N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Reportage
Lerarentekort Scholen in de grote steden hebben te weinig leraren. En die in arme wijken helemaal. Zoals op basisschool de Globe in Osdorp. „Ik moest echt wennen aan de drukte in de klas.”
Het Oekraïense jongetje spreekt al aardig Nederlands. Hij zit sinds januari bij juf Yvonne in de klas. „Het gaat goed met hem”, zegt Yvonne. „Eerst zat hij alleen maar heen en weer te schommelen, de hele dag. Heen en weer. Hij had een bominslag bij de buren meegemaakt, in Oekraïne. En toen is het gezin vertrokken en zaten ze heel lang in de auto. Maar het gaat beter. Hij doet mee, hij lacht.”
In een warm klaslokaal – „hadden we maar airco, hè jongens?” – van openbare basisschool de Globe in het Amsterdamse Osdorp, leren twee ervaren kleuterjuffen, Yvonne (65) en José (59), dertig ‘nieuwkomerskinderen’ Nederlands spreken. Hun ouders zijn asielzoekers, statushouders, arbeidsmigranten en gevluchte Oekraïners.
Dat Nederlands leren moet binnen één schooljaar gebeuren. Maar dat is niet het enige. Ze maken hier ook voor het eerst kennis met de Nederlandse samenleving. De verschillen zijn groot: „Sommige kinderen hebben nog nooit een potlood gezien”, zegt Yvonne. Sommigen hebben op heel veel plekken gewoond of traumatische gebeurtenissen meegemaakt. Dat bevordert het leren niet. Anderen nemen binnen de kortste keren het Nederlands over. In de klas wordt alleen Nederlands gesproken.
In stadsdeel, Amsterdam Nieuw-West waar Osdorp onder valt, krijgen dit jaar naast de 30 kinderen op de Globe nog 225 nieuwkomerskinderen instroom-les. Na een jaar gaan ze naar gewone schoolklassen.
In heel Nederland zijn dit schooljaar 40.000 nieuwkomerskinderen tussen 6 en 12 jaar. Meer dan verwacht en de aantallen groeien. Tegelijk groeit het lerarentekort. Als een leerkracht ziek wordt, is er vaak geen vervanging. De Onderwijsraad waarschuwde donderdag dat er landelijk bijna tienduizend leraren te weinig zijn voor basisscholen en dat aantal zal de komende jaren oplopen. Voor veel klassen staan geen pedagogisch-didactisch geschoolde leraren, maar onbevoegden.
In februari was er even paniek, vertelt directeur Erwin Bolt van de Globe, omdat de ene na de andere fulltimer zich ziek meldde. Langdurig. „Gelukkig niet werk-gerelateerd; het was pure pech. Zwangerschapscomplicaties, mantelzorgissues, gezondheidsklachten. We hadden de formatie in september nét weer rond en startten vol goede moed en toen werden in vier maanden tijd vijf van de zestien leerkrachten ziek.” De school heeft zes vervangers gevonden – drie gediplomeerde leerkrachten en drie niet, die overigens wél bekwaam zijn.
Elke dag jongleren Bolt en zijn team met het schreeuwende tekort aan leraren. „Meldt iemand zich ziek, dan weeg ik af: wordt dit korte termijn of lange termijn? En dan ga ik bellen, rondvragen, schuiven met klassen.”
Juf Yvonne begrijpt kinderen en kinderen begrijpen haar
Niet schoppen
Yvonnes assistent is ziek en zal niet terugkeren tot na de zomervakantie. Maar juf Yvonne staat als een huis. Ze is in de jaren zestig opgegroeid in de Jordaan en werkt al haar hele leven op basisscholen. Zij begrijpt kinderen en kinderen begrijpen haar. Een jongetje vertelt beteuterd dat hij ruzie heeft gehad. „Wat doen we als we ruzie hebben, jongens? Niet schoppen. Je hebt een mond gekregen – die gebruik je.” Haar leerlingen komen uit Oekraïne, Eritrea, Roemenië, Brazilië, Colombia, Syrië, Rusland, Pakistan, Spanje, Italië en Bulgarije.
Haar buurvrouw, die bij de Hema werkt, heeft dierenplaatjes voor haar geregeld. Die deelt Yvonne uit aan de kinderen als ze hun werk af hebben. Ze toont een briefje dat een meisje heeft geschreven: „Ik hou van jou, en van José. Ik hou van jullie alle twee.”
Er gebeurt veel hoopgevends op de Globe. De leraren die hier werken, zijn idealisten. Ze winden er geen doekjes om: veel gezinnen in deze buurt zijn arm en armoede geeft stress. De kinderen beginnen hun schoolcarrière met tal van obstakels. Ze hebben veel minder taalkennis dan de gemiddelde kleuter, een zwakkere motoriek en minder sociale vaardigheden. Die hobbels proberen deze leerkrachten met de kinderen te overwinnen. Aan het einde van groep acht gaan er evenveel kinderen naar havo/vwo als het landelijk gemiddelde van scholen met „deze populatie”.
De statistici houden rekening met de sociaal-economische status thuis. Ofwel: een school met louter kinderen van advocaten en artsen wordt alleen vergeleken met soortgelijke scholen.
De Globe heeft twee jonge gymmeesters – Mathijs is nieuw en Maurice werkt er al zes jaar. Ze zijn continu aan het opvoeden, vertelt Maurice. Tijdens voetbal met groep 3 komt een jongen aanrennen: „Meester, hij passt niet naar mij!” Maurice: „Oke wat doe je dan? Dan loop je je vrij zodat hij naar je kan passen.” „Dat deed ik!” „Maurice: „Dan bespreek je het met hem”.
Slechts 10 tot 20 procent van de kinderen is lid van een sportvereniging, vertelt Maurice. „Dat is niet wegens de kosten. Daar zijn potjes voor. Maar hun ouders kunnen de verplichtingen niet nakomen: brengen, halen, kijken, af en toe helpen. Zeker niet als ze veel kinderen hebben.”
Koken of musiceren
De Globe biedt veel. Elke dag is de school tot vijf uur open. De leerlingen kunnen na twee uur onder begeleiding van alles doen, zoals koken, sporten of musiceren in een leerorkest.
Het betonnen veld voor de school is anderhalf jaar geleden verbouwd tot een spannende speeltuin – haast een hindernisbaan. Tussen de middag hebben vijftien moeders uit de buurt de leiding op het plein.
We zien onmiddellijk welke kleuters wel op de voorschool hadden moeten zitten maar níet kwamen
Erwin Bolt directeur basisschool de Globe
In het grote gebouw, met veel glas en planten in de binnenvide, zit óók een voorschool. Daar komen peuters die in Osdorp zijn geboren maar geen Nederlands spreken. Bolt: „In de anderhalf jaar voordat ze aan de kleuterklas beginnen, leren ze hier al veel. De Nederlandse taal, spelen met andere kinderen. We zien onmiddellijk welke kleuters wel op de voorschool hadden moeten zitten maar níet kwamen – tweederde van die groep komt niet. Als je niet komt, heb je op je vierde zo’n grote achterstand op de anderen die van de kinderopvang of de voorschool komen, dat die bijna niet is in te halen in acht jaar.”
De voorschool verplicht stellen kan niet, zegt Bolt. Maar ouders stimuleren kan wel. De gemeente Amsterdam betaalt zestien uur per week voorschool vanaf twee jaar – voor kinderen van wie het consultatiebureau zegt dat dat goed zou zijn. In de hele stad maakt 70 procent van die kinderen er gebruik van. Bolt: „Contact tussen school en ouders in een zo vroeg mogelijk stadium bevordert de kansen van kinderen.” Idealiter, zegt hij, zouden kinderen op elk moment vóór hun vierde kunnen beginnen op een voorschool.
