Dik Trom verdween en de yuppen kwamen

Reportage

Noord-Holland Te voet trekt NRC deze zomer door delen van Nederland, in het voetspoor van Jacob van Lennep en Dirk van Hogendorp. Etappe 1: van Amsterdam naar Enkhuizen. Overal wordt gebouwd. „Het moet snel, snel, snel om alles uit de grond te stampen.”

Lintdorp Den Ilp
Lintdorp Den Ilp Foto Olivier Middendorp

‘Mensen uit de stad denken dat een dorp gelijk staat aan grote huizen met ruimte. Maar een dorp bestaat uit organismen met verstrengelingen, het is geen losstaand iets. Om een dorp te zijn, daar moet je iets voor dóén.”

Jon van Diepen (50) staat op zijn klompen midden in de Pancratius-kerk van Oosterblokker. Dit is geen kerk meer, al veertig van de vijfhonderd jaar niet. Maar dit is nog wél een van de kloppende harten van het uitgestrekte lintdorp. Hij wijst. Daarachter, achter de zwart houten muur, daar is ruimte voor een uitvaart. En in het middenschip voor een trouwfeest, of concerten en beurzen.

Zijn „stressfactor” is dat mensen niet meer willen helpen. Wel bij één enkele activiteit, niet bij het organiseren ervan. Het vrijwillige bestuur bestaat niet meer uit zeven man maar uit drie, van wie hij er een is.

Een paar uur eerder lopen, in Hobrede, vertelt de schoonmaakploeg van het dorpshuis hetzelfde. Ze hebben het zelf gebouwd, in 1991 ging het dorpshuis open. De drie zeventigers zitten aan de koffie, de koffiemelk en suiker staat op een vierde stoel. Ze bieden een kopje aan. Nieuwkomers uit de stad denken dat alles wel wordt geregeld door de gemeente, zeggen ze. Maar ook de buurtbus draait hier op vrijwilligers.

En nog een paar uur lopen eerder, in Den Ilp, ging het gesprek óók over nieuwkomers. Ze komen in De Drie Zwanen voor een pakje sigaretten, zegt de eigenaar. Maar het bruine café is ook de huiskamer van het dorp. Alles vindt hier plaats: de schoolmusical, Sinterklaas, binnenkort een babyshower. De muren hangen vol met schilderijen van de kleurrijke kunstenaar Anton Heyboer, die tot zijn dood de buurman was.

Te voet trekt NRC deze zomer door delen van Noord- en Oost-Nederland, in het voetspoor van de studenten Jacob van Lennep en Dirk van Hogendorp. Zij trokken in 1823 door Nederland om „den landsaard en der zeden en gewoonten der ingezetenen [te] leren kennen”, in een land dat net was gecreëerd. En in 1993 liep journalist Gerard van Westerloo ook door Nederland. Hij wilde weten of het buiten de stad en de snelweg „nog wel op zichzelf, en dus op vroeger” leek.

Wil je anno 2023 weten hoe Nederland eruitziet en wat mensen bezighoudt, dan is dit wat ze in Noord-Holland tussen Amsterdam en Enkhuizen vertellen: dat ze zoeken naar gemeenschapszin, „amicaliteit”, zoals de gepensioneerde timmerman Joop Hakvoort (71) het noemt.

Hij zit op een bankje in het Noorderpark in Amsterdam met gepensioneerd postbode Cor Steman (71). Eventjes. Want er moet gelopen. Elke week lopen ze een uur, ook in de regen, zelfs als het zo warm is als deze zomer. „Anders word je stijf als een otter.” Hakvoort lacht: „Die zijn niet stijf hè, die zijn juist heel beweeglijk.”

Maar het gaat hun vooral om die „amicaliteit”. Ze missen hun werk. Hakvoort wijst naar de rand van het park: „Toen konden we nog bouwen.” Hij vertelt hoe hij een raamkozijn in elkaar zou zetten. „Nu is alles prefab. Het moet snel, snel, snel om alles uit de grond te stampen.”

