit, cultuur en religie in de pleegzorg uit 2015. Pleegkinderen kunnen daardoor een „negatief zelfbeeld en toenemend wantrouwen in opvoeders” ontwikkelen. Volgens Bellaart en Day, beiden verbonden aan het Verwey-Jonker Instituut, maakt dat het moeilijker voor pleegkinderen om zich te hechten aan nieuwe opvoeders, wat de kans op een volgende afgebroken plaatsing vergroot.

Dat de samenwerking met een van de biologische ouders bij hen stroef verloopt, wil niet zeggen dat het in alle multiculturele pleeggezinnen zo gaat, benadrukt pleegmoeder Jankie. Ze kent naar eigen zeggen genoeg voorbeelden van multiculturele pleeggezinnen waar de verschillen tussen pleegouders en biologische ouders geen problemen opleveren. Open communicatie tussen de pleegzorg-organisatie, pleegouders en biologische ouders is dan essentieel, concludeert ze.

Haar echtgenoot Moudian is het daarmee eens. Maar als zijn kinderen ooit uit huis geplaatst zouden moeten worden, „dan zou ik ze het liefst bij een islamitisch pleeggezin laten plaatsen”.