N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Reportage
Coronavirus Otto de Ruig demonstreerde op het Museumplein tegen het coronabeleid, maar stierf zelf bijna aan het virus. Nog steeds loopt hij moeilijk. Hij kijkt er heel anders op terug dan zijn zus.
In kamer 20 van een revalidatiekliniek in de bossen bij Hilversum klinkt op een vrijdagochtend in maart zacht gebrom. Otto de Ruig ligt op bed maar wil op de rand gaan zitten. Boven zijn bed hangt een beugel om zich aan op te trekken. „Als ik er de kracht voor zou hebben, zou ik ’m gebruiken”, verzucht hij. Zijn zus Janneke Ekelschot (39), werkzaam in de zorg, schiet uit haar stoel en helpt hem overeind. „Je hebt geluk dat je er überhaupt nog bent, Otto.”
De Ruig bromt, zoals hij dat in de maanden daarna vaker zal doen als iets hem niet zint. Zijn zus, met zachte stem: „En jij vorig jaar maar zeggen: ‘Het was maar een griepje!’” De Ruig: „Ik zal niet ontkennen dat je ziek kunt worden van corona.”
Eind 2021 verbleef NRC langere tijd in het UMC Utrecht op de speciale intensivecare-afdeling voor Covid-patiënten. Daar, op kamer 7, achter wanden van glas, lag Otto. Een man van bijna twee meter en 138 kilo, in diepe slaap gebracht. Een longmachine hield hem in leven.
Ik zal niet ontkennen dat je ziek kunt worden van corona
Een aantal weken eerder had hij op een drukbezochte overdekte markt in Tiel een coronabesmetting opgelopen. In korte tijd was hij doodziek geworden: benauwd en extreem hoge koorts. Het laatste dat hij zich herinnert, is dat hij onder een hete douche was gaan staan en daarna rillend onder een deken op de bank was gekropen.
Daar vonden zijn vader en zus Janneke hem twee dagen later, asgrauw en happend naar adem. Het schuim stond op zijn mond. Via het Meander Medisch Centrum in Amersfoort belandde hij al snel in Utrecht, waar de ziekste Covid-patiënten werden opgenomen.
Het waren weken waarin de spanning in het academische ziekenhuis hoog opliep. Het aantal besmettingen steeg zo hard dat de IC overstroomde. Het gros van de patiënten op de afdeling was man, zwaarlijvig en ongevaccineerd.
Otto was er van die groep het slechtst aan toe. „We zijn vol twijfel of het goed komt met jou”, schreef zijn vader die dagen in een wit kladblok, waarin hij alle gebeurtenissen bijhield. „In bed pieker ik veel over de vraag wie er iets gaat zeggen op je uitvaart.”
Tachtig dagen in een ziekenhuis, wat deed dat met Otto? Hoe verging het zijn naasten? En: wordt Otto weer de oude? NRC volgde hem het afgelopen jaar. „Ik heb er een pesthekel aan als het anders loopt dan ik verwacht.”
Hilversum, maart 2022
Aangetaste longen
„Ik ben Otto.” In revalidatiecentrum Merem in Hilversum geeft Otto zijn bezoek een hand. Op de vraag hoe het met hem is, zegt hij: „Gaat wel.”
Praten kost hem hoorbaar kracht. Zijn stem klinkt rasperig na ruim vijf weken aan de beademing. „Vroeger had ik een goede stem”, zegt hij. Plaatjes draaien voor een lokaal radiostation is zijn grootste hobby. Hij pakt zijn telefoon en laat een opname horen van hoe hij een Nederlandstalige plaat aankondigt, één van zijn favoriete genres. „Nu ben ik al maanden niet meer te horen”, zegt hij als hij zijn telefoon heeft weggelegd.