Vrijstaande huizen

Er wordt gebouwd. Loop vanaf de Dam in Amsterdam noordwaarts de stad uit en de bouwgeluiden komen je tegemoet. Boven de lage rijtjeshuizen bij de Willemsluis torent een kraan uit, aan de overkant van het Zijkanaal twee. Hoe verder naar het noorden, richting Enkhuizen, hoe meer vrijstaande huizen er komen. Liefst – zo laten de borden van projectontwikkelaars zien – met rieten daken en tuinen.

En overal wordt ook verbouwd. Door nieuwkomers, vertelt cafébaas Harry Kok in Den Ilp. Dorpelingen kunnen de oude boerderijen vaak niet betalen. „Yuppen” komen ervoor terug. Tandartsen enzo, verduidelijkt hij. Je ziet waar ze wonen aan de tuinen, met blinkend nieuwe hekken met afstandsbediening en nog schoon grind op de oprit. De oorspronkelijke dorpelingen komen gelukkig wél terug voor de koebootraces, zegt Kok. „Zes-, zevenhonderd man waren er. Je hebt wat gemist.”

Hoe verder naar het noorden, richting Enkhuizen, hoe meer vrijstaande huizen er komen

In Purmerend maken ze zich juist klaar voor een feestweek. Jaap Bent (61) is een bovengrondse kabel ondergronds aan het leggen zodat „poppen van wel acht meter” over de Koemarkt kunnen lopen. Ook hij heeft het over nieuwkomers, over mensen met geld. Rondom de markt staan „appartementjes van 1.500 in de maand” te huur. Hij zegt: „Mijn twee dochters zijn gedoemd om thuis te blijven wonen.”

Hij is „een mensenmens”. Biedt een drankje aan. Hij voelt zich geen Purmerender. Ook geen Amsterdammer trouwens, hoewel hij opgroeide op de Albert Cuyp. „Ik ben niet iemand die mensen in hokjes plaats. Ik was 268 kilo, nu nog 134. Dan leer je wel af om mensen op dit of dat te discrimineren.”

Na Amsterdam steeds hartelijker

Hoe verder Amsterdam uit, hoe hartelijker de mensen zijn. Gerard van Westerloo beschreef het in 1993 zo: Nederlanders „mogen over het algemeen klagerig, eigenwijs en erg op zichzelf zijn; ze laten elkaar daarin met rust en een vreemdeling die bij ze langsloopt schenken ze eerder een kop koffie dan een scheldwoord”.

Dat is niet veranderd. Nou ja, twintigers lopen met oortjes in en zijn daardoor moeilijker aanspreekbaar. Dertigers en veertigers zie je overdag nauwelijks – of zijn druk, de kinderen moeten opgehaald uit school, de supermarkt wacht.

Verder nodigen mensen deze wandelaar hartelijk binnen uit. In hun zeventiende eeuwse stolpboerderij, om mee te doen aan een potje tafeltennis met senioren, voor een glas verkoelend water in de tuin.

Andjenie Moham werkt in de thuiszorg en laat trots haar woonark in Purmerend zien. Door haar man zélf ontworpen. Ze zegt: „Koop een boot, werk je dood. We zijn er altijd mee bezig.” Met een glimlach zegt ze ook: „Kijk eens wat een vrijheid.” Ze wijst op de bootjes die door de Beemsterringvaart varen.

Jan Bruin die bij het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier werkt, geeft een lift. De dijk bij Oosthuizen is opgebroken, de omleiding staat op grote gele borden aangegeven, lopend kost het zo een uur extra over asfalt zonder enige beschutting. „Mensen hebben geen besef van afstanden als ze alleen maar autorijden. ‘Even om’ is wel een eindje”, zegt hij.

Lees ook deze recensies van drie wandelboeken: Met het wandelboek in de hand

Tim Knol en Freek de Jonge

Hij wil doorrijden tot Hoorn, maar het idee is juist om deze zomer zo veel mogelijk te lopen. En dit is het polderlandschap dat Van Lennep en Van Hogendorp ook gezien moeten hebben, met zijn weidse vergezichten en molens in de verte. Oosthuizen noemt Van Lennep in zijn dagboek „heel bloeiend”. En met een supermarkt, slager, bakker en vooral een bus die doordeweeks om het kwartier naar Amsterdam rijdt, is het dat nog steeds.