In de klas van juf Mar (62) zitten veertien zevenjarigen. Ze kleden zich in de klas alvast om voor gym straks. „Juf mijn schoenen passen niet meer!” Mar draait zich om: „Dat moet je even met je moeder bespreken”. „Juf, ik héb geen gymschoenen”. Mar draait weer: „Dan ga jij gewoon op blote voeten gymen”. Eén jongen achterin de klas ligt zwijgend met zijn hoofd in zijn elleboog. Zijn buurmeisje: „Hij is verdrietig, juf”. Ja, zegt Mar, dat begrijp ik wel. Ze hurkt even naast hem. Hij heeft gisteren zijn arm gebroken die nu in het gips zit. Daardoor kan hij morgen als enige van de klas niet mee naar pretpark Drievliet.
Mar – grijze haren in een vlecht, spijkerbroek en gympen – spreekt rustig, bijna zachtjes, om de aandacht van de kinderen vast te houden. Wat niet altijd lukt. Na ongeveer een kwartier achter hun rekenschriften heeft niemand zijn aandacht er nog bij. Ismael rent naar de prullenbak om deel te nemen aan een vergadering van vier jongetjes die tegelijk hun potlood staan te slijpen. Een meisje met vlechtjes, links en rechts, helpt haar buurjongen met de gebroken arm zijn koptelefoon op te zetten. Een andere nieuwe jongen vraagt de hele tijd Mars aandacht door te gaan staan. „Op. Je. Billen”, zegt Mar. En dan moeten de rekenblokjes opgeruimd, de tafels leeg, en is het tijd om naar gym te gaan. Een rij formeren.
Juf Mar werkt sinds anderhalf jaar op de Globe. Na ruim 35 jaar te hebben gewerkt op een witte school in Hoofddorp tien kilometer hier vandaan. Ze wilde zich nuttig maken in een arme wijk, de laatste jaren voor haar pensioen. Ze keek wel op van wat ze in Osdorp aantrof. „Ik moest echt wennen aan de drukte in de klas. Ik heb veertien leerlingen, maar elk kind telt voor drie. Zo veel kinderen die extra aandacht nodig hebben.” Het jongetje zonder gymschoenen, bijvoorbeeld, woont met zijn moeder op een cruiseschip met 1.000 asielzoekers in het Westelijk Havengebied. Vrijwel allemaal mannen. Hij is pienter, daar niet van. „Maar soms denk ik dat hij heeft begrepen wat ik zeg en dan blijkt het niet zo te zijn.” Hij komt uit Syrië en draagt vandaag een oranje shirt met ‘Cruijff 14’ erop.
Om twee uur, als school uit is, praat juf Mar buiten nog even met de opvangleidster. Het gaat over een leerling die morgen net als iedereen om half negen hier moet zijn. Hij komt heel vaak pas om half tien. Zijn moeder woont alleen met vier kinderen in een eenkamer-appartement.
Het jongetje staat bij het gesprek. „De bus wacht niet op je”, zegt Juf Mar duidelijk. „Als je weer om half tien komt zoals vanochtend, mis je de dag in Drievliet.”
„Maar mijn moeder komt lopen, juf”, zegt het jongetje. Juf Mar: „Dan moeten jullie eerder van huis.”
De volgende dag blijkt dat hij op tijd is gekomen.
Het is druk in de Lange Elisabethstraat. Studenten zijn op weg naar de universiteit, een man wurmt zich met zijn BMW langs een hoogwerker. Gehaast komt wethouder Eelco Eerenberg (Ruimtelijke Ontwikkeling, D66) aangefietst, met voorop een kinderzitje met Nijntje-knuffel. Hij verontschuldigt zich voor zijn vertraging. Er moest nog een kind naar de sportdag worden gebracht.
Utrecht wil bouwen – móet bouwen. De stad verwacht tussen 2024 en 2040 te groeien van 374.000 naar 450.000 inwoners. In het Utrecht van de toekomst moet iedere inwoner binnen tien minuten wonen van winkels en voorzieningen als een huisarts of school. Maar hoe zet je tienduizenden extra woningen snel neer, zonder over tien of twintig jaar spijt te hebben van wat er allemaal is gebouwd, en waar? Een stad vol blokkendozen en andere ‘lelijke’ functionele architectuur, dat is het doembeeld van de gemeente.
Nu ligt er een stedenbouwkundige visie, waarin de gemeente vastlegt aan welke voorwaarden nieuwe gebouwen en grootschalige renovaties moeten voldoen. Stedenbouwkundige bij de gemeente Utrecht Sanneke van Wijk en wethouder Eerenberg laten deze ochtend – op de fiets – plekken in de stad zien die in het verleden goed, of juist minder goed zijn gelukt. Te beginnen in de Lange Elisabethstraat.
LOCATIE 1Herenmodezaak Broekman
Boven herenmodezaak Broekman zijn twaalf appartementen gebouwd. Een goed voorbeeld van stedelijke verdichting, vindt Van Wijk. „Boven winkels zit nu nog vaak opslagruimte, terwijl je daar ook woningen kunt toevoegen. Zo krijg je meer inwoners op hetzelfde oppervlak.” De gekozen steensoort past in het straatbeeld. Ook wijst ze op de gevel, die grotendeels open is: „Voorbijgangers moeten in een straat lopen die aangenaam is. Dichtgeplakte gevels met reclame van de winkel zorgen voor een gevoel van onveiligheid.”
„Hoe geef je de stad liefde, hoe maak je de stad?”, vraagt Eerenberg. „Veel beleid gaat over hoeveel woningen erbij moeten, welk percentage sociale huur er moet zijn, hoe groot en hoe hoog gebouwen mogen zijn”, vertelt de wethouder. „We willen een stad die niet alleen groeit, maar ook fijn blijft. Het is het verschil tussen een plek waar je kunt leven en spelen, en een plek waar je alleen kunt wonen.” Daarom dus die stedenbouwvisie.
De tocht gaat verder naar de Zijdebalen, waar ooit de Utrechtse zijdefabriek stond. Van Wijk legt uit dat aan de hand van het visiestuk projectontwikkelaars en inwoners al vroeg in het bouwproces kunnen letten op de impact van hun plannen op de stad. „Je hebt in Utrecht wel de commissie Omgevingskwaliteit, maar die beoordeelt de plannen pas als ze al grotendeels vaststaan. Dan kunnen vaak alleen de details nog worden aangepast.”
LOCATIE 2Zijdebalen
Een woontoren steekt zo’n acht verdiepingen boven het gebouw ernaast uit. Op straat liggen fietsen. „Als het hier waait is het akelig, een windgat”, zegt Van Wijk. Wil Utrecht de hoogte in, dan kan een ontwikkelaar beter kiezen voor ‘getrapte bouw’. „Als je de bovenste verdiepingen ‘teruglegt’, verder van de straat, ten opzichte van de rest, dan neemt de overlast van wind af. Daarnaast voelt het vriendelijker, de toren valt niet over je heen.”
Het naastgelegen appartementenblok lijkt het toonbeeld van de hedendaagse stedelijke woonvorm: een groene, gemeenschappelijke binnentuin zorgt voor een oase van rust. Maar schijn bedriegt, zegt stedenbouwkundige Van Wijk: „Bewoners vinden de akoestiek niet goed, waardoor de plek weinig gebruikt wordt.” Een les voor toekomstige bouwprojecten, vindt ze.
