De liefde van fans in een tijd van vallende sterren

Recensie Boeken

Fans Hoe erg moet een kunstenaar zich gedragen, wil je als fan ophouden van iemand te houden? Sinds de doorbraak van #MeToo is die vraag urgent. Pasklare antwoorden zijn er niet, zo blijkt uit twee prikkelende boeken.

Fans van Michael Jackson in Praag in 1996.
Fans van Michael Jackson in Praag in 1996. Foto Eric CATARINA/Gamma-Rapho via Getty Images

Van House of Cards met Kevin Spacey zou ik zo weer kunnen genieten. Spacey, tegen wie een #MeToo-zaak loopt, mag dan een klootzak zijn, hij speelt die ook voortreffelijk. Lachen om Bill Cosby in The Cosby Show? Nee, dat lukt me niet meer. Die gebreide truien, dat dansje van hem, alles waar ik als kind zoveel plezier aan beleefde, ik kan er niet meer naar kijken zonder te denken aan alles wat ik nu weet na het luisteren van de podcast Chasing Cosby en het zien van de documentaire We Need to Talk About Cosby – namelijk dat hij tientallen (honderden?) vrouwen drogeerde en verkrachtte.

Michael Jackson: van hem was ik vroeger groot fan. De muziek van The Jackson 5 kan wat mij betreft nooit stuk, maar andere liedjes van Michael Jackson klinken na het zien van de documentaire Neverland, over zijn misbruik van jongens, toch te raar (‘I’m bad, I’m mad’). Roman Polanski, Pablo Picasso: ik heb me nooit verdiept in hun biografie, ben ook niet echt fan, geen probleem met het werk. Of ben ik verplicht een grotere morele inspanning te leveren om wél meer te weten te komen over hun monsterlijkheid?

Tot slot: Woody Allen. Hem vind ik de lastigste. Ik wil van zijn films blijven houden, betrap me erop dat ik rare excuses verzin voor zijn gedrag, zoals: ‘Ach, iedereen is gestoord in die kunstenaarskringen, ze duiken allemaal met elkaar het bed in.’ (Ja, maar niet met de pleegdochter van je ex!). Zijn films zijn belangrijk voor me geweest, ik hou ervan hoe zijn neurotische personages zichzelf in de nesten werken; van Cassandra’s Dream, omdat die film geniaal is: tragisch en komisch tegelijkertijd; van Mia Farrow die in The Purple Rose of Cairo zegt: ‘I’ve just met a perfect man, he’s fictional, but you can’t have everything.’

Lees ook dit verhaal van Ian Buruma over Rammstein

In een tijdperk waarin de ene na de andere artiest van zijn sokkel dondert, sta je als fan voor een dilemma: mag en kan je van het werk van een ‘monster’ houden? Als literatuurwetenschapper ben ik opgevoed met een helder adagium: werk en maker moet je scheiden. Doe je dit niet, dan maak je je schuldig aan de ‘intentional fallacy’. Dat Nabokov over Humbert Humbert schrijft en diens begeerte voor de twaalfjarige Lolita, maakt de schrijver nog niet tot een pedofiel. Maar wat doe je als de maker in kwestie wél ernstige morele fouten in zijn leven heeft gemaakt? Is dat dan ook niet relevant? Hoe je het wendt of keert, biografische kennis kan de manier waarop je naar het werk kijkt veranderen. Neem de nazi-sympathieën van de Noorse schrijver Knut Hamsun. Hoe briljant zijn werk ook is, er zijn twee Hamsuns: voor en ná de besmette periode.

Ethiek van grote bedrijven

In de literatuurwetenschap heb ik het antwoord op de monsterfan-vraag niet gevonden. Gelukkig zijn er nu twee boeken verschenen waarin de vraag van alle kanten wordt onderzocht.

Schrijfster en essayiste Claire Dededer, groot fan van Roman Polanski, vat het dilemma in Monsters. A Fan’s Dilemma als volgt samen: ‘Het Roman Polanski-probleem oplossen is het vraagstuk oplossen hoe je omgaat met iemand van wie je veel houdt en die iets verschrikkelijks heeft gedaan.’ Wat zij niet wil, is meegaan in de nu heersende ‘consumentistische’ oplossing; een in haar ogen lege ‘kapitalistische’ oplossing waarbij je iemand ‘boycot’ en ‘cancelt’ die volgens jou niet deugt. Moraal is dan dat waar jij je geld wel of niet in steekt. En dat betekent, stelt Dederer, dat er geen enkel serieus gesprek gevoerd hoeft te worden over de ethiek van grote en machtige bedrijven.

