N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Economische groei Herstel van de Chinese economie zou de hele wereldeconomie mee omhoog trekken, was de hoop. Maar dat herstel blijft vooralsnog uit.
Makelaar Huang is somber als ze naar haar eigen portemonnee kijkt. „Ik krijg een basissalaris van 3.000 yuan per maand (375 euro), maar mijn huur is al 5.000 yuan (625 euro). Hoe moet ik dat verschil overbruggen?”
Normaal leeft ze vooral van de commissie die ze krijgt als ze een appartement weet te verhuren, maar de laatste tijd heeft ze nauwelijks klanten meer: vrijwel niemand verhuist nog. Gelukkig werkt haar man ook.
De Chinese economie doet het niet goed. Zo was de groei in het tweede kwartaal maar 0,8 procent ten opzichte van het kwartaal ervoor: voor China een ongewoon laag cijfer. De groei ten opzichte van dezelfde periode het jaar ervoor was 6,3 procent, terwijl de meeste analisten meer dan 7 procent hadden voorspeld.
Vorig jaar zat China nog midden in de coronamalaise. Maar de hoop was dat China na december, toen China als een van de laatste landen ter wereld het strenge coronabeleid losliet, er economisch weer snel bovenop zou komen.
Dat wordt steeds twijfelachtiger. De vastgoedcrisis duurt voort, private investeerders zijn aarzelend en ook de internationale vraag naar Chinese producten is veel zwakker dan gehoopt.
Consumenten geven hun spaargeld niet op grote schaal uit: in maart groeiden de detailhandelsuitgaven nog met 12,7 procent, in juni was die groei maar 3,1 procent. En er dreigt deflatie.
Dat alles haalt het binnenlandse vertrouwen in economisch herstel onderuit. Er bestaat het gevaar dat China in een verdere neerwaartse spiraal terechtkomt, omdat consumenten en investeerders er steeds minder in geloven.
De zwakke groei vormt ook een bedreiging voor de wereldeconomie. Daar was alle hoop juist op China gevestigd: de tweede economie ter wereld zou met een snel herstel de rest van de wereld mooi mee omhoog kunnen trekken.
Vertrouwen van privébedrijven
Het zou helpen als private bedrijven in China weer meer zekerheid en vertrouwen kregen, en als ook buitenlandse bedrijven China weer aantrekkelijker zouden gaan vinden. De private economie is in China goed voor 60 procent van het bruto binnenlands product en voor 80 procent van de stedelijke banen. Maar privéondernemers investeerden in het tweede kwartaal minder dan een jaar geleden in dezelfde periode.
De Communistische Partij van China (CPC) en de Chinese overheid kwamen deze week met een plan van aanpak om het vertrouwen van privébedrijven te herwinnen. Daarin staat onder meer de belofte dat privébedrijven hetzelfde behandeld zullen worden als staatsbedrijven, en dat de staat meer zal overleggen met ondernemers voordat nieuw beleid wordt geïntroduceerd.
Met het plan lijkt China terug te komen op de eerder ingeslagen weg van harde, plotselinge en ontregelende overheidsmaatregelen om de markt te reguleren. Er werd zelfs her en der gesuggereerd dat privébedrijven geen rol meer zouden hebben in China.
Ook het zwaar straffen van internetbedrijven lijkt nu voorbij. De internetbedrijven verloren door die straffen en inperkingen niet alleen veel van hun waarde, ze waren ook niet langer in staat om jongeren met technische opleidingen massaal in dienst te nemen. De werkloosheid onder stedelijke jongeren is met 21,3 procent mede daardoor ongekend hoog opgelopen.
Het nieuwe plan is alleen meer een politiek signaal dan een concrete lijst met maatregelen. Het moet privéondernemers vooral het gevoel geven dat ze weer in de gratie zijn bij de top van de CPC en bij president Xi Jinping zelf.
Weinig spontaan
De reactie van de eigenaren van een aantal megagrote private ondernemingen op het plan van Xi lijkt weinig spontaan. Zo was er de baas van Wahaha, groot geworden met de verkoop van water, frisdrank en snacks, die zei „de weg van het dienen van het land” te kiezen, en de CPC en de staat „niet teleur te stellen”. Op de foto droeg hij de rode badge van de CPC.