Even lijkt de fietstocht voortijdig te eindigen. De deur naar de groene binnenplaats van het appartementenblok is dichtgevallen. Terwijl een meegefietste landschapsarchitect op zoek gaat naar een uitweg, valt Eerenbergs oog op Lego in een raamkozijn. „Daar woont vast de stedenbouwkundige van de toekomst”, grapt hij. Al snel komt de architect terug, hij heeft een poort gevonden.
Toen Utrecht in 2021 de Ruimtelijke Strategie voor 2040 presenteerde, kon niet iedereen zich daarin vinden. Sommige inwoners vonden dat de gemeente te gemakkelijk aannam dat de stad met tienduizenden mensen zou groeien. Hoewel een petitie voor een referendum over de verdichting van de stad niet de benodigde tienduizend handtekeningen haalde, drong de kritiek door bij politici in het stadhuis. De gemeente zou te weinig oog hebben voor het behoud van de leefbaarheid van de stad, en bovendien inwoners te weinig hebben betrokken.
Nu heeft de gemeente extra aandacht gehad voor participatie door Utrechters, met enquêtes en „diverse verdiepende gesprekken”. Volgens Van Wijk heeft dat vier stelregels opgeleverd voor stadsontwikkeling. De mens moet voorop staan, er moet ruimte zijn voor „rust, ruis en reuring”, de omgeving moet groen en aangenaam zijn en er is ruimte voor ontmoeting. Voortuintjes bij nieuwbouw zoals in de Laan van Chartroise moeten daaraan bijdragen.
LOCATIE 3Ondiep
De ruimtelijke structuur van volkswijk Ondiep werd begin vorige eeuw ontworpen door de beroemde architect Hendrik Petrus Berlage (1856-1934). Langs de Laan van Chartroise staat een lang lint aan nieuwbouw, met elementen van de kenmerkende Amsterdamse school. Behalve het oog voor detail en de ramen gericht op de straat roemt Van Wijk ook de zogeheten „intermediaire zone” tussen de woning en de openbare ruimte. De huizen hebben een klein voortuintje van een paar vierkante meter, waar bewoners een bankje kunnen plaatsen of juist tegels kunnen wippen voor meer groen. „Zo’n ruimte zorgt voor ontmoeting”, stelt ze. „Anders ga je van buiten meteen naar binnen.”
De focus op kwaliteit kan in stedenbouw ook ongewenste effecten hebben. Hoe meer eisen of beperkingen, hoe hoger de kosten. Voor een projectontwikkelaar kan het reden zijn om af te zien van de bouw van een groot wooncomplex. Van Wijk erkent dat mogelijke gevolg: „Het zal misschien duurder uitvallen, maar de woningen gaan wel honderd jaar mee. In die tijd moet de stad leefbaar blijven.” Bovendien, stelt ze, veel van de eisen worden de afgelopen jaren al gesteld bij inmiddels opgestarte projecten in Utrecht.
De wethouder vreest niet dat ontwikkelaars zullen afhaken en projecten in andere steden zullen verkiezen boven bouwen in Utrecht. „Spelregels helpen ontwikkelaars ook: het zorgt voor meer samenhang in de omgeving, en minder gedoe bij de bouw.” Of de gemeentelijke visie zal leiden tot minder burgers die bezwaarprocedures starten vanwege woningbouwplannen in hun achtertuin? „Dat weet ik niet. Er zal altijd een laatste bezwaarmaker zijn die naar de Raad van State stapt.”
LOCATIE 4Wisselspoor
Op het oude bedrijventerrein van de NS, vlak bij Utrecht Centraal, verrijst een nieuwe woonwijk, Wisselspoor. „Een gebied dat altijd gesloten was, wordt nu bij de stad betrokken”, zegt Van Wijk. Het is er autoluw, elementen van oude industrie zijn hergebruikt en bewoners hebben de vrijheid gekregen om woningen met een aansprekende architectuur neer te zetten. Even verderop wordt wat meer de hoogte in gebouwd, met daarbij dertig procent sociale huur.
De fietstocht eindigt bij het stationsgebied, waar de torens de lucht in klimmen. Eerder stelde Utrecht al een hoogbouwvisie vast, waarin per stadsdeel is vastgelegd tot welke hoogte mag worden gebouwd. 105 meter, bijna de hoogte van de Domtoren, is daarbij het maximum, een enkele uitzondering daargelaten. „Vanaf 2005 was the sky the limit, nu zijn we weer iets strenger”, zegt Van Wijk.
LOCATIE 5Stationsgebied
„Als de stad verdicht, is dat een kans voor woningzoekenden en een zorg voor huidige bewoners”, zegt Eerenberg naast de groene gevel van nieuwbouwcomplex Wonderwoods. „Maar als de hele wijk er groener van wordt, dan is de weging van mensen al anders. We moeten weg bij discussies die alleen gaan over hoeveelheden en percentages.”
Woontoren Wonderwoods is volgens Van Wijk het schoolvoorbeeld van hoogbouw. Het dertig verdiepingen tellende gebouw is trapsgewijs gebouwd, is klimaatadaptief en er groeit een hectare aan groen langs de gevel. Ook de skyline van het stationsgebied is volgens haar een voorbeeld: „Je wilt bouwen op verschillende hoogtes, waardoor de stad echt een compositie wordt.”
„Sinds ik mij met stedenbouw bezighoud, zie ik overal interessante ontwikkelingen. Ook op vakantie moet ik altijd even dat ene wijkje in”, zegt wethouder Eerenberg. Dan stapt hij weer op de fiets. Op naar de volgende afspraak.
Gemeenten hebben nauwelijks zicht op het aantal dakloze arbeidsmigranten in hun stad. Vaak wíllen gemeenten dat ook niet weten, uit angst dat er nog meer druk komt te staan op het zorg- en huisvestingsaanbod in de stad. De meeste dakloze arbeidsmigranten maken daar ook geen gebruik van. Ze leven vaak in auto’s, stacaravans, hotels of vakantiewoningen. Dat blijkt uit de tweede ‘alternatieve daklozentelling’ in zes regio’s met 55 gemeenten: Iedereen telt mee, dat woensdag is gepubliceerd.
De telling vond plaats in de regio’s Breda, Hart van Brabant, Holland Rijnland, Westelijke Mijnstreek, Gelderland-Zuid en West-Friesland. Aan deze zogeheten ETHOS-telling (European Typology of Homelessness and Housing Exclusion) onder verantwoordelijkheid van de Hogeschool Utrecht en het Kansfonds, deden 377 ‘telorganisaties’ mee, waaronder gemeentelijke diensten, maatschappelijke opvangorganisaties, huisartsen en woningcorporaties.
Een derde van de getelde volwassen dak- of thuislozen is vrouw. Zij verblijven vaak met hun kinderen bij familie of vrienden, in een tijdelijke opvang of in een vakantiewoning of stacaravan. De ETHOS-tellingen moeten op termijn de CBS-data over dakloosheid aanvullen. Begin 2009, het eerste jaar waarin het CBS cijfers over het aantal daklozen publiceerde, waren dat er volgens het CBS zo’n 18.000. Voor het merendeel zijn het mensen met een psychiatrische aandoening of verslavingsproblematiek. Over 2023 telde het CBS ruim 30.000 dak- en thuislozen.
Lees ook
Dakloosheid neemt toe, vooral onder vrouwen en jongeren. Hoe is het in de ‘ramvolle’ opvang?
Maar over het werkelijke aantal dak- en thuislozen bestaat al jaren discussie. Al voor de coronacrisis en de toenemende woningnood kwam er een nieuwe, snel groeiende groep bij: de economisch daklozen, zelfredzame mensen zonder verslavings- of psychische problemen. Hoeveel er daarvan zijn, weet niemand: in de statistieken waren ze tot nu toe niet zichtbaar. Die zijn ook beperkt. Het CBS baseert zich op gegevens van de daklozenopvang, het aantal daklozen dat bijstand ontvangt en het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem. Volgens experts zijn de schattingen van het CBS daardoor veel te laag, hun schattingen lopen op tot minstens 100.000 verborgen daklozen.