In bed pieker ik wie wat gaat zeggen op je uitvaart
Otto’s vader
Behalve zijn stem en het verlies van spierkracht kampt hij met nog ernstigere klachten: zijn longen zijn aangetast door de besmetting. En door het lange liggen is er neurologische schade ontstaan aan beide onderbenen. Zowel links als rechts heeft hij een klapvoet. En het gevoel in de huid aan de bovenkant van zijn voeten is weg. „In Utrecht zeiden ze dat mijn herstel een jaar gaat duren.”
Hij is begin maart vanuit het ziekenhuis overgeplaatst naar Hilversum. In het revalidatiecentrum is een verwarmd zwembad en krijgt hij dagelijks fysio- en ergotherapie. Otto moet niet alleen opnieuw leren lopen, geen enkele handeling is voor hem nog vanzelfsprekend. Hoe ruim je de vaatwasser in als je niet kunt bukken? Hoe maak je een tosti als je wankelt op je benen?
Maar geen misverstand: twijfels of zelfs spijt van zijn keuze zich niet te laten vaccineren heeft hij niet. „Geen seconde.” Zijn zus rolt met haar ogen. Otto is niet tegen vaccinaties, hij is als kind volledig gevaccineerd. Hij heeft bezwaar tegen „dit spul”. „Er is niets bekend over de langetermijneffecten”, zegt hij onverstoord. „Als over vijf jaar niet al die gevaccineerde mensen dood zijn neergevallen, overweeg ik het misschien.”
Amersfoort, mei 2022
Zestig uur in de week knallen
Om 9.18 uur scheurt Otto met zijn pruttelende Tomos-brommer de parkeerplaats van het Meander-ziekenhuis op in Amersfoort. Hij is nog geen half uur eerder vanuit zijn woonplaats Baarn vertrokken. „Haha! Denk jij dat ik met zo’n truttegangetje kom?” Sinds twee weken lukt het hem weer zijn snorfiets aan te trappen. Otto woont sinds drie weken weer thuis, na negen weken in het revalidatiecentrum. Hij heeft nu energie voor één taak per dag, legt hij uit. Boodschappen doen. Een was draaien. Op sommige dagen maakt hij een rondje op de snorfiets. Vorige week heeft hij de tuin gemaaid. Het onkruid tussen de tegels kwam tot aan zijn middel. „Er zijn ochtenden dat ik na het opstaan meteen weer achterover mijn bed inval. Dan gaat het niet.”
Otto de Ruig: Ik wil langs deze weg iedereen hartelijk bedanken.
Vandaag heeft hij twee afspraken: een gesprek met een internist over zijn revalidatie en het maken van een longfoto. Vooral naar die foto kijkt hij al weken uit. Hij piekert over blijvende schade. Kan hij ooit weer aan het werk? Hij werkte als vrachtwagenchauffeur.
Otto heeft twaalf minuten de tijd om de driehonderd meter af te leggen naar de afdeling interne geneeskunde op de vierde verdieping. Bij de draaideur zegt hij dat hij niet eerder sinds zijn IC-opname zo ver liep.
Na honderd meter grijpt hij zich vast aan de reling in de gang. Hij kan zijn voeten niet heffen. Daarom moet hij ze zijn onderbenen hoger optillen om niet te struikelen. „Het is alsof er emmers aan hangen”, hijgt hij.
Marlies Pondman, een arts op All Stars die tegenover hem is gaan zitten, kijkt hem wat langer aan en zegt dan: „De krant! Ik dacht al: uw verhaal komt me bekend voor.” Otto begint meteen te vertellen, over zijn IC-opname, over de foto’s van zijn longen en hoe ellendig hij zich voelde toen hij in januari wakker werd op de IC.
Hij hield van zijn werk als vrachtwagenchauffeur. Zestig uur in de week knallen, álle vrijheid van de wereld. Hij grijnst. Lekker alléén de weg op. „Ik heb alweer kleine stukjes met de auto gereden”, vertelt hij de arts. „Maar aan de onderkant van mijn voet voel ik niks.” Hij pakt zijn been: „Ik zet mijn voet zo op het gaspedaal. Dan staat-ie goed. Maar voor een noodstop ben ik niet snel genoeg.” De arts begint steeds moeilijker te kijken.
