Na jaren training van Koerden in Irak blijven Nederlandse militaire instructeurs bezorgd

Interview

Defensie Bijna negen jaar lang trainden honderden Nederlandse militairen in Irak Koerdische Peshmerga’s en Iraakse soldaten. Kunnen die nu beter vechten?

Hemelsbreed liggen beide plekken bijna 3.500 kilometer uit elkaar. Maar er zijn dagen dat de afstand tussen de Van Ghentkazerne in Rotterdam en het gebied rond Erbil (Noordoost-Irak) gevoelsmatig ineenschrompelt tot bijna niks. Dan turen adjudant Stephan Langenberg en kapitein Miel (om veiligheidsredenen wil de laatste zijn achternaam niet noemen) gespannen op hun telefoons en laptops, om het nieuws uit Irak op de voet te volgen. Beide militairen, gelegerd op de Rotterdamse kazerne, willen weten hoe hun voormalige leerlingen het er vanaf brengen tijdens gevechten in het Iraaks-Iraanse grensgebied.

Hun intense belangstelling is begrijpelijk. Zes jaar geleden, in de zomer van 2017, verzorgden beide militairen gevechtstrainingen voor de Koerdische Peshmerga-strijders. Op een veelal heet en stoffig legerterrein in de buurt van Suleimaniya leerden ze honderden Koerden – soms nog tieners – hoe ze een aanval moesten opzetten. Op welke manier ze een verdedigingslinie dienden te formeren. Schietoefeningen met het AK-47-geweer. Booby-traps tijdig detecteren. De vraag daarna was steeds weer: zouden ze die lessen goed toepassen als het erop aan kwam?

Miel: „Ik ben gewoon trots op wat we die jonge jongens hebben bijgebracht. Soms zaten ze bij wijze van spreken steentjes naar elkaar te gooien tijdens de les, nu kunnen ze veel meer.” En, wat veel mensen vergeten, zegt Langenberg, veel van de trainingservaring komt niet alleen de Irakezen, maar ook het Westen van pas.

De trainingen waren onderdeel van een veel breder programma om zowel de Peshmerga’s als soldaten van het Iraakse regeringsleger weerbaarder te maken. Met name de Iraakse soldaten waren in 2014 schrikbarend eenvoudig overlopen door de terroristen van Islamitische Staat. Beelden van jihadisten op hun pickup-trucks met wapperende zwarte vlaggen die ogenschijnlijk met gemak miljoenensteden als Mosul veroverden, gingen de wereld over.

Dat moest anders, besloot Irak samen met het Westen. Tientallen landen waaronder Nederland stuurden niet alleen gevechtsvliegtuigen, zoals F-16’s die IS-doelen gingen bombarderen. Er kwam daarnaast een intensief trainingsprogramma voor Iraakse en Koerdische strijdkrachten, om IS ook op de grond te kunnen bestrijden. Voor Nederland waren daarbij vanaf 2014 tot nu honderden militairen betrokken, vaak ingedeeld in trainingsteams van ongeveer vijftien man.


Eenheid smeden

Afgelopen mei maakte het kabinet-Rutte IV duidelijk dat het welletjes was geweest. De militaire missie, waarvan veel Nederlanders vermoedelijk niet eens door hadden dat die überhaupt nog bestond, wordt volgend jaar definitief beëindigd. Eerder deze zomer vertrokken de 120 Nederlandse militairen van de Luchtmobiele Brigade die het internationaal vliegveld van Erbil bewaakten. Militairen uit Estland nemen hun taak over.

Ook de Nederlandse adviseurs die proberen de losjes georganiseerde Koerdische militairen meer tot een eenheid te smeden, zullen volgend jaar vertrekken. In plaats daarvan komt er een nieuwe missie in de Iraakse hoofdstad Bagdad van ongeveer 150 militairen. Zij gaan militaire adviseurs van de NAVO beschermen.

Maakte het eigenlijk wat uit, al die Nederlandse trainingen, is de vraag die resteert. Kunnen Iraakse en Koerdische militairen nu daadwerkelijk op eigen benen staan, het doel van de, bij elkaar opgeteld, ten minste 150 miljoen euro kostende trainingsmissie? Of zouden de scènes van najaar 2014 zich kunnen herhalen, toen Iraakse militairen onder vuur door IS hun geweer in de struiken gooiden, bij bosjes wegrenden of zich overgaven?