Spookarbeiders
Vorig jaar stelde de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) al dat de kennis over het daklozenprobleem zo beperkt is dat er lokaal nauwelijks effectief beleid te maken valt. Gemeenten hebben te weinig gegevens, of mogen die om privacyredenen niet met derden delen. Vorig jaar mei telden 96 organisaties in de regio’s rond Oss en Den Bosch, volgens die ETHOS-methode, zo’n vijftienhonderd daklozen. Toen bleek, net als nu, dat het aantal dakloze vrouwen veel hoger is dan de CBS-cijfers tot dan toe aangaven (29 procent versus 18 procent van het CBS). Ook bleek toen, voor het eerst, dat de meeste dak- en thuislozen niet op straat of in de opvang leven, maar minder zichtbaar zijn en verblijven bij vrienden, familie, in een auto, garage of stacaravan.
Dat is ook nu in het tweede telonderzoek het beeld. Ongeveer een derde van de getelde volwassenen (in totaal 6.000) verblijft bij familie of kennissen; een vijfde in auto’s, schuren, tuinhuisjes of andere plekken die formeel niet geschikt zijn om in te wonen. Dak- of thuisloze arbeidsmigranten, zo’n 35 procent van het totale aantal dat op straat leeft, zijn vooral afkomstig uit Polen, Bulgarije of Roemenië. Ze staan vaak nergens ingeschreven, waardoor er ook nauwelijks zicht is op hun leefsituatie. „Formeel zijn ze niet eens in Nederland”, zo wordt een provinciaal medewerker in het onderzoek geciteerd. „Zo hebben we veel spookburgers: spookarbeiders die overal buiten vallen.” Veel gemeenten erkennen dat probleem, zo wordt in het onderzoek vermeld. „Maar ze hebben onvoldoende mogelijkheden voor handhaving, alternatieve huisvesting of ondersteuning.”
Versnipperd beleid
Van de mensen die wel op straat leven, zo leert de telling, is 35 procent EU-burger met een niet-Nederlandse nationaliteit. Het overgrote deel van deze mensen is volgens betrokken professionals (voormalig) arbeidsmigrant, wat strookt met eerdere cijfers. Volgens de onderzoekers is het „bijzonder moeilijk” om zicht te krijgen op de groep dak- en thuisloze arbeidsmigranten in de laatstgenoemde leefsituaties. Volgens de onderzoekers is er ook weinig zicht op het aantal dak- en thuislozen op campings en vakantieparken. De meeste mensen die er noodgedwongen verblijven schrijven zich er niet in en toezicht of beleid is vaak „versnipperd over gemeentelijke afdelingen”. Vaak gaat het om caravans of huisjes die helemaal niet geschikt zijn om in te wonen. „Je zakt er zo door de vloer heen”, zegt een gemeentemedewerker. „Daar wonen mensen met een grote rugzak die soms ook ziek zijn. Het is niet uit te leggen dat je mensen daar laat wonen.”
Volgend jaar volgt een derde telling volgens de ETHOS-methode. Dan wordt ook in kaart gebracht hoeveel dak- en thuislozen er in grote steden als Amsterdam en den Haag zijn en waar ze verblijven.
Lees ook
Steeds meer jongeren in de knel, gemeenten draaien op voor stijgende kosten van jeugdzorg
Voor een meisje van elf kent Doriane opvallend veel verhalen waarin een mes voorkomt. Het bekendst is wat kinderen hier in Schiebroek-Zuid de ‘moord bij de metro’ noemen. Op 1 oktober 2022 kregen twee mannen ruzie op straat. Ze kwamen van de instelling voor verslavingszorg, waar ze woonden, en waren dronken. Bij het metrostation stak de een de ander in zijn hals – die overleed. Het was een zaterdagmiddag, rond half vier. Kinderen speelden op het gras. Doriane: „Ik zag de man liggen, onder het bloed. Ik rende naar huis en vertelde het aan mijn ouders”.
Er gebeuren meer „slechte dingen” in haar buurt, zegt ze. „Een keer rende een meisje uit mijn klas stotterend naar me toe dat een meneer met een machete bijna iemand had doodgemaakt.” Die man woont er nog. Doriane zegt dat hij zijn vrouw slaat. Hoe weet ze dat? „Mensen vertellen erover. En soms hoor je gegil, daar.” Ze wijst naar zijn flat.
Het broertje van haar vriendin Sofia werd een keer bedreigd met een mes in het speeltuintje. Nu komt ze daar niet meer. Het ‘blauwe plein’ naast haar basisschool, de Stephanusschool, is voor de grote jongens. En op de bankjes aan de vijver, iets verderop, zitten de dronken mannen. „Dan roepen ze tegen mijn vriendinnen dingen als: leuke strakke broek.”
Naar de Lidl loopt ze om.
Het blauwe plein
Niet veel mensen kennen de buurt waar Doriane woont. Hij ligt in het noorden van Rotterdam, in een van de rijkste stadsdelen: Hillegersberg-Schiebroek. Kinderen in Schiebroek-Zuid groeien op in armoede. Woningen bevatten schimmel en asbest en hadden allang gesloopt moeten worden. Voor oudere tieners is niets te doen. De buurt heeft veel overeenkomsten met andere kwetsbare buurten en wijken in het land. De talrijke nationaliteiten, armoede, hangjongeren, overlast. Alleen: Schiebroek-Zuid bestaat niet. Niemand weet waar de buurt begint of ophoudt. En dus komen de problemen niet voor in welke statistiek dan ook. De villa’s in Hillegersberg en de vooroorlogse koopwoningen in het noorden van Schiebroek poetsen de schimmelhuizen van de kaart.
Hier speelde Nadal tegen Krajicek. Nu liggen er blikjes en peuken. Na de regen blijven plassen liggen
Twaalf jaar geleden speelde Rafael Nadal hier nog tegen Richard Krajicek. De Spaanse toptennisser was uitgenodigd om, omgeven door camera’s, de honderdste playground van de Krajicek Foundation te openen.
De stichting liet de blauwe laag verf op het plein, een tennisnet en sportattributen achter voor de buurtkinderen. Ze beloofde hen „minimaal twee keer per week” op het plein te laten begeleiden en er zouden studiebeurzen klaarliggen voor jongeren die daarbij zouden helpen.
Maar op een middag in maart 2024 is het plein bedekt met een laag zand, langs de randen liggen geplette blikjes en peuken. De struiken groeien door de hekken en de stoeptegels eromheen liggen los. Als het geregend heeft, blijven er plassen liggen op de playground. In het portiek ertegenover ligt huisraad tot op heuphoogte.
In het half jaar dat NRC in Schiebroek-Zuid rondloopt, vallen de welwillende bewoners op, de goede bedoelingen, de mooie plannen. Waarom lukt het dan toch niet? Hoe onttrek je een buurt aan armoede, geweld en overlast – problemen die elkaar juist versterken?
De vrouwen van ‘Wijkie’
Doriane heeft een vrolijk gezicht en een knot op haar hoofd. Ze wil rechter worden, of stewardess. Vanaf haar vierde komt ze bij Wijkie, een soort kinderbuurthuis tegenover het blauwe plein. Marie-José Eldering en Anita Broos runnen het. Om de kinderen te helpen omgaan met nare ervaringen lieten de vrouwen ze de moord bij de metro en andere akelige straatervaringen naspelen, waarbij ze een betere afloop mochten bedenken. De kinderen tekenden storyboards. Marie-José: „In elke scène kwamen dronken mannen voor.”
