N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Interview
Marije van den Berg (48) is het type bij wie grote bezorgdheid over de wereld niet ten koste lijkt te gaan van haar humeur. Zowel in een café in haar woonplaats Leiden als bij een tweede gesprek, videobellend, lacht ze veelvuldig. Haar taalgebruik is speels en vrolijk. Ook de toon van haar nieuwe boek, De beleidsbubbel, is opgeruimd, gezien de thematiek: hoe het in Nederland ondanks „duizenden beleidsmakers, miljoenen uren aan vergaderingen, fondsen met miljarden erin” toch „schrikbarend vaak” mis gaat. „Een mens zou van minder cynisch worden”, staat er op de achterflap.
Ze begint haar boek met een deprimerende opsomming: „De wooncrisis, de crisis in de jeugd-ggz, het lerarentekort, de stikstofcrisis, het zorginfarct, de opvangcrisis, het toeslagenschandaal, energiearmoede, problematische schulden, klimaatoverstromingen: we kregen en krijgen van de staat niet gedaan wat hij zou moeten doen. Het ijs onder ons maatschappelijk welzijn dik genoeg houden.”
Toch kiest Van den Berg voor een vrolijke ondertoon. De cover is al net zo vrolijk en felroze als de outfits waarmee ze het podium betreedt tijdens de vele bezinningsdagen die bestuurlijk Nederland rijk is. Van den Berg is streng voor bestuurders en ambtenaren en vindt, wellicht juist daardoor, in die kringen veel gehoor. In een jaar waarin het ene na het andere rapport verschijnt over maatschappelijk onbehagen, vraagt zij aandacht voor een verklaring die in deze studies vaak over het hoofd wordt gezien. „Mensen verlangen kwaliteit van de staat en krijgen die te vaak niet.”
In haar vorige boek Stop adviseerde ze organisaties over hoe te stoppen met beleid dat niet (meer) werkt, ditmaal past ze als zelfbenoemd ‘stopstrateeg’ haar analyse breder toe. Niet alleen losse organisaties, de hele publieke sector vormt volgens haar een ‘beleidsbubbel’. Haar pleidooi is om die eens wat vaker „liefdevol leeg te laten lopen”.
Wat bedoelt u met een beleidsbubbel?
„Dat zijn abstracties die losgezongen zijn van het concrete waar ze behulpzaam bij moeten zijn. Voor ambtenaren en bestuurders kan dat comfortabel zijn. Een eigen taalveld, zeg maar, vol begrippen die niemand buiten de bubbel gebruikt of herkent. Zo komt beleid op afstand te staan van de gemeenschap voor wie dat beleid bedoeld is.”
U haalt ter illustratie de Nationale Ombudsman aan, die berekende dat een alleenstaande ouder met twee schoolgaande kinderen, een deeltijdbaan, een aanvullende bijstandsuitkering en een huurwoning te maken heeft met twaalf inkomensbestanddelen van acht instanties. Daarvoor moeten achttien formulieren ingevuld worden en ontvangt het gezin tachtig betalingen per jaar. Is dat een voorbeeld van de beleidsbubbel?
„Ja precies, daar zie je verkokering aan het werk. Instanties die niet met elkaar lijken te communiceren, met een uitkomst waar niemand bij gebaat is. En het gekke is: dat komt allemaal voort uit de wil het goed te regelen. Een soort lineaire sturingsdrift, waarbij je een probleem los pelt, analyseert en de oplossing als een besluit over de schutting gooit naar de volksvertegenwoordiging. Zo van, hop, klap erop, dat hebben we ook weer geregeld. Maar de samenleving werkt helemaal niet volgens zulke lineaire logica. Dat is het naïeve ervan.”
U moet er soms zelfs om huilen, schrijft u, om ‘de staat van de staat’. Wanneer was dat voor het laatst?
„Dat was niet eens om een overheidsinstantie, maar om een ander deel van de beleidsbubbel, de woningcorporaties. Een groep burgers had samen een plan bij een corporatie ingediend om het maatschappelijk welzijn in een buurt met veel woningen van die club te vergroten. Mooi, zou je zeggen. Maar de directeur van die corporatie zei terloops in het gesprek: ‘Jullie komen hier dus om te acquireren’. Alsof ze hem iets kwamen verkopen. Terwijl, ze brachten een cadeautje!”
Wat raakt u daarin zo?
„Dat je verschillende logica’s hier ziet botsen. De logica van de bestuurder die alleen maar kan denken in termen van markt en dienstverlening tegenover de logica van bewoners die, soms voor het eerst, met hun buren iets goeds tot stand proberen te brengen. Vanuit een gemeenschapslogica, zeg maar. Dat zie ik helaas veel te vaak gebeuren. En daar lopen mensen op leeg.”
