N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Recensie Boeken
Koloniale geschiedenis Voor Over Indië interviewde journalist Frank Vermeulen dertig mensen die in Nederlands Indië woonden. Dat leverde indringende verhalen op.
Van de dertig mensen die zijn geïnterviewd in dit boek, waren er toen het boek naar de drukker ging nog maar negentien in leven. Het is pijnlijk, maar niet verwonderlijk, aangezien zij leefden in een kolonie die in 1942 ophield te bestaan. Eerst bezette Japan het land dat voorheen in Nederlandse handen was. In 1945 werd de Indonesische onafhankelijkheid uitgeroepen, gevolgd door nog vier bloedige oorlogsjaren tot Nederland zich neerlegde bij deze onafhankelijkheid. Dat steeds meer mensen die zich deze tijd kunnen herinneren overlijden, onderstreept de urgentie van deze bundel gesprekken met deze ‘laatste ooggetuigen’.
Journalist Frank Vermeulen, redacteur van NRC, sprak hen de afgelopen jaren. Zelf is hij eerder correspondent geweest in Jakarta. Zijn moeder was in de koloniale tijd als dochter van Nederlandse ouders geboren in diezelfde stad. Haar overlijden maakte hem extra bewust van het feit dat de mensen die Indonesië in deze tijd hebben meegemaakt, niet lang meer te leven hebben. Tegelijkertijd merkte hij dat er veel jonge mensen zijn die juist weinig over deze tijd gehoord hebben. Het motiveerde hem in 2020 met deze serie gesprekken te starten.
De gesprekken die hij voerde met mensen die de koloniale tijd bewust hebben meegemaakt, verschenen in een maandelijks interview in NRC. De vijfhonderd woorden die hiervoor in de krant beschikbaar waren, waren eigenlijk niet genoeg voor de hoeveelheid verhalen die de geïnterviewden genereus met hem deelden. Het is dan ook mooi dat nu de verder uitgewerkte interviews, aangevuld met enkele extra gesprekken, gebundeld zijn verschenen in Over Indië. De prachtige portretten die Frank Ruiter erbij fotografeerde – momenteel ook tentoongesteld in de tuin van Museum Sophiahof in Den Haag – maken de al indringende verhalen nog persoonlijker.
Het boek past in een tijd waarin steeds meer ruimte lijkt te zijn voor verschillende perspectieven op de koloniale geschiedenis. Zo kwamen recent mensen die de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog hebben meegemaakt aan het woord in Sporen vol betekenis van Eveline Buchheim e.a.. In David Van Reybroucks Revolusi zijn gesprekken met ooggetuigen een belangrijk onderdeel van het bronmateriaal. Ook verscheen Kind in Indië, waarin Kevin Felter interviews combineert met stamboomonderzoek en historische context. In tegenstelling tot de benaderingen in deze boeken kiest Vermeulen ervoor om de geïnterviewden vrijwel exclusief aan het woord te laten. Op een korte inleiding en conclusie van het boek na, geeft hij zelf geen expliciete duiding of context. Dit laat hij aan de vertellers over. In elk hoofdstuk vertelt een ooggetuige over diens ervaringen, zowel voor als na de onafhankelijkheid, inclusief hun komst naar Nederland. Vermeulen heeft zijn interviewvragen weggelaten omdat hij vond dat de verhalen hierdoor een ‘directere impact’ krijgen.
Pijnlijke herinneringen
Het maakt de verhalen inderdaad zeer direct en toegankelijk. Het is bij het lezen soms alsof de persoon die aan het woord is tegen je aan het praten is, inclusief nu en dan een pauze als het vertellen te overweldigend wordt. Het geweld dat geïnterviewden hebben meegemaakt heeft voor veel pijnlijke herinneringen gezorgd, met name gedurende de Japanse bezetting (die al dan niet in een kamp werd doorgebracht) en daaropvolgende Indonesische onafhankelijkheidsstrijd. Het praten over het verleden maakt veel los, zoals bij Ed Kool van Langenberghe, die over zijn traumatische oorlogsherinneringen vertelt: ‘Ik dacht dat ik het kwijt was, maar het is weer teruggekomen. Ik heb er vaak genoeg over gepraat, maar niet zo dat het van me afviel.’ De mensen die aan het woord komen zijn veelal open over hun zware herinneringen. Een dergelijk vertrouwen geven aan een journalist, en daarmee aan een groot publiek, is niet vanzelfsprekend.