Ze was kindercoach bij de welzijnsinstantie in Schiebroek-Zuid, tot die zo’n elf jaar geleden een aanbesteding verloor en zij weg moest. Op haar laatste dag beloofde ze de kinderen: „Ik laat jullie niet in de steek.” De woensdagmiddag erna ging ze op een bankje zitten tegenover de Lidl, siroop en koekjes in haar tas. Twee meisjes kwamen opdagen, ze kletsten wat. De week erop kwamen meer kinderen. Ze nam een voetbal mee. „Toen het regende gebaarde de man van de snackbar: kom binnen. Ook die ruimte werd te klein.”
Marie-José’s oud-leidinggevende bij de welzijnsorganisatie, Anita, leverde een werkdag in om haar te helpen. In 2018 richtten ze stichting JAN op, met een eigen pand. Sindsdien zijn ze er drie dagen in de week, in hun vrije tijd. De kinderen hebben hun 06-nummers. Ze zeggen ‘José’ en ‘Anita’ en slaan hun armen om hun middel. Als Anita een jongetje op een woensdagmiddag naar zijn schooldag vraagt, wrijft die zijn rechterhand traag van kruin tot voorhoofd, kin omhoog en zegt: „Nou, niet héél goed.” En dan begint hij te vertellen.
De vrouwen blijven met iedereen contact houden, sommigen zijn al ver in de twintig. Anita zegt trots dat nog geen van de meiden die ze tot de groep van Wijkie rekent zwanger is. Een jongen die op straat was toen in de oudejaarsnacht 2021 de Stephanusschool in brand ging, appte Marie-José vlak ervoor: „Wijkie laten we met rust hoor”.
Foto’s: Merlin Daleman
Zoals Anita en Marie-José zijn er meer. Ubah Moussa – haar dochter Ilham zit bij Doriane in groep 8 – geeft elke week naailes aan vrouwen. Loes Zwarts zet zaterdags om 10 uur kratten eten in haar voortuin voor bewoners die net niet in aanmerking komen voor de voedselbank. Er is een bewoonster die in de gaten houdt of iemand eten nodig heeft, of babykleding, of nu echt weg moet bij haar gewelddadige man. Er is een vader die elke zondag huiswerkbegeleiding gaf aan tieners, tot de pandemie daar een eind aan maakte. Daarna kreeg hij ze niet meer bij elkaar. Een ondernemer op de Teldersweg, de winkelstraat van de buurt, gaf jaren geleden vechttrainingen aan jongeren die anders maar voor zijn deur hingen.
„Je kunt mensen niet helpen zonder iets van jezelf te geven”, zegt Anita. „Je moet er langdurig voor de kinderen zijn, in hun eigen buurt, ook als het even niet uitkomt. Pas dan komt het vertrouwen.”
Schiebroek-Zuid bestaat niet. Niemand weet waar de buurt begint of ophoudt
Het werk put de vrouwen soms zichtbaar uit – om het over geld maar niet te hebben. De moeder van Marie-José doneert 150 euro per maand aan de stichting. Loes betaalt zelf mee aan de boodschappen in de kratten. De ondernemer die vechttrainingen organiseerde vroeg een bijdrage van de gemeente, maar kreeg niks. De huur van het lokaal, de handschoentjes, alles moest hij zelf betalen. „Toen ben ik ermee gestopt.”
Nu hangen de jongens weer voor de winkel.
En dan heb je Ben en Henny Kleijweg. Ze runden als vrijwilligers 24 jaar het uitgiftepunt van de voedselbank. Via Facebook moesten ze vorig najaar vernemen dat die uit de wijk zou vertrekken; de 34 uitgiftepunten in de stad zouden samensmelten tot drie of vier supermarkten. Bewoners moesten voortaan naar Crooswijk, vier kilometer verderop.
Als dank kreeg het echtpaar bij de laatste levering een doosje Merci.
Lees ook
‘Geen geld en dan verdwijnt ook nog de voedselhulp uit de buurt’
Hooguit twee setjes kleding
Tientallen bekers glimmen op een appelgroene plank aan de muur van het noodgebouw van de Stephanusschool. De kinderen wonnen ze met de mini finals, de jaarlijkse voetbaltoernooien tussen scholen, met stadsfinales in Ahoy.
„In het begin werden onze kinderen daar echt uitgejouwd”, zegt schooldirecteur Astrid van Gogh. „Heel naar. Pas later veranderden ook andere scholen in de wijk van samenstelling.” Ze kocht de mooiste sporttenues die ze kon vinden. Daar gelooft ze in. „Als je wil dat kinderen zich als prinsen gedragen, moet je ze ook een mooie, nette omgeving geven.” Naast het noodgebouw groeit een nieuw schoolpand; camera’s bewaken het bouwterrein. Met oud en nieuw in 2021 én 2022 werd de school in brand gestoken, door jongens uit de buurt. Ook het nieuwe pand werd al beklad.
Van de 225 kinderen op de basisschool hebben veruit de meesten een niet-westerse achtergrond. Marokkaans, Turks, Antilliaans, Surinaams, Ghanees, Congolees, Eritrees, Kaapverdiaans. In de schakelklassen zitten Oekraïners en Syriërs. „Ik denk dat we zo’n vijftig Syriërs hebben lesgegeven”, zegt Van Gogh. Twee kinderen op deze basisschool zijn wit, een broer en zus. O nee, ze weet er nog een. Drie dan?
Zeven van de tien komen uit een gezin met een laag inkomen; het landelijk gemiddelde is nog geen twee op de tien. Kinderen delen een slaapkamer met een broer of zus of met hun ouders. Soms delen ze een bed. Ze hebben geen plek om huiswerk te maken, of geen computer, of ze hebben er geen tijd voor omdat ze op broertjes of zusjes moeten passen. Ze zijn moe van de stress of omdat ze laat naar bed gaan. Er zijn kinderen met één of hooguit twee setjes kleding, kinderen die de school binnenlopen zonder te hebben ontbeten. Ze komen de buurt bijna niet uit. Als ze op schoolreisje gaan, zegt Van Gogh trots, gedragen deze kinderen zich het best van iedereen. „Je ziet hun verwondering.”
Er werd nauwelijks gebruikt gemaakt van boterhammen op school: kinderen wilden niet laten merken dát ze thuis niets kregen.
Voor hongerige kinderen had de school boterhammen in de koelkast. Er werd nauwelijks gebruik van gemaakt: kinderen wilden niet laten merken dát ze thuis niets kregen. Dus stopte de leverancier ermee. In de gang staat fruit, van EU-geld, maar die subsidie is maar voor een half jaar. Achteraf misschien niet zo’n goed idee. „Ouders leren nu af om hun kinderen fruit mee te geven, terwijl dat best goed ging.” Na de zomervakantie biedt de school lunch aan voor álle kinderen, maar er zijn maar 75 kinderen die er door hun ouders voor zijn opgegeven – minder dan de school verwachtte.
Soms is er verwaarlozing, huiselijk geweld. „Maar veel ouders verdienen ook juist een lintje”, zegt Van Gogh „Zoveel problemen, al die kinderen en ze dan elke dag opnieuw opgepoetst en op tijd op school afleveren.”
En de schimmel. Aan de telefoon vooraf zegt Van Gogh dat ze het vooral daarover wil hebben. „We hebben kinderen die voortdurend last van hun longen hebben, echt ziek zijn. Het is schandalig! Zet je ramen open, zegt de woningstichting. Weet je wat het kost om je huis warm te stoken?”