Otto: „Ik ga meestal ’s avonds rond half acht de weg op. Dan is het rustig.”
Zij: „Je kunt de auto ook aanpassen, zodat die met de hand te bedienen is.”
Otto: „Dát ga ik niet doen. Ik ben geen invalide.”
De arts zegt dat hij nog steeds „wat te zwaar” is. Daar moet hij in de toekomst aan werken. En ze constateert dat zijn bloeddruk te hoog is. „Niet te veel zout eten”, luidt het advies. Otto: „Ik heb gisteren een halve zak popcorn gegeten.”
Onderweg naar de radioloog moppert hij over de vuile ramen in het pand. Hij is glazenwasser geweest en kan zien hoelang ze niet zijn gelapt. „Acht maanden”, zegt hij.
Vijftig meter verder blijft hij hangen bij een pilaar. „Ik ben doodmoe.” Aangekomen in de wachtkamer van de röntgenafdeling laat De Ruig zich zakken op een bankje. „Ik voel me nutteloos”, zegt hij. Al dat nietsdoen, niet kunnen werken. Het vreet aan hem. Wil hij daarvoor hulp gaan zoeken? Stellig: „Een psycholoog? Ik moet dit zelf oplossen.”
Baarn, 1980
Druk ventje
Eigenlijk zou hij Bart hebben geheten, vernoemd naar zijn opa van vaderskant. Een gelovige en anti-autoritaire man, die altijd christelijk stemde. Op één keer na, toen Bart de Ruig de communistische partij verkoos. Uit protest.
Maar de naam Bart gaat kort voor de geboorte van Otto in 1980 al naar een neef. Zo wordt het Otto junior.
Hij groeit op in een gelovig gezin. Vader en moeder stemmen veelal op de Reformatorisch Politieke Federatie, die later opgaat in de ChristenUnie.
Otto is een blond en ongekend druk ventje, volgens zijn ouders. „Gek werden we ervan”, vertelt Otto senior (66) bij een kop koffie, thuis in Baarn. Als voorbeeld klappert hij wild met de schuifdeur achter zich. „Hij zat werkelijk overal aan.” Moeder José (63): „En dat ging de hele dag door.”
Naar verjaardagen kunnen ze hem niet meenemen. Vader: „Dat leidde tot frictie met de andere genodigden.” Op zomervakanties wisselt het gezin iedere week van camping. Langer houden de andere kampeerders het niet met ze uit. Om de kleine Otto te beteugelen doen zijn ouders hem een tuigje om, de lijn gaat met een stevige tentharing de grond in. „Maar hij had meteen door hoe het slotje werkte”, zegt zijn moeder. „En weg was-ie weer.”
Hun zoon is niet alleen anders dan hun twee dochters, hij is afwijkend van alle andere kinderen. Talloze onderzoeken en evenveel (verkeerde) diagnoses verder is er uiteindelijk maar over één feit consensus: Otto heeft ADHD. Zijn moeder: „Het is een heel bijzonder jong. Altijd geweest.”
In het revalidatiecentrum is een verwarmd zwembad en kreeg Otto fysio- en ergotherapie.
Foto Ilvy Njiokiktjien
Het reguliere basisonderwijs is niets voor Otto. Op het bijzonder onderwijs in Hilversum daarentegen voelt hij zich thuis. De vrijheid en de ruimte om zijn eigen tempo te bepalen, spreken hem aan. Een plek waar het niet opvalt als je niet mee wilt doen met voetballen.
Thuis besteedt hij vrijwel al zijn tijd aan het draaien van muziek en het „pielen” met elektrische apparaten. Alles krijgt hij aan de praat.
