N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Dwalend door een museum, liggend op een rots aan zee, zittend onder een boom geef je je gedachten toestemming om zo maar een beetje te dwalen. Soms hebben ze daar weinig zin in en hangen ze gewoon met jou onder die boom, prima zo, we doen lekker niets. Een andere keer volgen ze je ogen naar alweer zo’n meisje met zo’n modieus gezicht.
Zou je, vragen de gedachten, als je zo’n gezicht had verzameld, een collectie wenkbrauwen, jukbeenderen, lippen, steeds blij en trots in de spiegel kijken en denken: ‘Oh! Dat dát nu mijn gezicht is!’ Alsof je een nieuwe hoed of een ketting had gekocht?
Waarschijnlijk wel. Waar ik stripheldinnen-gezichten zie die allemaal op elkaar lijken, hebben zij precies het uiterlijk dat ze willen. Nu ja, ieder mens valt wel in een groep of een soort, denk maar aan die fotoseries van Elly Uyttenbroek en Ari Versluis – al die individuen die eruit zien als steeds dezelfde oude man in een wielertricootje of die ene jongen met een zilveren kettinkje om in een leren jack. Denk jij echt, zeggen de gedachten, die zich nu geheel losmaken van de prettige vakantiestemming, dat het bij jou anders is?
In een museum in Athene sta ik naar de schitterende Tanagra-beeldjes te kijken, die elegant geklede vrouwen tijdens dagelijkse bezigheden voorstellen, eind vierde eeuw v.Chr. Gewone vrouwen, uit die tijd. Eentje staat er bijna net zo als de vrouw in Rotterdam, ze is alleen veel kleiner. ‘Wat zouden mensen denken die, als onze beschaving helemaal is verdwenen, de Rotterdamse vinden?’, vragen de gedachten. Dat ze een godin was die wij op een plein aanbaden? Of zouden ze de dagelijksheid van haar verschijning kunnen achterhalen? We weten zelf niet eens wat ze betekent, blijkbaar, gezien de nogal bespottelijke herrie over wat ‘tegenwoordig’ een beeld verdient. 2.700 jaar geleden staat die vrouw er net zo bij.
En dan lig ik op een rots aan zee en dwalen de gedachten naar wat Floor Rusman schreef over haar burn-out, en over de tegenstrijdige adviezen die je dan krijgt. Nou, ik zou het wel weten, denken ze, niets ontspannender dan hier zo zorgeloos liggen.
Bij een bordje gekookte bladgroente meen je in te zien hoe eenvoudig het leven eigenlijk is
En dan schiet ik in de lach, want wat beweren die gedachten nu weer? Dat ik hier zo kalm lig, heeft behalve veel geld ook eigenlijk veel moeite gekost, van de soort waar iemand met burn-out vermoedelijk niet erg van zou opknappen. Eerst Schiphol en zo’n vliegtuig vol mensen, dan de metro naar je hotel, de kleine kamer met de wc zowat onder de douche en waar laat je twee koffers waar je spullen uit moet halen? Waar is trouwens die fles lenzenvloeistof? Dan de boot vanuit Piraeus, vroeg op, als we hem maar halen! Waar in de haven ligt dat schip ergens? En dan moet je nog weer op het eiland aankomen en dan, eindelijk, zit je aan een kade en smaakt een bordje gekookte bladgroente met olijfolie en citroen lekkerder dan wat ook ter wereld en meen je in te zien hoe eenvoudig het leven eigenlijk is.
Zoals je ook zittend in de schaduw van een vijgenboom, zweet nog druppend langs je gezicht, de lekkerste tomaat denkbaar eet en de cicaden tjirpen en de gedachten vinden dat je niets meer nodig hebt dan dit. Haha. Het is eventjes waar, maar de levensles die je eruit probeert te destilleren kun je rustig ongeleerd laten. Het enige wat je duidelijk is, is dat je in de zomer, met vakantie in een warm land, met weinig gelukkig bent. Zelfs met je eigen gezicht.
Tot zover de belangrijke gedachten die men in een vakantie heeft.