Ik moest meteen denken aan het nieuws dat Elizabeth Gilbert haar nog niet verschenen roman terugtrekt omdat ze ongevoelig jegens Oekraïeners zou zijn door die roman te situeren in historisch Rusland. De respons van Gilbert (of haar uitgeverij?) ervoer ik als één van de slappe knieën, waarbij geen enkel echt principieel standpunt wordt ingenomen over literatuur, maar het er vooral op lijkt dat ze een potentieel verkoop- en imago-debacle voor willen zijn door de morele reactie van consumenten meteen te honoreren.

Maar Dederer stelt ook – terecht – dat een principiële heiligverklaring van het werk de plank misslaat, omdat de interpretatie en waardering daarvan dramatisch kan veranderen als de tijdsgeest verandert of als je meer biografische kennis hebt. Zo wordt de ‘pro-meisje, anti-vrouw’-boodschap in Woody Allens Manhattan nóg onbehaaglijker met pleegdochter Soon-Yi in gedachten. Dederer oppert dat het monsterfan-dilemma het meeste lijkt op een relatieprobleem. Liefde is altijd irrationeel en chaotisch; we houden niet van perfecte mensen, maar van imperfecte mensen. En dan is de vraag: hoe erg moet iemand zijn, wil je ophouden van iemand te houden? Het ware probleem is niet de monsterlijkheid van die mannen, maar dat jij van ze wil blijven houden. En dat dit zo is, komt omdat hun werken nauw verweven zijn geraakt met je eigen biografie.

Intieme relatie

Misschien is dat ook de reden dat Dederer in haar prikkelende, maar ook chaotische boek zo uitvoerig stilstaat bij haar eigen leven en haar verafgoding van Raymond Carver en Polanski. Al dat ikkerige is soms wat veel, maar ze doet dat dus met een reden: om te laten zien hoe intiem je relatie als fan is met je idool. Het vormt je wereldbeeld als mens, schrijver en partner; je projecteert dromen en verlangens op je idool, het is als een diepe (eenzijdige) liefdesrelatie. Daarom is het moeilijk om zomaar hups het geliefde werk van ‘monsters’ de deur uit te doen.

En hoe zit het met vrouwen als monsters? De grootste misdaad van de geniale kunstenaar (v) is niet seksueel grensoverschrijdend gedrag (daarvan kent ze geen voorbeelden), maar het verlaten van haar kinderen. Te denken valt aan schrijver Doris Lessing, songwriter Joni Mitchell en dichter Sylvia Plath. Er zijn, zo schrijft Dederer, twee categorieën die ‘puur goed’ moeten zijn: kinderen en moeders. Dederer memoreert hoe hard er destijds werd geoordeeld over Joni Mitchell, die haar kind voor adoptie opgaf (‘monsterlijk’). Van haar mannelijke collega’s kreeg Mitchell te horen dat ze ook de optie had minder te ‘geven’, ze kon ook gewoon meer op Carole King lijken, die voor gezin koos én geniale muziek maakte. Zanger Kris Kristofferson zei publiekelijk: ‘Oh, Joni, bewaar iets voor jezelf’. Jaren later, toen Kristofferson samen met Brandi Carlile een duetversie van ‘A Case of You’ zong, was het Carlile die zich tot Joni Mitchell richtte en zei: ‘Als ik zo brutaal mag zijn om namens Kris en ons allemaal te spreken, dank je Joni, dat je niets voor jezelf bewaarde’.

Deze voorbeelden van ‘vrouwelijke monsters’ zijn boeiend, maar ik heb ze zelf nooit ‘monsters’ gevonden, eerder feministische heldinnen die een hoge prijs betaalden. Zeker, er zijn tal van vooroordelen, en op sommige daarvan betrap ik mezelf ook – bijvoorbeeld als ik het boek van Dederer ‘ikkerig’ noem, had ik dat ook bij een man gevonden? Maar ik ervaar geen dilemma zoals met de mannenmonsters. Dederer beantwoordt helaas niet die ene vraag: als het dan om liefde gaat, wanneer zijn de daden zó erg dat er geen liefde meer voor het werk op te brengen valt?