De grootste lol haalt hij uit zijn piraterij: illegaal plaatjes draaien, met de politie op de hielen. Een zendmast van vijftien meter hoog die hij op het dak van een naastgelegen flat heeft gezet, biedt uitkomst. Tot in Duitsland is hij te ontvangen.
Meer dan eens wordt hij gepakt en beboet, variërend van 750 gulden in zijn beginjaren tot meer recent 250 euro. „Dat viel mee want toen had ik ze gepakt op een vormfout.” De bekeuringen lijst hij in, als „trofee”.
Op het vervolgonderwijs in Soest is Otto niet op zijn plek. Hij komt frequent in aanvaring met docenten. Hij brengt zijn tijd veelal door bij de conciërge, die hij helpt met schoonmaken en het repareren van defecte apparaten.
Hij verlaat de school vroegtijdig. Het is een cruciaal moment in zijn leven: Otto neemt het heft in eigen hand. Hij gaat aan het werk: van magazijnmedewerker tot glazenwasser of bezorger. Hard werken is wat hij kan en wat hij doet. Met zijn 1 meter 97 en armen als boomstammen kan hij overal terecht. Een wasmachine tilt hij in die dagen in zijn eentje op zijn bovenbeen naar boven.
Foto’s van vroeger aan de muur bij Otto de Ruig (41) in zijn huis in Baarn op 20 juli 2022. Foto Ilvy Njiokiktjien
In zijn vrije tijd is hij graag thuis. „Ik wil niet zeggen dat ik een kluizenaar ben”, zegt hij tijdens een van de ontmoetingen in het revalidatiecentrum, „maar ik ben graag op mezelf.”
De lockdowns die elkaar na de uitbraak van het coronavirus begin 2020 opvolgen, brengen hem dan ook niet van zijn stuk. Al ergert hij zich zeer aan alle opgelegde maatregelen. Als er eind dat jaar „opeens” een vaccin beschikbaar is, groeit bij Otto het verzet. Hij vindt dat het middel hem net als de lockdowns wordt opgedrongen. En dan, zegt hij, „zet ik direct mijn hakken in het zand”.
Hij is niet de enige. Op het Museumplein in Amsterdam wordt hij omringd door medestanders, „gelijkgestemden”. Vanaf het voorjaar van 2021 verzamelen zich daar wekelijks duizenden mensen die protesteren tegen de coronamaatregelen. Ze verenigen zich in appgroepen.
Wat hen bindt is „de overtuiging dat we worden belazerd”, zegt Otto. In de eerste plaats door de farmaceutische industrie. „Die heeft belang bij zieke mensen, anders verdienen ze niks.” En de overheid? „Die maakt dat allemaal mogelijk.”
Als hij hoort dat de organisatie van de coronademonstraties een videoverslaggever zoekt, twijfelt hij niet. Hij doet in de weken die volgen „verslag van binnenuit” voor LNN: Lockdown News Network. De verslaggeving op tv over de rellen en aanhoudingen geven een onjuist beeld, vindt hij. „De sfeer was top. Tot de Mobiele Eenheid de boel leeg ging vegen”, zegt hij. „Ja, dan verzetten mensen zich natuurlijk.”
Zijn nieuwe rol bij de demonstraties brengt hem in contact met Kamerleden als Thierry Baudet en Wybren van Haga, de man op wie hij stemde. „Normale, nette mensen die heel benaderbaar zijn. In tegenstelling tot hun collega’s.”
Utrecht, juli 2022
Kamer 7
Het is begin juli als Otto de wachtkamer van de nazorgpoli van het UMC Utrecht binnenkomt. Nog voor hij zit, zegt hij: „Ik ben in Stroe geweest.” Een week eerder heeft in een weiland in het dorp op de Veluwe een groot boerenprotest plaatsgevonden. „Hartstikke gezellig. ”
Dan klinkt het: „Meneer De Ruig.”
