N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Dieppaarse wortels en heilige boontjes groeien opnieuw in de historische tuin van Slot Schaesberg. Het vruchtbare Geuldal, dat vaak in de frontlinie lag, was altijd gewild gebied.
De Hof van Schaesberg is een kasteeltuin zoals je die graag wilt zien: op een eiland in een slotgracht waar je met een smalle brug opkomt en via een piepend tuinhek binnengaat. De verminkte toren van het slot op het eiland ernaast rijst op als een memento mori, maar in de tuin valt genoeg te plukken op deze zonnige dag in juli.
Als het over zelfvoorzienend leven en moestuinen gaat, komt bij mij vrij snel het beeld van een kasteel bovendrijven. Het grote werk, vee en graan, wordt verzorgd op de hoeves in de omtrek. Maar van de kasteeltuin kwamen de verse groentes, de bloemen voor de festoenen en de aromatische kruiden die op de vloeren werden gestrooid om de geur van opeengepakte mensen draaglijk te maken.
Vandaag laat ik me rondleiden door tuinmedewerker Dennis Achterberg, die ik kan vragen hoe geromantiseerd dat beeld is. Hij wacht me op bij het piepende tuinhek en we lopen over het brede middenpad van de moestuin.
„Hier zijn de twaalf hoven”, wijst hij naar de omhaagde perken links en rechts van ons, met allemaal een ander thema. „Dit hier is de Medicinale Hof, daar de Tuylkens- en Kransenhof, inderdaad voor boeketten en festoenen, en dan de Welrieckende hof met geurige kruiden.” Ik moet even bijkomen want de schoonheid van de namen wordt overtroffen door de uitbarsting van kleuren en geuren in de perken. Wantrouwend kijk ik naar de diepblauwe korenbloemen, roze en gele leeuwenbekjes en stralend witte madelieven. Ik probeerde dus net een beetje realistisch te blijven over het leven in kastelen.
Het aanstekelijke enthousiasme van Dennis Achterberg heeft een nuchtere bodem. „Ja, het staat er goed bij, dat is de lössgrond. De kasteelbewoners haalden hun voeding uit eigen tuin maar ook bouwmaterialen, werktuigen, textiel en verfstoffen. Kaardenbollen om wol te kaarden, wede en kamille om het te verven, vlas om touw te maken of linnen te weven. Kijk”, we staan stil bij een rij wilgen, „we laten die lang doorgroeien, want we willen niet alleen dunne, jonge wilgentakken maar ook dikkere. Hier zijn we begonnen met het traditioneel omheinen van de plantenbedden met gevlochten hagen. De dikkere takken gebruiken we voor staanders en de dunnere vlechten we daartussen. Wilgen werden gebruikt voor eenvoudige optrekjes en omheiningen, dan smeerden ze leem over het vlechtwerk.” Zo, nu staan we weer met onze voeten stevig in de klei. Of nee, Limburgse lössgrond.
Restauratie-opleiding
Als je komt aanlopen zien het slot- en het tuineiland er buitengewoon decoratief uit maar er was een grimmige reden voor hun ontstaan. Het Geuldal met zijn vruchtbare grond was een gewild gebied, dat steeds op het kruispunt lag van verschillende landen en culturen en nogal vaak in de frontlinie.
De Romeinen bouwden er hun villae rusticae, landhuizen met tuinen waar voedsel werd verbouwd om forten en steden te bevoorraden. Het lag gunstig aan de Via Belgica, de weg tussen Keulen en Boulogne-sur-Mer. Die orde werd verstoord na de val van hun rijk. De volgende eeuwen vochten vorsten en bisschoppen, naast rovers en bokkenrijders, om land en goed. Wilde dieren waren een andere reden om een slotgracht en hoge muren te willen.
Een villa in open landschap met badhuis, waterleiding en vloerverwarming bouwden de heren van Schaesberg dus niet rond 1200, maar een stevige burcht in het water. Een fraai kasteel kwam er in de zestiende eeuw, in Maaslandse renaissancestijl, met hoge torens op het hoofdeiland en een statige hoeve op het vooreiland. Mijn aandacht gaat uit naar het derde eiland. Hier zijn de resten van een grote poort gevonden, een poort zonder muren eromheen, ook in die uitbundige renaissancestijl opgetrokken.
„Zoiets zet je niet neer bij een aardappelveldje”, zegt Aryan Klein, de huidige directeur van Landgoed Slot Schaesberg die ik op het vooreiland ontmoet. „Die poort markeerde iets waar mensen trots op waren. Er zijn geen andere resten van bebouwing op dit eiland dus het is zeer waarschijnlijk dat hier de moestuin lag.” Klein leidt het bijzondere project om kasteel en kasteelhoeve weer in oude staat te herbouwen. Niet zo snel mogelijk maar als een project dat op zichzelf het bekijken waard is. Schaesberg is een plek waar je met eigen ogen kunt zien hoe een kasteel wordt gebouwd, door jonge vaklieden die met ambachtelijke en moderne methodes werken. Zij doen hiermee een restauratie-opleiding waarmee ze niet alleen in Schaesberg aan de slag kunnen, maar in heel Nederland cultureel erfgoed verantwoord kunnen onderhouden. Als ik de gehavende kasteeltoren van dichtbij zie, met de ijzeren stangen die het geheel bij elkaar moeten houden, ben ik onder de indruk van de visie van mensen die voorbij de ruïne deze mogelijkheid zien.