Stamloyaliteiten

Voor een terugblik op hun werk zijn de twee Nederlandse mariniers naar een lauwwarm kazernezaaltje gekomen. Ze worden vergezeld door twee officieren van de communicatieafdeling van het ministerie van Defensie. Adjudant der mariniers Stephan Langenberg is breed gebouwd, en heeft ‘1665’, het oprichtingsjaar van het Korps Mariniers, op zijn arm getatoeëerd. Kapitein Miel is veel smaller.

Hun kritische evaluaties komen behoorlijk overeen. Terwijl tijdens de strijd tegen IS, die van 2014 tot 2018 duurde, positief gestemde berichten van Defensie naar buiten werden gebracht over de vorderingen, beschrijven beide mariniers vooral een lastige praktijk. Armoede onder de recruten – velen vonden hun (taxi)baantje buiten de kazerne belangrijker dan de trainingen – wisselende etnische loyaliteiten, afwijkende culturele gewoonten: ze zorgden „steeds weer voor nieuwe uitdagingen”, zoals Miel zegt.

De twee geven voorbeelden van de meest én minst effectieve trainingen. Essentieel daarbij, doceert Langenberg, is steeds of de aan te leren vaardigheid aansluit bij de belevingswereld van de Koerdische militairen én of ze zich die binnen korte tijd eigen kunnen maken. Als positief voorbeeld noemt hij aanvalstechnieken. „Een effectieve aanval”, vertelt Langenberg, „kent verschillende opbouwfases. Dat waren ze in Irak niet gewend. Ze gingen daar gewoon recht op hun doel af, en dachten: schieten maar! Dan zien we wel. Maar het zorgvuldig, fasegewijs opbouwen maakt de kans groter dat je je doel uitschakelt en het bovendien zelf overleeft. Degenen die we trainden, zagen in de praktijk vrij snel in dat dit kon werken. Ze hoefden het niet van ons aan te nemen.”

Lees ook: Slaapgebrek, macho-rock en bommen gooien, piloten over de missie in Irak

Juridische handboeken

Stroever verliep de overdracht van lessen uit het humanitair oorlogsrecht. De Koerdische rekruten bleken meer in de ban van de wreedheden van IS dan van passages uit westerse juridische handboeken. „De telefoons van veel van de mensen die we trainden”, vertelt kapitein Miel „stonden vol met filmpjes over mensen wier hoofd door IS was afgehakt. En dan kwam ik vertellen dat je niks mag doen met een IS’er die zich met een witte vlag overgeeft. Dat je hem netjes gevangen moet houden, eten en drinken moet geven, iets wat de Koerden zelf nauwelijks hadden. De gestelde vragen waren bijvoorbeeld; waarom zouden wij ons aan het oorlogsrecht houden terwijl IS dat niet doet? Ons antwoord was dat Irak internationale steun ontving omdat zij zich wel aan dit recht hielden en dat wanneer je hetzelfde doet als je vijand, je zelf net zo slecht was.”

Sta-in-de-weg voor een duurzame verandering bij de Koerdische militairen bleken diep ingesleten culturele patronen. Het was, met name in het begin, lastig om Iraakse en Koerdische officieren te engageren voor de trainingen. Voor het succes van het programma bleken die belangrijk. Zij moesten het goede voorbeeld geven als de Nederlanders en anderen vertrokken zouden zijn.

Maar Koerdische en Iraakse officieren waren vaak afkomstig van voorname families. „Zo’n pelotonscommandant wilde eigenlijk niet meedoen aan de training”, aldus Langenberg. „Dat wekte de indruk dat hij veel dingen moest leren, en dat kwam neer op gezichtsverlies. Hij straalde vaak uit: ik kan alles al, ik ben niet voor niets commandant.”

De instructeurs leerden zich aan te passen aan dit soort gevoeligheden. De officieren werden apart getraind: buiten het blikveld van de ‘gewone’ manschappen. Of ze werden juist nadrukkelijk in een leidinggevende positie geplaatst, passend bij hun rol binnen de Iraakse en Koerdische samenleving.

De Koerdische strijders kunnen nog niet alles zelf, vinden de Nederlandse instructeurs.
Foto Evert-Jan Daniels/ANP

Voldoening

Een ander obstakel vormden de voortdurende spanningen tussen politieke partijen in het Koerdische gebied. Na jaren van samenwerking kwamen er steeds meer botsingen tussen de PUK (Patriottische Unie van Koerdistan) en de KDP (Koerdische Democratische Partij Irak). In oktober vorig jaar leidde dat zelfs tot een dodelijke schietpartij in Erbil. Een inlichtingenofficier die van de PUK was overgelopen naar de KDP werd op straat geliquideerd, vermoedelijk door een PUK-aanhanger. Ook bij de hervorming van de Koerdische krijgsmacht, waarbij Nederland adviseert, staan beide partijen recht tegenover elkaar.

