N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
In Europa Caroline de Gruyter
Op 3 mei stemde een overweldigende meerderheid van het Hongaarse parlement, gecontroleerd door de partij van premier Viktor Orbán, voor een resolutie met daarin klip-en-klaar de verklaring: „Wij willen geen immigratieland worden.” De media sprongen er bovenop, gezagsdragers deden ronkende uitspraken op radio en tv.
Maar op dezelfde dag nam hetzelfde parlement ook een wet aan die het stukken makkelijker moet maken om gastarbeiders van buiten de Europese Unie op tijdelijke arbeidscontracten naar Hongarije te halen. Dat gebeurde stilletjes en kreeg amper aandacht in de media.
Hongarije heeft tussen 2010 en 2023 300.000 inwoners verloren door emigratie en lage geboortecijfers. Als lagelonenland waar veel westerse bedrijven afgelopen jaren fabrieken hebben gevestigd, is het land nu begonnen hoge aantallen Aziatische arbeidskrachten te importeren. Volgens het Hongaarse statistiekbureau waren dat er in 2022 86.000 – een stijging van 14 procent ten opzichte van het jaar ervoor.
Verbazend, hè? Maar denk niet dat dit staaltje schizofrenie een typisch voorbeeld is van het Hongaarse populisme dat Orbán bedrijft. Bijna alle Europese landen spelen dit spelletje op het moment. Bijna alle regeringen versimpelen het immens complexe Europese asiel- en migratievraagstuk, dat EU-landen al meer dan twintig jaar vergeefs proberen op te lossen, tot één enkel aspect ervan – de komst van asielzoekers die verminderd of zelfs verhinderd moet worden – en melken dat op de bühne uit om mensen bang te maken voor ‘omvolking’ en de islam en zo stemmen te winnen voor de volgende verkiezingen.
We hebben een nieuwe welkomstcultuur nodig
Onderzoek wijst uit dat angst een belangrijke reden kan zijn voor kiezers om van partij te wisselen: degene die de meest drastische oplossingen biedt, kan met de buit gaan lopen. Deze dynamiek zie je in Nederland, in Frankrijk, in Spanje, heel Scandinavië en – nouja, waar ook eigenlijk niet? Asielzoekers vormen amper 10 procent van alle mensen die naar Europa komen. Onder hen is het, zoals Arnon Grunberg voor zijn nieuwe boek bij de IND navroeg, een uitermate kleine minderheid die problemen veroorzaakt – in Nederland hooguit een paar honderd per jaar. En die zeer kleine minderheid vergroten sommige politici zó uit dat ze er internationale verdragen voor uit het raam willen gooien en desnoods een regering over willen laten vallen. Alsof je het migratievraagstuk tot zo’n klein groep kunt reduceren. Alsof dit, om met Grunberg te spreken, „hét grote probleem is van deze tijd”.
Maar dat is het niet. Niet voor niets word je er overal in de maatschappij, in vrijwel alle Europese landen, constant aan herinnerd dat het onderwerp groter is dan alleen asielzoekers en grenzen die dichtgekit zouden moeten worden: er is zo’n tekort aan arbeidskrachten dat treinen uitvallen, ziekenhuizen op halve kracht draaien en sommige scholen nog maar vier dagen lesgeven in plaats van vijf.
Leonhard Schitter, directeur van het Oostenrijkse bedrijf Energie AG, kreeg zo genoeg van het verkrampte discours in zijn land – de conservatieve kanselier Karl Nehammer gaat, in een poging om stemmen terug te winnen van de extreemrechtse FPÖ, keihard tekeer tegen elke vorm van migratie – dat hij de pen ter hand nam en in de grootste tabloid van het land, de Kronen Zeitung (een soort Telegraaf op steroïden), opriep om te kappen met die „zondebokkenpolitiek” en weer eens met een wat nuchterder blik naar het thema te kijken. „Feit is”, schreef hij, „dat we het tekort aan arbeidskrachten, dat onze goedlopende economie momenteel gevaarlijk aan het uitdrogen is, niet meer alleen met ‘eigen nageslacht’ of omscholingsprogramma’s kunnen stoppen.” Het artikel had als titel ‘Wir brauchen eine neue Willkommenskultur’.
Hij heeft gelijk. Met een hysterische cultuurstrijd die bijna niets meer met de gecompliceerde werkelijkheid te maken heeft, schiet het vergrijzende Europa zich in de voet.
Caroline de Gruyter schrijft wekelijks over politiek en Europa.