‘Het leven van mensen rond het sociaal minimum wordt zo gedomineerd door geldzorgen, dat ze nergens aan toe komen’

Godfried Engbersen, voorzitter van de Commissie sociaal minimum.

Foto Robin van Lonkhuijsen/ANP

Interview

Geldzorgen Mensen die rond het sociaal minimum leven, hebben meer zekerheid nodig. En dat vergt een andere politieke blik, zegt Godfried Engbersen.

Het huishoudboekje als uitgangspunt voor de hoogte van het sociaal minimum: het is een nieuwe manier van kijken naar wat mensen nodig hebben om in Nederland te leven en deel te nemen aan de maatschappij. Welke uitgaven doet een huishouden minimaal maken om boodschappen te kunnen doen, vaste lasten te betalen, een uitje te maken en een kind naar zangles te sturen?

Volgens Engbersen, hoogleraar sociologie aan de Erasmus Universiteit en lid van de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid (WRR), is een norm op basis van minimale noodzakelijke én onvoorziene uitgaven hard nodig. Dit bedrag moet leiden tot meer zekerheid bij mensen die leven rond het sociaal minimum.

Waarom is het nu tijd voor een andere benadering van het sociaal minimum?

„Ik denk dat de maatschappelijke omstandigheden dat hebben afgedwongen. In de jaren tachtig was er nog geen enkele voedselbank in Nederland, nu zijn het er meer dan 170. Je ziet de problematiek aan de opkomst van informele liefdadigheidsnetwerken, maar ook aan de toename van het aantal mensen met schulden. Dat riep de vraag op of de norm nog wel voldeed.”

Jullie willen dat de hoogte van het wettelijk minimumloon niet meer leidend is voor de hoogte van de bijstand. Hoe zou het dan wel moeten?

„In de afgelopen decennia is de nadruk gelegd op arbeidsparticipatie. De bijstand moest prikkelen om te gaan werken, en dat is ten koste gegaan van zekerheid van voldoende inkomen. Als je de bijstand nou iets ophoogt, dan kom je al dichter bij wat nodig is om volwaardig mee te kunnen doen. Wat dan wel de juiste verhouding zou zijn, kan ik niet bepalen. Wel moet er verschil blijven tussen het minimumloon en de bijstand, je moet er altijd op vooruit gaan als je gaat werken.”

Bij de totstandkoming van dit sociaal minimum zijn nieuwe uitgaven toegevoegd, zoals een mobiele telefoon. Jullie vinden dat de uitgaven om de zoveel tijd moeten worden herzien. Hoe vaak?

„Vier jaar zou een goede periode zijn. Zo’n herijking is van fundamenteel belang. De vraag wat je in een moderne samenleving nodig hebt, komt om de zoveel tijd terug. Je ziet dat als je bepaalde uitgaven in de rekensom meeneemt, er forse tekorten zijn ten opzichte van wat er binnenkomt. Die lopen uiteen van 100 euro bij alleenstaanden tot 200 tot 500 euro bij gezinnen met kinderen.”

Huishoudens met een AOW-uitkering houden als enige groep die rond het sociaal minimum zit aan het eind van de maand wel geld over. Politiek ligt het gevoelig om wel het minimumloon en de bijstand te verhogen, maar niet de AOW. Vorig jaar dwong de oppositie af dat de AOW-uitkering wel mee zou stijgen met het minimumloon, ook al wilde het kabinet dit niet. Hoe kijkt u naar deze discussie?

„Dat is een belangrijk politiek beslispunt. Je kan de AOW mee laten stijgen, maar dan zullen de maatregelen om het sociaal minimum te verhogen minder effectief en duurder zijn. Als je ons vraagt: welke huishoudtypes hebben een verhoging het hardste nodig, dan komen we op andere groepen uit. Met mensen in de AOW gaat het in vergelijking goed. Als commissie hebben we ook gekeken naar welke lokale regelingen er zijn voor mensen met een AOW-uitkering. Dan zijn er veel voorbeelden, zoals gratis openbaar vervoer.”

Lees ook het achtergrondverhaal: ‘Kabinet moet miljarden uittrekken voor mensen rond sociaal minimum’

Jullie houden rekening met onvoorziene uitgaven, bovenop het geld dat mensen kwijt zijn aan bijvoorbeeld boodschappen en de vaste lasten. Dit noemen jullie het flexbudget. Wat als de politiek niet bereid is om ook deze onvoorziene uitgaven op te vangen?

„Wij adviseren het kabinet om bovenop de normale maandelijkse uitgaven rekening te houden met onvoorziene kosten die mensen moeten maken. Dat kan een percentage van 3, 6 of 9 procent zijn van de uitgaven zoals berekend door het [budgetinstituut] Nibud. Dit bedrag moet zorgen voor een zekere gemoedsrust bij huishoudens met een laag inkomen. Het is belangrijk dat het dagelijks bestaan niet alleen in het teken staat van overleven, maar dat er ook ruimte is om na te denken en andere dingen te doen. Wat je nu vaak ziet is dat het leven van mensen zo gedomineerd wordt door geldzorgen, dat ze nergens aan toe komen.

„Als de politiek dit bedrag niet bijlegt, zal de zekerheid die mensen ervaren geringer zijn. Ook is de kans groter dat er toch incidentele maatregelen nodig zijn om mensen die alsnog in de problemen komen te ondersteunen, zoals nu het energieprijsplafond. Dat betekent meer aanvullend beleid en meer werk voor gemeenten, die regelingen als de bijzondere bijstand uitvoeren.

De twee doorrekeningen die jullie hebben gemaakt geven allebei een kostenplaatje van 6 miljard euro, voor het kabinet een flink bedrag in tijden van bezuinigingen. Is het voor de commissie spannend of dat advies wel opgevolgd wordt?

„Een minimumbedrag is het niet, het kan meer of minder zijn. Laat ik dit zeggen: als je wilt dat de geldtekorten die wij constateren worden gereduceerd, dan kom je uit op dit soort bedragen. Voor ons is het natuurlijk spannend. Kijk, met dit vraagstuk zit je niet met een stikstofprobleem waarvoor ingewikkelde wetgeving en metingen nodig zijn. Je kan er morgen mee beginnen. Het is aan de politiek om er iets mee te doen.”