Ook Pony Ma, de superrijke baas van internetbedrijf Tencent, toonde zijn trouw en zei dat hij „extreem opgewonden” was over het plan van Xi. Ze hebben van de in ongenade gevallen internetondernemer Jack Ma wel geleerd dat je de overheid maar beter niet openlijk kunt tegenspreken.
Lees ook dit interview: ‘China vormt veel meer een bedreiging voor zichzelf dan voor ons’
Alibaba, het bedrijf dat Jack Ma oprichtte, kreeg twee weken geleden nog een boete opgelegd van zo’n 9 miljard euro voor het overtreden van regels op het gebied van consumentenbescherming en corporate governance. Maar daar schrok niemand van. Over het algemeen wordt namelijk aangenomen dat dit de laatste straf is voor het bedrijf. Alibaba kan daarna in gewijzigde vorm weer volop meedoen in China, is de verwachting. Daarmee lijkt de sanering van internetbedrijven voorlopig voltooid.
De aandelenmarkten reageerden niet enthousiast op het plan voor de private sector: de beursindex in Hongkong, waarop veel Chinese bedrijven staan genoteerd, steeg niet na het nieuws.
De Europese Kamer van Koophandel in China liet aan Bloomberg weten dat ook zij het eerst nog maar eens moesten zien allemaal. „Betekenisvolle verandering komt door implementatie, niet door toezeggingen”, aldus de Kamer. „Europese bedrijven in China zijn gewend geraakt aan prachtige verklaringen ten gunste van het zakenleven die niet gepaard gaan met veel concrete actie.”
Sommige analisten denken dat een stimuleringsplan van de overheid later dit jaar de economie overeind kan trekken, maar de vooraanstaande econoom Zhang Jun van de Fudan-universiteit in Shanghai gelooft daar niet in. Hij denkt althans niet dat een traditioneel pakket aan maatregelen vandaag de dag nog zal werken.
Ook andere economen wijzen erop dat investeringen in bijvoorbeeld infrastructuur nu veel minder rendement opleveren dan twintig jaar geleden. De meeste infrastructuur die nodig was om China te kunnen ontwikkelen, is inmiddels al lang gebouwd.
‘Blinde vlek’
In een recente speech op een forum van Netease, een Chinees internetbedrijf, stelt hoogleraar Zhang dat er nu meer geld naar huishoudens moet. „De zaken waaraan China zijn budget besteedt, zijn al tientallen jaren vrijwel niet veranderd. De meeste uitgaven zijn gericht op investeringen en constructie, terwijl er veel te weinig geld gaat naar projecten op het gebied van consumenten en sociale zekerheid”, zo stelt hij.
Hij heeft het over een „blinde vlek” bij beleidsmakers. „Zelfs geconfronteerd met de impact van de pandemie was al het beleid gericht op het verlenen van steun aan bedrijven, met weinig aandacht voor huishoudens.”
Hij vindt ook dat de lonen omhoog moeten, en wijst erop dat elke vorm van collectieve loononderhandelingen in China ontbreekt en de lonen daardoor al veel te lang zijn achtergebleven bij de economische groei.
Chinese huishoudens hebben in 2022 meer dan ooit gespaard. Veel economen stellen dat die grote hoeveelheden spaargeld de consumptie weer kunnen aanzwengelen, maar Zhang gelooft daar niet in.
Hij stelt dat veel mensen in de toekomst juist nog meer reserves zullen aanhouden, omdat het ze aan basiszekerheid ontbreekt. Dat gebrek aan zekerheid is een van de redenen dat veel stellen het niet aan durven om meer dan één kind op de wereld te zetten: ze weten niet of ze rijk genoeg zullen blijven om ook een tweede kind goed groot te brengen.
Zhang meent dat er meer geld moet naar onderwijs, gezondheidszorg en ouderenzorg, en hij is niet de enige. Ook veel buitenlandse analisten stellen al jaren dat de Chinese consumptie-uitgaven alleen kunnen groeien als burgers meer bestaanszekerheid hebben.
Hogere binnenlandse consumptie is voor China een van de weinige mogelijkheden om minder afhankelijk te worden van de export en van een wankelende wereldeconomie. Het zou ook China’s handelsbalans evenwichtiger maken.
Maar Beijing maakt tot nu toe geen aanstalten om dergelijke hervormingen door te voeren. China blijft zo steken in een ouderwets groeimodel dat niet meer lijkt te werken.