Als kinderen niet komen opdagen, krijgt de school hen maar moeilijk terug in de lokalen. Één kind kwam afgelopen schooljaar zestig dagen niet opdagen, eentje dertig, een ander twintig. En dan? Niets, zegt Van Gogh. Ze meldt het bij de leerplichtambtenaar, het wijkteam, Veilig Thuis, ze vergaderen erover, maar de kinderen krijgt ze er niet mee terug in de klas.
Je kunt ook denken: school is om te leren. Dan houd je de buurt buiten en daarmee ook de omgangsnormen en ruzietjes.
Waarom haalt de school ze niet op? „We zijn geen ophaalservice”, zegt Van Gogh resoluut. In een zo kwetsbare buurt móét je als schooldirecteur een keuze maken. Je kunt de buurt binnenhalen: welzijnswerkers in de pauze, activiteiten na school, een koffiekamer voor de ouders. Zo was het voor haar komst. Goed voor de samenhang in de buurt.
Je kunt ook denken: school is om te leren. Dan houd je de buurt buiten, en daarmee ook de omgangsnormen en ruzietjes. Dat werd háár keuze. Sommige ouders vinden dat nog altijd jammer. Ze leerden elkaar kennen op school, wisten wat speelde, goed voor hun Nederlands.
Maar de prestaties van de kinderen vlogen de afgelopen jaren omhoog.
Één keer dit voorjaar haalden twee schoolmedewerkers toch een jongetje op. Zijn moeder had gebeld: de buurman op de galerij liet hem niet gaan. Toen de twee vrouwen aanbelden, bedreigde de buurman hén met een machete. De juf vluchtte met het jongetje naar beneden, de moeder bonkte tot bloedens toe haar hoofd tegen de deur en gaf de buurman de schuld. Hij spugen, zij spugen. De andere schoolmedewerker suste. Weer kwam er een mes bij kijken. Daarna mocht het echt nooit meer.
Geen voedselbank meer
In het noordelijk deel van Schiebroek is het anders. Op Koningsdag hangen daar de vlaggen uit, er zijn buurtapps en straatfeesten. In januari 2023 maakte een lid van de bewonersvereniging zich er zorgen om de wijkgenoten verderop, na „corona, Oekraïne en de hoge energierekeningen. Er móést iets gebeuren.” Betrokkenen en organisaties haalden met een crowdfunding 15.000 euro op voor hen die hulp nodig hadden.
Maar naar wie moest dat geld eigenlijk? En hoe kregen ze het daar?
Daar gaat het sindsdien elke maand over in een vergaderruimte, waar spritsen en koffie in kartonnen bekertjes op een grote ovalen tafel staan. De wijkcoördinator, de wijkmanager, de wijkregisseur, de wijkconciërge, wijkraadsleden, de welzijnsorganisatie, de bewonersorganisatie, de woningstichting, de belbus, de kerken – iedereen schuift aan. Schiebroek Hillegersberg Solidair heet de stichting die ze hebben opgericht.
Het gaat vaak over hóé te helpen. „Hoe krijg je die mensen in beeld?” klinkt het dan. Of: „Weten we eigenlijk wat hun hulpvraag is?” Dat het vooral om bewoners in Schiebroek-Zuid gaat, weet iedereen, maar dat wordt niet altijd uitgesproken, het kan stigmatiserend zijn. In het noorden van Schiebroek zijn ook slechte straten. In Hillegersberg, het rijke, oostelijk deel van de wijk, hebben ze óók mensen met schulden, alcoholverslaving, ook van daar komen bewoners bij de voedselbank.
Soms verzanden gesprekken in bureaucratie en jargon. De stichting wil „onderkoepelen” in plaats van „overkoepelen”. Er moeten „infopleinen” komen en „klankbordgroepen”. Maar als het om de voedselvoorziening in de wijk gaat, is iedereen het met elkaar eens.
Het ging altijd goed. De voedselbank leverde wekelijks kratten aan Ben en Henny in Schiebroek-Zuid en die vulden ze, na giften van lokale ondernemers en kerken, aan met verse groente, fruit, kaas, toiletpapier en shampoo. Wie net niet in aanmerking kwam, kon terecht bij Loes Zwarts en de kratten die ze elke zaterdag in haar voortuin zette. Op de Teldersweg staat een koelkast met eten: „Free Food”, staat erboven. Bewoners die wat over hebben doen het er in, de groenteboer en leerlingen van een vakschool vullen op vaste tijden aan. Wie honger heeft, pakt er iets uit.
Een goed werkend, maar kwetsbaar systeem. Toen in oktober vorig jaar de voedselbank uit de wijk vertrok en bewoners voortaan naar Crooswijk moesten, dreigde het stelsel in te storten. De kerken verhoogden snel hun giften, waardoor Ben en Henny kratten konden blijven vullen, maar dan eens per maand, in plaats van elke week. De belbus reed mensen die niet naar Crooswijk konden – omdat ze slecht ter been waren, of geen geld hadden voor vervoer – drie dagen per week heen en weer. De stichting SHS betaalde daaraan mee. Loes bracht voedselpakketten naar degenen voor wie ook de belbus geen oplossing was, bijvoorbeeld omdat ze te ziek waren om te reizen of met een partner of kind dat niet alleen kon zijn.
Na de zomer rijdt de belbus door tijdgebrek nog maar één dag op en neer naar Crooswijk.
Maar al direct raakten mensen zoek. Bewoners van wie ze wisten dat die gebruikmaakten van de voedselbank, maar nu uit zicht verdwenen. Twaalf in het begin, vertelt de manager van de belbus. De Voedselbank en de welzijnsorganisatie gaven geen namen meer door, om privacyredenen. Niemand in de wijk wist nog wie welke hulp nodig had. De 36 nieuwe klanten van de voedselbank dit jaar wisten niet dat ze bij Ben en Henny extra’s konden halen. Of dat ze erna wellicht bij Loes terechtkonden.
Daar kwam bij dat de uitdeellocatie van Ben en Henny werd gesloopt. Hun nieuwe ruimte is ook weer tijdelijk. Bij elke verandering haken mensen af, weet een hulpverlener.
Na de zomer rijdt de belbus door tijdgebrek nog maar één dag op en neer naar Crooswijk. Jongeren moeten ook naar school, ouderen naar de dagopvang.
En ondertussen hapert de gezondheid van Henny en Loes. Henny belandde dit voorjaar in het ziekenhuis, Loes moest naar de intensive care met longproblemen.
Een week later zat ze alweer in het zonnetje in haar voortuin, op een rollator. Haar man Henk bracht koffie. De kratten met chocolade paashazen, shampoo, wraps en groenten stonden als vanouds klaar. „Ze moeten me eerst onder de grond aanstampen, van mij komen ze niet zomaar af”, zei Loes, voordat ze een nieuwe hap lucht nam.
Sustainable Schiebroek-Zuid
Kijk, zegt Ubah Moussa in haar flatwoning op de eerste verdieping tegenover het blauwe plein. Ze wijst naar de spoelbak met een laagje water erin. „Ik blíjf het water weghalen.”
De meivakantie is begonnen. Ilham, haar dochter, kijkt in pyjama naar een nagesynchroniseerde Amerikaanse serie op Nickelodeon, het is nog vroeg. Ubah’s man en oudste dochter zijn niet thuis. In de keuken zoekt ze naar oploskoffie, in een van de kastjes moet nog een sachet liggen. Ze kent de buurt goed. Ze werkte hier in de thuiszorg, was overblijfjuf en volgt computerles.
„En hier is de wc, kom mee.” Het water uit het kraantje drupt via de leiding van de wasbak op de vloer. Als ze de woningstichting belt, duurt het soms weken voor iemand komt. Die gipsplaat boven haar hoofd? „Daar zit een lekkage onder. De woningstichting verstopte die. De schimmel komt steeds terug. Ze zeggen: we kunnen niets doen. Of: het is úw huis, mevrouw.” Ook op het balkon staat schimmel op de muur. Daar haalt ze haar schouders over op, dat is buiten.