In de gesprekken is naast deze oorlogsherinneringen veel ruimte voor herinneringen aan de koloniale tijd. De geïnterviewden zijn met name van Europese of Europees-Aziatische afkomst. Ze behoorden in de kolonie tot een geprivilegieerde groep, al zijn er onderling natuurlijk alsnog veel verschillen. Een aantal had een Indonesische moeder, wat mede hun eigen positie in de racistische koloniale samenleving bepaalde. Zo vertelde Bertie Best-Berg hoe haar vader geen carrière meer kon maken na zijn huwelijk met Bingah, een Javaanse vrouw. Als kind merkte Best-Berg op haar Europese school weinig van haar eigen ‘gemixte’ afkomst, al zag ze later ‘dat er toch verschil werd gemaakt’. Achteraf zien sommige ooggetuigen de discriminatie en ongelijkheid duidelijker dan anderen.
Vermeulen kiest ervoor om tegenstrijdige ervaringen ‘naast elkaar’ te laten staan, vanuit het idee dat dit door degenen die het ervaren hebben op dat moment voor die persoon daadwerkelijk is gebeurd. Daarmee wordt wel veel aan de lezer overgelaten. Om een ervaring te kunnen plaatsen, helpt het om al te weten hoe de koloniale wetgeving en maatschappij in elkaar staken. Lezers die niet goed met deze tijd bekend zijn, zullen waarschijnlijk wel baat hebben bij meer contextuele informatie en duiding. Een opmerking dat generaal Simon Spoor zo’n ‘sympathieke man’ was, staat in een ander licht als je meer weet over het extreme geweld en oorlogsmisdaden die zijn gepleegd onder zijn opperbevel tijdens de Onafhankelijkheidsoorlog.
Er zijn voor deze serie alleen mensen in Nederland geïnterviewd. Indonesiërs komen daarbij weinig aan het woord. De Indonesiërs die wel geïnterviewd zijn, behoorden tot de erg kleine groep mensen van Aziatische afkomst die in de kolonie Europees onderwijs mocht volgen. Pramono (Pram) Sutikno was bijvoorbeeld van lagere Javaanse adel, zijn vader had rechten in Leiden gestudeerd en werd strafrechter. Zelf mocht hij naar de Europese school, zij het na veel moeite. Na de onafhankelijkheid ging hij culturele antropologie studeren, ook in Leiden. Bij aankomst in Rotterdam werd hij met ‘meneer’ aangesproken. ‘En ik dacht: “Menéér? Dat heeft nooit een blanke tegen mij gezegd”’. Na zijn studie moest hij in Nederland blijven, omdat het gevaarlijk was om naar Indonesië terug te keren. Het lange verblijf in Nederland had hem ‘te “Neerlandocentrisch”’ gemaakt.
Het is belangrijk dat zijn verhaal in deze bundel is gepubliceerd, maar het is slechts een fractie van de veelheid aan verhalen die te vertellen zijn vanuit Indonesisch perspectief.
De verhalen van de geïnterviewden onderstrepen de diversiteit in de koloniale tijd, maar het perspectief dat wordt geboden is met name dat van de koloniale bovenlaag. Het geeft zeker een goede indruk hoe zij de koloniale tijd hebben beleefd. Maar na het lezen van hun indrukwekkende en openhartige getuigenissen, is het ook te hopen dat een vergelijkbare reeks interviews verschijnt uit Indonesië zelf.