In haar roman over een grappige neuroot laat Janneke de Bijl je met een benauwend gevoel achter

Recensie

Boeken

Janneke de Bijl In haar roman over de Groningse student Eefje die op zoek is naar houvast, pakken de puur geestig lijkende inkijkjes in haar hoofd uiteindelijk benauwend uit.


Foto Getty Images

Alweer een dode ouder. Alweer een jongvolwassen kind dat sinds dat verlies grip op het leven tracht te krijgen. Als een roman een Nederlands debuut is, dan draait die roman daar om. Dat zijn zo de eerste, onwelgevallige gedachten bij Als, dan van Janneke de Bijl (1982). Onwelgevallig omdat het er uiteindelijk niet zoveel toe doet waar een boek over gaat, mits het goed gedaan is. En dat is hier het geval.

Janneke de Bijl (1982), filosofe en cabaretier, schrijft vanuit het perspectief van ene Eefje, student filosofie te Groningen, over een zoektocht naar houvast, die uitmondt in een vrije val. Als, dan is knap van opbouw, omdat je aanvankelijk denkt met gewoon weer een grappige neuroot van doen te hebben. De roman barst van de geestige observaties en interpretaties, die aanvankelijk het zicht ontnemen op de ernst van de situatie. Maar de opbouw is, zoals beloofd in de ondertitel van de roman, logisch. Doortimmerd. Van het een komt het ander: wat gek en om te lachen leek, mondt uit in benauwende waanzin.

Te midden van twaalf wijsneuzige anderen, allemaal jongens, zit Eefje in de collegezaal. Liefst bij het vak logica, dat iedereen saai vindt maar waar zij danig van opleeft. Het vak wordt gegeven door ‘een compact mannetje met scheerwondjes en roos’, maar het is ‘lieve roos’ die hij ‘niet opdringt’. De docent bewaart letterlijk en figuurlijk afstand. Hij noemt zijn studenten bij hun achternaam en dat blijft hij doen. Ook de inhoud van zijn lessen is volkomen helder.

Eefje wil weten waar ze aan toe is. Ze let aldoor op of er een waarheid, regel of reden ten grondslag ligt aan wat zich zoal voordoet te midden van ‘mensen en spullen’. Ze heeft een uitbundige fantasie, de ene associatie leidt pijlsnel tot de andere, haast zonder rem. De Bijl schrijft haar gedachtegangen helemaal uit. Bij een psycholoog die Eefje bezoekt, leidt een doos tissues op tafel bijvoorbeeld tot de overweging: ‘Zouden alleen psychologen tissueboxen kopen? Ik heb zo’n ding nog nooit ergens anders gezien. Halen ze die gewoon bij de supermarkt of slaan ze ze in kwantumverpakking in? En dat ze het dan aftrekken als zakelijke kosten bij de fiscus. Maar als ze zelf privé moeten huilen graaien ze stiekem ook wel eens een tissue uit de box. Dan huilen ze lekker goedkoop. En als de belastinginspecteur dan aan het eind van het jaar langskomt voor controle, probeert hij na te gaan of het wel reëel is dat alle tissues door patiënten zijn opgehuild. Dan vraagt hij: “Waar zijn je privé-tissues?” En dan moet zij zeggen: “Die heb ik niet. Ik huil nooit.” Maar dat gelooft hij dan niet omdat het een vrouw is. De inspecteur heeft namelijk zelf ook een vrouw.’

Het is knap dat deze puur geestig lijkende inkijkjes in het hoofd van Eefje uiteindelijk benauwend werken. Niet alleen voor haar, maar zeker ook voor de lezer. Naast de dingen die Eefje denkt, zijn de dingen die ze aanvankelijk vrolijk doet, zoals het volgen van een hondentraining met de hond van haar moeder, ook zo onschuldig niet. Het wrangst zijn de seksscènes, waaruit na verloop van tijd steeds duidelijker blijkt dat ze haar lichaam (uit)levert, bij wijze van ruil-, betaal- en machtsmiddel, veeleer dan voor haar eigen plezier of genot. Het lachen vergaat je.