N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Archeologie Met behulp van nieuwe technieken hebben Israëlische archeologen achterhaald hoe de koning van Babylon in 586 voor Christus een gebouw in Jeruzalem in brand stak.
Een crime scene investigation, maar dan pas 2.500 jaar na de misdaad. Israëlische archeologen zijn er in geslaagd van één gebouw in Jeruzalem heel precies te reconstrueren hoe de Babyloniërs het in 586 voor Christus in brand hebben gestoken (samen met de rest van de stad). Het joodse volk werd na deze vernietiging van Jeruzalem voor een groot deel in ballingschap afgevoerd – een belangrijke gebeurtenis in het Oude Testament. De onderzoekers publiceerden hun analyse onlangs in het Journal of Archaeological Science.
De profeet Jeremia had zijn volk indertijd nog zo gewaarschuwd: „Buig uw nek onder het juk van de koning van Babel; onderwerp u aan hem en zijn volk, dan blijft u in leven. Of wilt u met uw volk omkomen door het zwaard, de honger en de pest, waarmee Jahwe het volk heeft bedreigd dat zich niet onderwerpt aan de koning van Babel?”
Elite
Duidelijke woorden, maar koning Sedekia van Juda had er geen boodschap aan. Hij kwam tóch in opstand tegen koning Nebukadnezar. Die belegerde Juda’s hoofdstad, met dramatische gevolgen, lezen we in het bijbelboek 2 Koningen. „Hij stak de tempel van Jahwe, het koninklijk paleis en alle huizen van Jeruzalem in brand; alle grote gebouwen liet hij in vlammen opgaan.”
Het gebouw dat nu is onderzocht door de Israëlische archeologen bevindt zich onder een parkeerplaats ten zuiden van de Tempelberg. Het was groot (10 bij 17 meter ) en had twee verdiepingen. Het formaat van het pand, dat de naam ‘Gebouw 100’ kreeg, suggereert dat het in gebruik was door de elite. Het gebouw is ingestort en verkoolde resten maken duidelijk dat het in brand heeft gestaan. Tussen de as lagen scherven van vaten waarin wijn had gezeten.
De potscherven hielpen de onderzoekers bij het vaststellen van het verloop van de brand.
Als klei op hoge temperatuur gebakken wordt en daarna afkoelt, bewaren de mineralen het signaal van het magnetisch veld van de aarde op dat moment. De intensiteit van de signalen in sommige scherven uit Gebouw 100 gaf aan dat ze niet alleen verhit waren in de oven van de pottenbakker, maar daarna nog een keer – tijdens de brand die Jeruzalem in 586 trof.
Monsters
De Israëlische archeologen gebruikten verder infrarood licht om te zien of de klei van het gebouw verhit was, en in welke mate. Daartoe verzamelden ze op 250 plekken monsters van 10 tot 20 gram sediment. Klei geeft andere signalen aan de spectroscoop, het apparaat waarmee het licht gemeten wordt, voor verschillende temperaturen waarop het verhit is – in het geval van dit gebouw tussen de 400 en 700 graden.
Met behulp van deze twee methodes constateerden de onderzoekers dat het op de eerste verdieping boven de meest oostelijke van de drie kamers van het pand het heetst is geweest, met brandhaarden op verschillende plekken. Op de begane grond was het nergens heel heet geworden. De auteurs schrijven dat het door het vuur aangevreten plafond waarschijnlijk snel instortte, waardoor de brand al gauw smoorde en het geen tijd had het hele pand te verhitten.
De archeologen hebben nergens in Gebouw 100 materiaal aangetroffen waarmee het vuur kan zijn aangestoken, maar omdat er voldoende hout aanwezig was, hadden de Babyloniërs dat volgens de archeologen ook niet nodig om de voorspelling van de profeet Jeremia in vervulling te doen gaan.