In de spreekkamer neemt hij aan een tafel plaats tegenover arts Lidwina Wilschut en IC-verpleegkundige Marike Janssen. Omdat een IC-opname vaak impact heeft op patiënten – sommigen slapen wekenlang slecht of krijgen het gepiep van de medische apparatuur niet meer uit hun hoofd – nodigt het ziekenhuis hen uit voor een gesprek en een rondleiding. Janssen: „Dat kan helpen bij de verwerking.” Maar Otto hoeft niets te verwerken, zegt hij meteen.
„Hoe heb je de periode op de intensive care ervaren?”, vraagt Wilschut. „Heel vervelend”, zegt Otto. „Ik werd wakker en alles was droog! Mijn lippen, mijn keel. Ik had dorst als een paard, maar kreeg niks te drinken.” Wilschut knikt. „Omdat je al een infuus had.”
Otto glimlacht. „Ik kan het jullie nu wel vertellen”, zegt hij met een schalkse blik. „’s Avonds kwam mijn vader langs met een liter melk. Hij heeft er een rietje ingestoken en toen heb ik dat pak in één keer leeggezopen.”
Wilschut, diplomatiek: „Goed dat we dat nu pas horen.”
Otto lachend: „De verpleging vroeg zich al af hoe het kon dat die katheterzak zo snel volliep.”
Wilschut: „Snap je waarom we daar terughoudend mee waren?”
Otto: „Nee.”
Wilschut: „Je longen zwommen in het vocht, deden lange tijd niets meer en al je spieren waren verslapt.” Ze kijkt Otto aan, maar die zegt niets. „We waren bang dat je je zou verslikken en dan zou je drinken in je longen belanden.”
Otto heeft eerder die week ingelogd met zijn DigiD en zijn medische dossier gelezen, vertelt hij. „Negentig procent begreep ik niet maar wel wat jullie over mij hadden opgeschreven: ‘Meneer heeft graag zijn zin. Dat gaat vaak op dwingende toon.’” Lachend: „Dat herken ik wel.”
Janssen wil weten of de mensen om Otto heen zich redden. Zijn zus Janneke, hoe gaat het met haar? „Goed”, zegt Otto, „maar ze wil liever niet meer bij mij thuiskomen. ‘Dan moet ik op die bank zitten waar ik jou halfdood heb gevonden’, zegt ze dan.” Hij haalt zijn schouders op. „Ze gaat wat krampachtig met de situatie om.”
Na een half uur haalt Wilschut een rolstoel en duwt Otto naar de IC op de zesde verdieping. Daar aangekomen ziet hij door de klapdeuren de artsen en verpleegkundigen die hem al die weken verzorgden. Plots zet hij zijn handen op de leuning van de rolstoel, duwt zichzelf omhoog en zegt: „Laat mij maar even een stukje lopen.”
Waar het personeel hem direct herkent, kan Otto zich weinig meer herinneren van zijn verblijf in kamer 7. Eén ding staat hem wel helder voor de geest, zegt hij tegen Joris van der Heijden, een intensivist die hem behandelde: het lange wachten op een verpleegkundige als hij op de bel had gedrukt. „Ze zaten gewoon hier om de hoek!” De arts glimlacht. „Het is vaak een goed teken als mensen zich weer beginnen te ergeren.” Na tien minuten heeft Otto het wel gezien.
Vijf verdiepingen lager, bij de revalidatiearts, moet hij een serie cognitieve testjes doen: sommen maken, woorden onthouden. „Met je hoofd is niks mis”, concludeert arts Germijn Heijnen. „Je bent een beetje slordig en snel afgeleid. Maar verder: goed.”
Bij de looptest betrekt haar gezicht. Otto: „Herstelt dit überhaupt?”
Heijnen gaat er even voor zitten. Hoe langer het herstel uitblijft, hoe somberder we worden, zegt ze. „Je bent nu een half jaar verder en er is nog niets gebeurd.” Het komende half jaar kán hij nog progressie boeken, legt ze uit. „Maar helemaal restloos zal het niet worden.”