Voor bestuurders lijkt burgerparticipatie vaak juist een toverwoord. Als het zo in hun belang is om de samenleving aan het werk te zetten, waarom lukt dat dan vaak niet?
„Bestuurders zien burgers soms als uitvoerders van hun beleid. Terwijl, het moet andersom zijn! Wat ik te vaak zie gebeuren, is dat burgers bij elkaar komen vanuit een soort bekommernis. Bijvoorbeeld dat ook minder bemiddelde buurtgenoten moeten kunnen profiteren van het aardgasvrij maken van een buurt. Te vaak is verduurzaming nu nog alleen weggelegd voor wie de weg weet in het woud der subsidies. Het project ‘Energiefixers’ probeert daar iets aan te doen. Dat zijn mensen die langs de deuren gaan en heel praktisch kijken wat er aan energiearmoede kan worden gedaan. Soms zie je dat ineens lukken. Wat me dan zo steekt, is dat er niet van wordt geleerd, om te kijken of dat een buurt verder óók zou kunnen werken. Dat er dan toch weer een soort uitrolactie komt met vierkante meters, radiatorfolie of aantallen die je bij de subsidieverlener zelf moet bestellen. De aanpak wordt ineens toch weer vanuit de beleidsbubbel bepaald. En dan wordt het toch weer ingewikkeld en ontoegankelijk.”
Wie zich zo kritisch opstelt, roept automatisch de vraag op: hoe moet het wel?
„Ik pleit ervoor om te beginnen bij de gemeenschap. Bij het bewijs, zeg maar, in plaats van bij het principe. Wat werkt? Waar gaat iets goed? En dat je dan met elkaar gaat uitknobbelen waarom dat precies werkt. En of het misschien ook ergens anders zou kunnen werken. Nu is het vaak andersom. Ik haal vaak een uitspraak aan van Stafford Beer, die sprak over POSIWID: The Purpose Of A System Is What It Does. Als de uitkomsten van ons beleid neerkomen op, bijvoorbeeld, het toeslagenschandaal of het gasdrama in Groningen, dan moet je eerlijk vaststellen: dan is dat kennelijk de bedoeling. En als je vindt dat die uitkomsten niet de bedoeling konden zijn, dan moet je daarmee aan de slag.”
Lees ookNiet zelden leiden burgerinitiatieven tot ontgoocheling en cynisme. Kan dat beter?
U roept op niet cynisch te worden. Hoe krijgen we dat voor elkaar als we zien hoe stroperig besluitvorming gaat?
„Als ik daarvoor pleit, heb ik het in de eerste plaats tegen mezelf. Want het lukt mij ook niet altijd. Er zijn heel veel mensen die de eerste keer een burendag organiseren. Er zijn er maar weinig die het een tweede keer doen. Die enkelingen, ik noem ze de ‘bierkaaivechters’, daar richt ik me op. Dat zijn bijvoorbeeld opbouwwerkers in de wijken, die proberen burgers te mobiliseren voor de samenleving. Maar het zijn net zo goed ambtenaren en bestuurders binnen die instituties, die zoeken naar manieren om het systeem ten goede te laten komen van de samenleving. De beleidsbubbel is juist ook voor hen een probleem, omdat het ze in de weg zit bij het oplossen van problemen van burgers. Dat zijn mensen die volhouden, soms tegen beter weten in. Die mensen moeten we beter aanmoedigen. En voor wie het niet lukt zullen we compassie moeten hebben, op zijn minst nieuwsgierigheid.”
Wat kan de politiek voor die ‘bierkaaivechters’ betekenen?
„De volksvertegenwoordiging zit vaak te dicht op de beleidsbubbel en te weinig aan de kant van gemeenschappen. Dat zie je zeker op lokaal niveau. Ook wethouders zoeken voortdurend het comfort van samenwerking met collega’s in de regio, waardoor je als gemeenteraad algauw het zicht verliest op waar de besluiten worden genomen. Om daar toch grip op te krijgen, moet je als raadslid of burger mee in die taal en die logica. Het idee van ombudspolitiek staat natuurlijk sinds de rechtszaak tegen Richard de Mos in Den Haag onder grote druk. Maar dat je als volksvertegenwoordiger je onderdeel weet van een gemeenschap en dingen die daar goed gaan en niet goed gaan op een of andere manier adresseert… dat is precies waar die hele volksvertegenwoordiging voor bedoeld is. Je moet het goede van ombudspolitiek juist behouden.”