Para-sociale relaties

Ook Michael Bond stelt in Fans. A Journey into the Psychology of Belonging dat het niet gaat om de mate van zijn monsterlijkheid, maar om de mate en aard van iemands fan-zijn. Hij toont een model dat ontwikkeld is in zogeheten ‘fan studies’ met acht niveaus van fan-zijn. Centraal staat de manier waarop iemand de ‘parasociale’ relatie met de artiest invult: dat wil zeggen in hoeverre je de ster als een nabije en belangrijke persoon in je leven ziet. Niveau 1 is dat van de anti-fan, die een negatieve interesse heeft in de ster (een makkie bij het monsterdilemma: de ster en het werk waren al ‘af’ en zijn dat nu nog meer); niveau 5 is de fan die alles wil weten over het werk, maar niet van de maker; vanaf niveau 6 gaat de fan geld, tijd en moeite investeren om zelf de ster in kwestie te volgen; 7 is de obsessieve fan, die dagelijks bezig is met zijn of haar idool; niveau 8 de pathologische fan.

Een bijkomend recent inzicht uit mediastudies is dat je niet fan van iemand bent omdat die succesvol, intelligent of charismatisch is, maar omdat die persoon de waarden, houding en aspiraties vertolkt die jij ook ambieert. Iemand heeft dus niet veel fans omdat hij of zij iets goed kan, of omdat het werk geniaal is, maar omdat deze zo goed de waarden van het publiek vertolkt. Daarom levert kennis over de misdragingen van de bewonderde problemen voor de fan op: nu komt het waardenstelstel waar diegene voor staat in conflict met waar jij dacht dat iemand voor stond. Overigens kunnen ‘monsters’, zoals seriemoordenaars of high school shooters, ook fans krijgen ómdat ze monsterlijk zijn en om dezelfde redenen (‘Hij is afgewezen en uitgestoten door de maatschappij, net als ik’). Zulke fans zijn een categorie apart waar Bond een hoofdstuk aan wijdt.

Het mooie aan dit precieze fan-model is dat er niet langer één principiële vraag moet worden opgelost, maar dat het verklaart waarom je bij de een zijn monsterdaden gemakkelijk opzijzet en van het werk kunt blijven genieten (bijvoorbeeld als je fan op niveau 2 bent), maar bij de ander eerst probeert de daden te vergoelijken (als je fan bent op niveau 7). Aangezien ik vooral veel niveau 6 fan-gedrag heb vertoond bij vrouwelijke makers als rolmodel en bij mannelijke ‘genieën’ doorgaans op niveau 5 ben gebleven, heb ik het monsterdilemma aardig buiten de deur kunnen houden – behalve bij Woody Allen en Michael Jackson dus.

Kun je nog fan blijven van zulke idolen? Bond citeert Emily Nussbaum, televisiecriticus van The New Yorker, die oppert om de kunstenaar los te blijven zien van het werk zónder die kunstenaar te vergeven voor zijn misdaden. Nussbaum: ‘Nette mensen maken soms slechte kunst; amorele mensen kunnen en hebben transcendente werken gemaakt. Een wreed en egocentrisch persoon kan iets maken dat gul, levensbevestigend en menselijk is. Of ze maken iets zó grotesks dat je je ogen er niet van kunt afhouden. De geschiedenis zit vol zulke perversiteit.’

Dat betekent, zegt zij, dat ze zal blijven verwijzen naar de films van Woody Allen, dat ze er ook van zal genieten, én dat ze zijn wangedrag zal veroordelen. Prima suggestie, maar dat gaat dus gemakkelijk als je een niveau 5-fan bent.

Bond stelt in zijn nawoord dat hij er juist spijt van heeft dat hij altijd de ‘verstandige’ fan bleef en zich nooit aansloot bij een fanclub. Door al zijn onderzoek weet hij dat dit een van de diepste menselijke intieme ervaringen kan zijn. Bovendien: als de ster valt, kun je het leed ook gezamenlijk dragen en verwerken. Net als in de liefde kan het daarna nog veel kanten op: de relatie verbreken, of je fan-niveau verlagen bijvoorbeeld door wel de goede kwaliteiten te blijven waarderen van het werk, maar afstand te nemen van de persoon.

De conclusie uit beide boeken onderschrijf ik: genialiteit is nooit een excuus voor monsterlijkheid. De grote dwepers onder ons krijgen van Dederer intussen een mooie manier aangereikt om het fan/monster-dilemma op te pakken: de held van zijn sokkel, de fan en diens biografie erop met lang en nostalgische terugblikken naar de tijd dat je tot over je oren verliefd was op je held en zalig onwetend over zijn monsterlijkheid.