Otto: „Hoe bedoel je, restloos?”
Heijnen: „Dat het helemaal normaal wordt.”
Otto: „Dat hoop ik wel, ja.”
Heijnen: „Dat denk ik niet.”
Otto: „Wat een gelul zeg. Daar ben ik mooi klaar mee.”
Heijnen, invoelend: „Je vindt het slecht nieuws.”
Otto: „Op zijn zachtst gezegd, ja! Als je bedenkt dat ik altijd alles heb gekund. Straks moet ik solliciteren en kom ik binnen met mijn pinguïnloopje. Ik word vierkant uitgelachen.”
Heijnen oppert de mogelijkheid van een onderbeenspalk. „Dan ga je beter lopen en val je ook minder.”
Otto: „Ik ben er wel klaar mee, hier.”
Het woord ‘bedankt’ valt de hele dag niet. Dat gebeurt één keer, bij zijn terugkeer op de lokale radio in zijn programma De vinylparade. „Ik wil langs deze weg iedereen hartelijk bedanken.” Zakken vol met kaarten heeft hij ontvangen, vertelt Otto. Naast familie en vrienden dankt hij het personeel van het Meander, UMC Utrecht en de kliniek in Hilversum. „Deze mensen hebben ervoor gezorgd dat ik deze strijd kon winnen.”
Baarn, november 2022
Vooruitkijken
De bel zoemt. Het duurt even, maar dan steekt Otto zijn hoofd om de hoek van de voordeur. „Kom binnen”, zegt hij vriendelijk.
Het is een jaar en een dag geleden dat zijn vader en zus hem hier vonden. De blauwe bank is gebleven, de snorfiets die hij in de gang parkeerde heeft hij verkocht. „Vanaf 1 januari moet je verplicht een helm dragen. Daar heb ik geen zin in.”
In de hoek van de woonkamer staat een bureau met een mengpaneel en een groot computerscherm. Hier maakt hij al zijn radioprogramma’s. Zo nu en dan kraakt de walkietalkie die naast het scherm staat en zoekt iemand aan de andere kant contact. „Otto, goedemiddag. Ben je stand-by?” Soms zit hij uren te kletsen met mensen uit het hele land, vertelt hij. Mensen die net als hij zijn geïnteresseerd in techniek en gefascineerd door het medium. „Je weet nooit wie je treft.”
Terwijl hij theezet in de keuken, vertelt hij dat hij met lopen „enige vooruitgang” boekt. De longarts bekeek zijn röntgenfoto’s. Het longweefsel is verlittekend, een derde van zijn longcapaciteit is verloren gegaan. „Ik hoop dat dat nog verbetert.”
Zo nu en dan pakt hij de elektrische fiets, die van zijn vader is geweest. „Maar dat zou ik wat meer moeten doen”, zegt hij. Sinds hij weer thuis woont is hij ruim 25 kilo aangekomen.
In het revalidatiecentrum is een verwarmd zwembad en kreeg Otto fysio- en ergotherapie.
Onlangs raakte hij opnieuw besmet. „Alleen een beetje verkouden.” Met zijn moeder sprak hij af om iedere dag twee keer contact te hebben. „Dat begreep ik wel, na de vorige keer.” Zelf maakte hij zich geen zorgen. „Het stelde dit keer weinig voor.”
Otto probeert vooruit te kijken. Hij krijgt een ziektewetuitkering en werkt drie ochtenden in de week als vrijwilliger in een kringloopwinkel. Alles waar een stekker aan zit, komt bij hem terecht. „Is het compleet? Werkt het? Is het te verkopen? Dat vind ik leuk.” Het was zijn eigen idee, zegt hij. „Om zo het werkproces een beetje te hervatten.” Al heeft hij duidelijke afspraken gemaakt: „Niet in mijn nek hijgen. Geen druk.”