Twee mannen in stoffige jeans, de oudere met baard, de jongere met een goed verzorgde man-bun, openen aan de andere uithoek van het vooreiland de deuren van een houten schuur. Een jonge vrouw met een bonte zakdoek om haar hoofd geknoopt heeft een kettingzaag opgenomen en begint aan een stapel boomstammen. In de slotgracht vaart een bootje waarvan de opvarenden de overhangende bosschages snoeien. De bedrijvigheid maakt dat ik me afwisselend naar het verleden getrokken en in het heden geduwd voel.
Historische educatieve tuin
Klein komt uit de scheepsbouw, hij werkte twintig jaar op de Bataviawerf in Lelystad waar hij 17de-eeuwse schepen zag herleven. Hij weet dus dat het kan, van niets naar iets. Hij wijst me op de halve cirkel van zandstenen blokken die in het midden van de voorhof liggen. „Als eerste gaan we de toegangspoort van de Slothoeve op het vooreiland herbouwen. Dat is ook wel symbolisch, om daar te beginnen.”
De man met de man-bun rijdt een vorkheftruck uit de schuur, op de vork ligt een zandstenen blok. We kijken toe hoe ze voorzichtig rond de boog rijden en het blok proberen in te passen. „We kiezen steeds waar we moderne techniek inzetten en waar we een historische aanpak gebruiken. Voor het metselen van de oude muren gebruiken we ouderwetse mortel, dat betekent dat we alleen ’s zomers aan de slag kunnen, ’s winters droogt dat niet goed.”
Je merkt dat Klein hart heeft voor dit vak als hij begint op te sommen welke leerwerkplaatsen ze hier hebben: „Jonge vaklieden kunnen hier aan de slag bij het metselen, steenhouwen, leidaken leggen, smeden en meubelmaken. We hebben contacten met mbo’s, hbo’s, roc’s, de reclassering en herintreders.” Vergenoegd kijkt hij om zich heen. „Het mooiste moment van de dag vind ik de ochtend, als alle medewerkers en vrijwillers aankomen. Dan gaan we weer lekker aan de slag om dat hele project weer een paar millimeter op te schuiven.”
Een van deze vrijwilligers is Dennis Achterberg. Hij vertelt dat hij hier is begonnen als ‘handlanger’. Ik ben even terug bij de bokkenrijders maar hij legt uit dat handlangers het kruiwerk en wieden in de tuin voor hun rekening nemen. „We gaan ons zesde seizoen in. Het tuinplan is gemaakt door Jac Nijskens van de Stichting Vergeten Groenten.”
We staan nu bij de Nutshof en Achterberg wijst op de groene kolen en rode snijbiet. „We houden ons bij het planten aan de soorten die rond 1500 bekend waren want dit is een historische educatieve tuin.” Voor mij is het vooral een groot genoegen. Dieppaarse wortels, heilige boontjes en een medicijnhof met zuring en pimpernel.
Met andere handlangers bouwde Achterberg vorige herfst een schuur van eikenhout. Hij wijst me op de eiken wanden, het authentieke leien dak en het hang- en sluitwerk: „Hier gesmeed, net als de spijkers. De smidse ligt op de wal, daar kun je straks gaan kijken. Aan de andere oever ligt ook de hoeve waar onze historische dierenrassen lopen: Witte Kempense geiten, Tinkers en Bonte Bentheimer varkens. Je kunt jezelf van het eiland met een ponton over de slotgracht naar de boerderij varen.”
We lopen langs fruitbomen die langs gevlochten omheiningen groeien. Bonenstaken die omrankt worden door zacht groen. Geurende rozenstruiken en weelderige geurperken. Het leven in de Middeleeuwen was natuurlijk helemaal niet makkelijk, met ziektes en plagen, sterke standsverschillen en primitieve sanitaire voorzieningen. Staande op dit bloeiende eiland, moet ik mezelf steeds voorhouden dat het hier in de winter erg koud en naar zal zijn geweest. Met al die rokende haardvuren in het kasteel. Lange tafels waar mensen maar steeds varkensvlees met salie en geitenkaas moeten eten.
„Wil je ook nog het achterbos zien?” Ik dacht dat het niet mooier kon maar Dennis Achterberg voert me nog over een houten bruggetje naar weer een eiland. Er staat een hans-en-grietjehuisje dat een bakoven blijkt te zijn. „Dat hebben we ook vorig jaar gebouwd. We hebben ieder jaar heel veel fruit, appels, pruimen, mispels, dus we moesten een plek hebben om Limburgse vlaaien te bakken.”
Ik blijf hier voorlopig nog even.