Ook op het balkon staat schimmel op de muur. Daar haalt Ubah haar schouders over op, dat is buiten
Haar woning zou net als veel andere in de buurt gesloopt worden. Op internet zwerven nog uitzinnige plannen rond die woningstichting Vestia al in 2011 had voor een „sustainable Schiebroek-Zuid”. Hangplanten langs gevels met diepe, glazen balkons. Een visvijver met een paleisvormig paviljoen en terras. Ontspannen bewoners op bankjes. Het onderhoud van de huizen in Schiebroek-Zuid werd vanwege die plannen jarenlang uitgesteld. Maar Vestia ging bijna failliet door wanbeleid en Ubahs nieuwe huurbaas werd in 2023 Hef Wonen.
Dat kondigde snel renovaties aan. Een eerste huizenblok iets verderop wordt nu opgeknapt, daar hoort Ubah goede verhalen over. Maar het duurt nog zeker tien jaar voor haar blok aan de beurt is. „Ik knap veel zelf op”, zegt ze. „Ik heb geen zin om te zeuren.” Ze woont óók fijn, zo dicht bij de school en de metro.
Hef Wonen laat weten te doen wat ze kan om bewoners te helpen. „We gaan langs, geven advies en stellen materialen beschikbaar om schimmel tegen te gaan. Bewoners moeten zelf ook moeite doen. Sloop en renovatie alleen zijn niet de oplossing voor vocht- en schimmel.” De huren van de woningen die niet gesloopt of gerenoveerd worden, gaan elk jaar omhoog.
De problemen in de buurt neemt Ubah ook maar voor lief. De drugsdeals onder het raam van haar dochter. Pistoolschoten, soms. Auto’s die in brand worden gestoken. Vuurwerk en geschreeuw in de nacht. De woningstichting die „iedereen maar in de buurt propt”.
Ilham, in haar pyjama, vanuit haar stoel voor de televisie: „Een dronken man heeft hier achter de garage, daar bij de metro, een keer iemand doodgestoken.”
Waaróm zeurt Ubah eigenlijk niet?
Ze zucht. Anita vroeg het ook al eens. Niemand lijkt te protesteren. „Mensen sjouwen al genoeg problemen met zich mee. Iemand moet naar voren stappen, iemand die de taal goed spreekt, maar niemand doet dat.” En zeg nou zelf. De gemeente, de politie, de woningstichting, de bewoners, iederéén kent de problemen in deze buurt. De vochtige huizen, de gezondheidsproblemen, de drugsdealers, de overlast en criminaliteit. Waarom moet zíj dat melden, en wat gebeurt er dán? „De politie komt altijd te laat.” Ze hoopt op camera’s in de buurt. „Dan heb je bewijs.”
En ze weet wat er gebeurt met melders. Er gaat vuurwerk door je raam. Er moest een gezin verhuizen.
Onzichtbaar in de statistieken
Onzichtbaarheid heeft gevolgen. Het is een belangrijke reden waarom de buurt maar niet vooruitgaat. Bewoners en organisaties die zich inzetten voor Schiebroek-Zuid zeggen harder dan andere wijken te moeten vechten om aandacht en geld van de gemeente, omdat hun buurt in geen enkele statistiek voorkomt. Niet in de leefbarometer, de kerncijfers van het CBS, de wijkprofielen, de veiligheidsindex. De gemeente baseert zich voor beleid op die cijfers. Zijn ze ook bepalend voor het aantal agenten in de wijk? „Zeker”, zeggen de wijkagenten, Desiree Groenland en Regina Wilmink.
NRC vroeg cijfers op maat op bij het CBS (zie kader). Dan blijkt dat in geen andere buurt of wijk in Rotterdam zo veel mensen in de bijstand zitten als in Schiebroek-Zuid: 10,9 procent. Van de 7.295 bewoners is bijna één op de drie geboren buiten Nederland, met een niet-Europese afkomst. Dat is vergelijkbaar met andere kwetsbare buurten en wijken in Rotterdam. Het gros van de woningen is van voor 1965, gebouwd in de wederopbouw. Ruim driekwart is van de corporaties.
In Schiebroek-Zuid kijken ze daarom met afgunst naar Rotterdam-Zuid. De ongelofelijke hoeveelheid aandacht en geld die dáárnaartoe gaan. Nu ook weer, via het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid, waar honderden miljoenen in omgaan. Wijkagent Groenland: „Het lijkt alsof Schiebroek-Zuid het vergeten kindje is. Al dertig jaar wordt geroepen dat de huizen verouderd zijn. Er zijn panden waar de vloeren nog van hout zijn. Als daar een gezin woont en daaronder iemand met ggz-problematiek, krijg je vanzelf problemen. Als je dan ziet hoeveel in Rotterdam-Zuid al veranderd is, verbeterd, gerenoveerd. In Overschie eigenlijk nu ook. Schiebroek-Zuid hobbelt daar achter aan.”
In Schiebroek-Zuid kijken ze met afgunst naar Rotterdam-Zuid: de ongelofelijke hoeveelheid aandacht en geld die dáárnaartoe gaan.
En terwijl bewoners in en om de buurt hun best doen om er wat van te maken, maakt de gemeente juist op deze kwetsbare plek steeds weer ruimte voor zo’n beetje alle kwetsbare groepen die je kunt bedenken. In Schiebroek-Zuid is opvang voor verwarde mensen, dronken mensen, verslaafde jongeren, jongeren met een verstandelijke beperking, jongeren die net uit de gevangenis komen, statushouders, vrouwen die op de vlucht zijn voor hun ex-partners (of voor andere mannen met duistere plannen), tienermoeders en volwassen alleenstaande moeders. Eind mei kregen bewoners rond de winkelstraat een brief in de bus dat opnieuw Oekraïners in de buurt zouden worden opgevangen.
Er is ook een ruilprogramma, vertellen de wijkagenten. Bewoners die elders in de stad voor problemen zorgen, komen naar Schiebroek-Zuid en andersom. „Het is soms dweilen met de kraan open.”
De moord bij de metro, de dronken mannen op de bankjes, de kinderen die moeten omlopen naar de Lidl, een schoolklas die weet dat een psychotische man ontweken moet worden – mensen in de opvang zorgen voor problemen én trekken nieuwe problemen aan. Voor de flat met tientallen jonge, alleenstaande moeders verzamelen zich jonge vaders, zeggen bewoners. Ze mogen niet naar binnen, wat soms tot onrust leidt (de instelling die de moeders begeleidt, ontkent de onrust).
Een welzijnswerker op de Teldersweg woont zelf met veel plezier in een evengoed kwetsbare Rotterdamse wijk, op Zuid: Charlois. Maar dáár kijkt ze niet om als ze in het donker naar huis loopt. Die paar dronken en verwarde mensen kent ze goed en zij kennen haar. Ze maakt een praatje, een grapje en loopt door. In Schiebroek-Zuid zou ze voor geen geld willen wonen. „Als ik hier na mijn werk in het donker bij de tramhalte sta, zie ik telkens een ándere dronken man.”
Medewerkers van Hef Wonen zeggen hun best te doen om de instroom van kwetsbare mensen in de buurt te beperken. Ze ervaren wel een toenemende druk van de gemeente. De corporatie verwacht binnenkort ook dak- en thuisloze mensen in Schiebroek-Zuid van een woning te moeten voorzien.