„Ik kijk niet eens wanneer hij gaat”, zegt Frida Tromp. Ze is vrijwilligster in het Schooltje van Dik Trom in Etersheim, waar C. Joh. Kieviet eind negentiende eeuw lesgaf en zijn beroemde boek schreef. Bij de kassa, met een rijtje klompen, hangt een briefje: „Vrijwilligers gezocht.”

Ze laat het leslokaal zien. De boekenkast met alle boeken van Kieviet, waaronder de nieuwste uitgave van Dik Trom, net zoals andere kinderboeken met herziene teksten. Hierover is geen ophef ontstaan. Wel toen het oorspronkelijke boek uitkwam: Trom was té baldadig.

Het schooltje ligt vlak bij de dijk met het IJsselmeer. Toen de Zuiderzee nog niet was afgesloten, werd Etersheim regelmatig verzwolgen bij dijkdoorbraken, vertelt Tromp. Die dijk wordt nu opnieuw versterkt. Voor de waterveiligheid, staat op een bord. Van bovenaf kun je de kerktoren van Hoorn zien liggen.

Dorpshuis De Schalm in Westwoud.
Café De Drie Zwanen in Den Ilp.

Foto’s Olivier Middendorp

Zoals kerktorens nog altijd bakens aan de horizon zijn. Aan de oostelijke rand van Hoorn zie je die van Oosterblokker, na Oosterblokker die van Westwoud.

Daar klinkt uit dorpshuis De Schalm muziek. De muren hangen vol met foto’s van de bekendste Nederlandse kleinkunstmakers en van Amerikaanse singer-songwriters. Annie Ooteman vertelt dat wijlen haar man Kees hen naar Westwoud haalde; de zangeres Melanie Safka (‘Beautiful People’) was een van de eersten. Nu staat onder anderen Tim Knol op de agenda, en Freek de Jonge komt al meer dan dertig jaar. Hij schreef een ode aan de gymzaal van De Schalm in een boek over kleine theaters. Ooteman laat het zien, en vertelt dat sommigen de ene dag „in Paradiso of Tivoli spelen, de andere dag hier”.

Ze zegt: „We zorgen voor het vertier in de regio.” Uitbater Roel Zilver: „We moeten er wel wat voor doen.” Ze hadden het net met elkaar over wat voor de vrijdagavond verzonnen kan worden. Jongeren, zegt hij, zijn bezig met „sociale media, terwijl twintig jaar geleden het fysieke contact telde”.

Kermis

Maar de kermis is nog wel altijd groot in deze streek, en dé plek om te flirten. Tussen Westwoud en Enkhuizen hangen de posters op de lantarenpalen. Het is één lange rechte weg, die tot aan Lutjebroek Streekweg heet en waarlangs grote stolpboerderijen staan. Dan worden het jaren dertig-huizen, een Zesstedenweg, de Hoofdstraat. De route gaat dwars door een jaren tachtig-winkelcentrum met glazen puntdak, dat met zijn ketens overal had kunnen staan.

Toen Van Lennep en Van Hogendorp hier in 1823 liepen, waren alle dorpen al aaneengeschakeld, en „heel aardig aan de weg gebouwd”. Als je nu links en rechts kijkt, zie je tot aan de Koepoort van Enkhuizen nieuwe wijken en industriegebieden aan weerszijden van de lintdorpen.

De haven daar ligt vol plezierboten. „Naar Urk?”, vraagt de jongen van de VVV. Dat was de route die Van Lennep en Van Hogendorp, en recenter Van Westerloo, namen, per boot. Hij zoekt op 9292-ov: het kan alleen met vijf keer overstappen van trein naar bus. Of wachten tot het zomervakantie is, als er een schip vaart. Een regulier veer tussen beide vissersplaatsen bestaat allang niet meer.