De spanningen lieten zich ook voelen tijdens de trainingen, vertellen beide mariniers. Marinier Miel: „Ons kamp bij Suleimaniya had een generaal van de KDP. Die moest zorgen dat er ook eten kwam voor mensen van de PUK. We moesten dan weleens naar die generaal toe, om hem te vragen: ‘kunnen die mensen van de PUK niet wat meer krijgen dan één tomaatje? Want ze vallen nu echt van hun graat’. Of: ‘kun je ook in hun gebouwen een airco-apparaat plaatsen, zoals jullie hebben, want de hitte bij die PUK-soldaten is echt niet te harden’.” Schoorvoetend gebeurde er dan soms wat, maar lang duurde dat meestal niet.

Ondanks deze wrijvingen en andere hindernissen kijken beide mariniers met voldoening terug op de hete maanden van mei tot en met september 2017. Langenberg: „Sommige instructeurs doen nu hetzelfde soort werk in het Verenigd Koninkrijk bij het trainen van Oekraïense militairen”.

Maar de militaire meerwaarde voor Irak blijft twijfelachtig, erkennen beiden. Voor adjudant Langenberg is het antwoord helder op de vraag of de Koerden en Irakezen op eigen benen kunnen staan: „Nee, dat kunnen ze niet zelf. Ze hebben nog steeds hulp van buiten nodig.” Kapitein Miel voegt daaraan toe: „Maar ik weet ook dat degenen die we trainden nu over aanzienlijk meer vaardigheden beschikken dan destijds.”

Lees ook: In de opstand tegen het Iraanse regime spelen Koerden een hoofdrol

Verbindingspersoon

Een hoge Koerdische militair die vanuit Erbil via de telefoon met NRC sprak, gaf hetzelfde antwoord, zij het wat diplomatieker. Generaal Hamid Hazhar functioneerde als verbindingspersoon tussen de Koerdische Peshmerga en westerse krijgsmachten. Hij prijst de Nederlandse bijdrage en zegt te hopen dat Nederland toch nog kans ziet een vorm van militaire presentie in het onrustige gebied te houden. Hazhar: „Als onderdeel van een combinatie van acht landen heeft Nederland een heel belangrijke rol gespeeld bij het trainen, adviseren en hervormen van onze krijgsmacht. Nederlandse militairen vervulden geregeld leidinggevende posities binnen dit programma. Ik hoop daarom dat ze toch nog blijven.”

Zijn verzoek wordt een klein beetje gehonoreerd. De trainers vertrekken weliswaar, ongeveer 150 Nederlandse militairen gaan begin volgend jaar naar Bagdad om daar NAVO-adviseurs te beschermen, zo maakte het intussen demissionaire kabinet begin juli bekend.

Ze gaan opereren in een gebied dat onrustig was en blijft, geen onbekend beeld voor beide instructeurs. Langenberg en Miel vertellen wat er na hun terugkeer naar Nederland in Irak is gebeurd. Nadat IS was verslagen, ontstond een conflict tussen de voormalige bondgenoten: de Irakezen en de Koerden. Miel: „We waren net thuis of we zagen op televisie dat het Iraakse leger Kirkuk, op dat moment in handen van de Koerden, was binnengevallen. Op zich was dat geen verrassing. De spanningen hingen al een tijd in de lucht.” Doden en gewonden vielen er volgens hen niet, toch stemde het tafereel beide mariniers verdrietig.

Ook vertellen ze over de aanvallen die de Koerden nu te verduren krijgen, dit keer van sjiitische milities. Die worden bewapend en gesteund door buurland Iran. De ayatollah’s in Teheran beschouwen de Koerden als voornaamste aanstichters van de protesten tegen het regime sinds vorig najaar. Als represaille neemt Iran zélf of via de milities ook Koerdische posities in Irak onder vuur; de bewakers van het internationale vliegveld van Erbil kunnen erover meepraten.

De Nederlandse mariniers worden ook niet blij van wat ze zien op hun telefoons en laptops in de Van Ghentkazerne. „Die sjiieten hebben militaire posten van veel goede Koerden zonder slag of stoot overgenomen en hen gewoon weggestuurd”, vertelt Langenberg. „Dat zette me wel aan het denken.”