Met de demonstranten uit de appgroep heeft hij nog maar sporadisch contact. „Sommigen schrokken wel van mijn verhaal.” Met filmen voor LNN is hij gestopt, de boerenprotesten bezoekt hij al een tijd niet meer. „Dat is fysiek te zwaar.”
Als hij op zijn bureaustoel gaat zitten, springt een van zijn poezen op zijn schoot. Hoe kijkt hij nu terug, een jaar later?
Hij had gehoopt weer fulltime aan het werk te zijn. „Mijn eigen geld verdienen.” Maar het werk dat hij wil doen – op de vrachtwagen, in een magazijn – dát gaat nog niet. Dat heeft hij het UWV ook laten weten. Twee weken eerder is hij gekeurd. Hij is bang dat de uitkeringsinstantie gaat zeggen dat hij wel een kantoorbaan aankan. „Dan kun je me na twee dagen wegdragen. Dat is niks voor mij.” Wat híj wil? „De tijd om volledig te herstellen.”
Baarn, december 2022
Geluk gehad
Aan de eettafel in het ouderlijk huis in Baarn gaat Otto de Ruig senior naast zijn vrouw José zitten. Op de achtergrond klinkt vrijwel onophoudelijk het geluid van hun twee parkieten. In dit huis is Otto opgegroeid. Sinds zijn ontslag uit de revalidatiekliniek in Hilversum eet hij iedere avond om zes uur mee bij zijn ouders. Otto senior, een oud-slager, kookt altijd zelf. José: „Dat Otto elke dag kan aanschuiven, vindt hij heel gewoon.” Janneke knikt. „Laatst belde hij me”, vertelt ze. „Hij vroeg: ‘Jan, wat is je adres?’ ‘O’, zei ik. ‘Krijg ik eindelijk een grote bos bloemen van je?’ ‘Nee’, zei hij. ‘Dat is nodig om mijn pillen bij de apotheek op te kunnen halen.’” Ze zucht. „Zo één is het er.” Haar moeder: „Daarin ben ik wel een beetje teleurgesteld.”
Op tafel ligt het witte kladblok dat Otto senior bijhield in de weken dat zijn zoon in het ziekenhuis lag.
Kijkend naar Janneke: „Wij hebben een heel andere kijk op wat Otto is gebeurd.”
„Dat kun je wel zeggen, pa.”
Terwijl hij koffie serveert: „God heeft Otto een tweede kans gegeven.”
Janneke: „Hij had zich gewoon moeten laten vaccineren.”
Otto senior schudt resoluut zijn hoofd. „Dat spul had Otto niet behoed voor alle ellende.”
José: „En nu is het genóég over dat vaccin.”
Heel even valt het stil aan tafel. Dan zegt Janneke: „Otto heeft gewoon geluk gehad en het gered dankzij de zorg van al die lieve mensen op de IC.”
Toch hebben de gebeurtenissen het gezin dichter bij elkaar gebracht, zeggen ze alle drie. „We hebben allemaal zo intens veel verdriet gehad”, zegt José. Ze legt haar hoofd in haar handen. Nachten heeft ze wakker gelegen, tot de huisarts haar slaappillen voorschreef. „Mensen vinden me stiller geworden.”
Wanneer haar man naar boven loopt om een fotoalbum van zijn zoon te halen, zegt ze dat ze zich zorgen maakt over de revalidatie van Otto. Het UWV heeft een week eerder laten weten dat hij nog geen betaald werk kan verrichten. „Dat begrijp ik”, zegt José.
Ze vertelt dat ze een week eerder voor het eerst na twee jaar weer Sinterklaas vierden met de hele familie. Otto ging die avond als eerste naar huis. „Hij moest de volgende ochtend naar de kringloop.” Ze zag hoe traag en moeizaam haar zoon zich met zijn wandelstok naar zijn auto bewoog. „Hij had het lichtje van zijn telefoon nodig om te zien waar hij zijn voeten neer kon zetten, om niet te vallen over een stoeptegel.”