De gemeente Rotterdam laat weten aandacht te hebben voor Schiebroek-Zuid. Bij de opvang van kwetsbare groepen kijkt ze onder meer naar het wijkprofiel. Dat is het profiel van Schiebroek als geheel. De gemeente is zich daarbij „bewust van de sociaal-maatschappelijke tweedeling” in de wijk. „Over het algemeen is het wel zo dat de sociale huurwoningen waar deze mensen op aangewezen zijn in Schiebroek-Zuid staan.”
Subsidie is altijd tijdelijk
In augustus begint de dominee erover, in een vergadering van de in Schiebroek-Noord opererende stichting. Waarom praten de mensen om wie het gaat toch niet mee? „Dat hele frame van ‘wij gaan mensen helpen’, dat zit me dwars. Er gaat een hiërarchie van uit.” Marco Visser is sinds twee jaar predikant in de Goede Herderkerk, precies op de grens van noord en zuid. Vanaf de kansel ziet hij op zondag door het ene raam de sociale huurwoningen, en, zo zegt hij, „aan de andere kant de Tesla’s”. Hij organiseert in de wijk bijeenkomsten over verkiezingen, mensen zonder verblijfsvergunning, de hectische samenleving. Hij vroeg ook of de kinderen van Wijkie eens wilden komen koken voor kerkgangers.
Zijn oproep om hulpbehoevende bewoners te laten meepraten, loopt vast in een gesprek over hoe moeilijk dat is.
„Hoe krijg je ze in beeld?”
„Als je weet hoeveel brievenbussen dichtgespijkerd zijn.”
„We kunnen die mensen niet bereiken.”
De vergaderruimte is op nog geen anderhalve kilometer van het blauwe plein.
Hulp aan kwetsbare bewoners blijkt taai. De vaste gezichten in de buurt zijn onmisbaar, maar hoelang houden zij het vol? Een pandemie, geld- of gezondheidsproblemen en het kan zomaar klaar zijn. De hulp van enthousiastelingen buiten de buurt houdt de voedselvoorziening lang in stand, er zijn zelfs plannen voor een eigen voedselbank. Maar zonder de bewoners zelf komen ze maar moeilijk verder.
Als er wél contact is, leidt dat tot inzichten. Op woensdag rijdt een vaste chauffeur naar de voedselbank. De manager: „Hij vroeg de mensen waar ze zich hadden aangemeld, en wat bleek? Negen van de tien hadden maanden gewacht voor ze om hulp vroegen, omdat ze niet wisten waar ze in godsnaam terecht moesten. Bizar!”
De subsidies gaan vaak naar grotere organisaties en zijn altijd tijdelijk. Anita en Marie-José zien het als een subsidiepotje opent, dan trekken er nieuwe, opgewekte gezichten met mooie plannen aan hun raam voorbij. ‘Het subsidiecircus’ noemen ze het. De plannen worden groots aangekondigd en verdwijnen geruisloos. Voor kleine, rotsvaste initiatieven, zoals dat van hen, bestaat geen vaste financiering. Het kost telkens vele uren werk om wat geld voor zomerse uitjes voor de kinderen bijeen te sprokkelen.
Foto’s: Merlin Daleman
Ongevraagde hulp bereikt z’n doel niet. Er was gratis soep of een gratis voorstelling in het noorden, waar vanuit het zuiden niemand kwam opdagen. Op een dag stond er een metershoog kunstbeeld van een struisvogel in de visvijver – ook dat was een gift.
De speeltuin die kinderen mochten helpen ontwerpen en waar ze graag speelden tot oudere jeugd het speelhuisje opeiste, werd door de organisatie ontmanteld. Nu is het weer gewoon een grasveld.
Met het blauwe plein ging het ook zo. Van Gogh had de Krajicek Foundation in 2012 nog geadviseerd om het plein goed af te laten wateren. Daar was geen tijd meer voor, „er was haast bij.” In de pandemie waren jongeren er tot in de avond en in de nacht te vinden. Omwonenden begonnen te klagen: die bal tegen de hekken, dat geschreeuw. En dus plaatste de gemeente er een mosquito, met een pieptoon die alleen jongeren horen. Die gaat om tien uur ’s avonds aan, tot vroeg in de ochtend. Sindsdien is er minder overlast én minder voetballende jeugd. Waar het net en de attributen zijn gebleven, weet niemand.
Op de site van de Krajicek Foundation wordt het blauwe plein nog altijd genoemd als playground. Directeur Gerlinde van Raalte zegt met gemeenten af te spreken dat professionele partijen op hun veldjes „twee, liefst drie keer per week met de kinderen spelen”. Dat ging volgens haar goed tot een grote aanbesteding zo’n twee jaar geleden alles overhoop gooide.
Wat zou de buurt vooruit helpen? Het antwoord dat bewoners geven is verrassend eenstemmig: een buurthuis!
Het programma kwam op het blauwe plein niet zo van de grond, erkent Hasan Abaka, regiomanager Rotterdam van de Krajicek Foundation. Hoeveel jongeren hier een studiebeurs kregen? „Dat weet ik niet. In ieder geval twee in coronatijd en volgens mijn voorganger hebben we ze eerder ook gehad.” Hoeveel? „Die gegevens hebben we niet bewaard.”
De stichting is flexibel, zegt hij. Geduldig, „we kijken naar perspectief”. Maar als dit najaar nog niets is veranderd, als er dan nog geen zicht is op studiebeurzen of voldoende activiteiten per week, „dan halen we het bord eraf.” En dan? „Dan is het gewoon weer een plein.” Begin oktober zijn er weer nieuwe plannen.
Wat zou de buurt vooruit helpen? Het antwoord dat bewoners geven is verrassend eenstemmig: een buurthuis! Ruim zevenduizend bewoners en er is geen enkele plek waar ze elkaar kunnen ontmoeten, even kunnen bijkletsen, zelf activiteiten kunnen bedenken, zich kunnen organiseren, samen koken. Zo’n beetje elke andere buurt heeft er wel een, of twee. Een buurthuis dus. Schimmelvrije huizen. Minder kwetsbare mensen in de buurt. En een sportzaal voor jongeren?
Een bordje pasta voor José
Als om half vijf Dries Roelvink optreedt voor het winkelpubliek in Schiebroek-Noord zitten vijftien kinderen uit Schiebroek-Zuid in een zaal van de Goede Herderkerk. Ze snijden, verdeeld over een salade- en een pastatafel, kaas en augurken voor vijftig genodigden in stukjes. Op de kop van de tafels staan opwarmstellen met pruttelende pannen.
Ze lopen achter op schema. Om één uur zouden ze met z’n allen vanaf Wijkie naar de kerk wandelen. Maar één kind had zich verslapen en vijf anderen moesten alsnog thuis worden opgehaald. Doriane en Ilham zijn net terug van schoolkamp en praten na. Sofia doet crème fraîche in de pannen en proeft. Superlekker, vindt ze. Een jongetje staat erbij, saus kleeft aan zijn wang.
Zodra tegen zessen het eten op het kerkplein buiten op tafel staat, stort Marie-José binnen achter de pastatafel in. „Ik kán niet meer.” Dat is niet overdreven: ze krijgt haar armen niet meer omhoog. Laatst was haar heup paars, ze was gaan skaten met de kinderen. Erna werd ze ziek, nu is er een abces, ze had moeten rusten.
Een jongen sprint naar een bordje, naar de pasta, naar haar tafel. „Hier, José.”
De spoelbak achter de bar raakte verstopt. Het eten kwam te laat. Kerkgangers haakten af, sommige ouders kwamen niet opdagen. Maar de pasta smaakt uitstekend. Ouders, kinderen en kerkgangers schuiven bij onbekenden aan tafel, en daarna komen de gesprekken moeiteloos op gang.