Column | Een heftige discussie over racisme

Nicolien Mizee

Volgens Nabokov is de grondslag van alle literatuur het irrationele geloof in de goedheid van de mens en volgens Tucholsky begint elke behoorlijke roman op het station. Als ik een goed verhaal wil schrijven, kan ik dus het beste beginnen door een mens van goede wil in een trein te laten stappen.

Op een koude winteravond in het jaar 1994 stapte ik in de trein, ten prooi aan heilige verontwaardiging. Die avond was een klasgenoot van de Schrijversvakschool van racisme beschuldigd. We hadden bij wijze van oefening een stukje moeten schrijven bij een nogal korrelige zwart-witfoto van een man die op de rand van een zwembad zat. Je zag alleen zijn onderbenen.

„Gewoon opschrijven wat in je opkomt”, zei onze leraar.

Om beurten lazen we ons stukje voor. Bea schreef over zelfmoord, ik over waterijs en Marlot over Suriname. Als laatste was Wijnand aan de beurt. Wijnand was een gepensioneerde hoogleraar sociologie. We waren een keer samen naar de schouwburg geweest. Na afloop had hij mij op een dineetje getrakteerd en mij de wijn laten voorproeven. Echt een man van de wereld.

„We zien vieze bruine voeten van een buitenlander boven een zwembad hangen”, begon Wijnand. „Een schoonmaker waarschijnlijk.”

Verder kwam hij niet, want Marlot onderbrak hem op scherpe toon. „Hoezo, een schoonmaker? Omdat hij zwart is? En hoezo vies?” Marlot kwam uit Suriname. Voor de poëzieles had ze een keer een gedicht geschreven over de ‘warme grond van haar vaderland’. Dat vond ik toen ontzettend belachelijk, want ik was nog jong en dom en vond heel veel dingen belachelijk. Dat was toen mode. Je herkent het nog wel eens bij zeventigplussers.

„Ik heb gewoon opgeschreven wat er in me opkwam”, zei Wijnand.

„Maar zie je niet hoe discriminerend dat is!” riep Marlot. „Waarom zou die man niet, ik zeg maar wat, de eigenaar van dat zwembad kunnen zijn?”

Het werd een heftige discussie over racisme, vrijheid van meningsuiting, vooroordelen en realiteit. Marlot viel in herhaling en eiste excuses. Wijnand weigerde. Nu keerde Marlot zich tegen de docent. Hij moest ingrijpen!

„Op deze school mag iedereen schrijven wat hij wil”, zei de leraar.

In de trein naar huis kookte ik nog van verontwaardiging en hoewel het al over elven was toen ik thuiskwam, belde ik Wijnand op en vroeg hoe het met hem ging.

„O, dat raakt mij totaal niet”, zei Wijnand. Hij klonk zo onverschillig dat ik me een beetje belachelijk voelde met mijn opwinding. „En daarbij”, vervolgde hij, „het is allang wetenschappelijk bewezen dat zwarte mensen een veel lager IQ hebben dan blanken.”

Het was of ik een klap in mijn gezicht kreeg. Hoe ik reageerde weet ik niet meer, want de herinnering stopt hier abrupt.

Toch dacht ik niet: Marlot had gelijk. Dat duurde nog decennia en was niet het gevolg van een plotseling inzicht maar een gedachte die geleidelijk groeide. Wel was ik sinds die avond uiterst wantrouwig als ik al te heilige verontwaardiging bij mezelf bespeurde.

Een mens moet heel wat treinen in- en uitstappen voor hij ergens komt.

Nicolien Mizee is schrijver en vervangt Frits Abrahams tijdens zijn vakantie.