Opinie | Hedendaagse muziek kan heel goed herkenbaar zijn én origineel

Het idee dat herkenbaarheid in nieuwe muziek automatisch leidt tot imitatie, is een vergissing. Er is daardoor in Nederland gigantisch veel onzin gesubsidieerd als ‘vernieuwing’, meent .
Foto Getty Images

Nieuwe muziek kan pas betekenisvol zijn als die zich niets aantrekt van de luisteraar. Althans dat beweerde Jan Nieuwenhuis in NRC (Waarom zou hedendaagse muziek ‘toegankelijk’ moeten zijn?, 20/6). Maar dat is onzin.

De zogenaamde ‘ontoegankelijkheid’ van ‘moderne muziek’ is een wijdverbreid gegeven in de gehele vorige eeuw. Ontoegankelijk voor wie? Voor wat dan genoemd wordt het ‘reguliere muziekpubliek’, dat gewend is aan de muziek van het gevestigde repertoire. Nieuwe werken van bijvoorbeeld R. Strauss, Debussy, Stravinsky, Bartok, Prokofiev werden vaak bij de eerste uitvoeringen met bevreemding ontvangen, maar verwierven daarna al snel een plekje in datzelfde repertoire waartegen deze werken zich aanvankelijk leken af te zetten. En dit ondanks de vaak zeer grote verschillen in stijl, expressie en bedoelingen met betrekking tot dat repertoire. Het begrip ‘toegankelijkheid’ is dus geen simpele zaak en onderhevig aan historische situaties en individuele esthetiek.

Luisteraar

Volgens Nieuwenhuis kan herkenbaarheid alleen maar imitatie zijn, en de Matthijs Vermeulenprijs onwaardig, omdat Vermeulen nooit consessies deed aan herkenbaarheid of de smaak van het publiek. Nu is een eigenschap van goede muziek dat die een brug kan slaan naar de luisteraar, die geacht wordt een onderdeel te zijn van de muziekcultuur, die bestaat uit drie partijen: de componist, de uitvoerder en de luisteraar. De balans tussen die partijen is een fragiele, omdat de parameters nooit vastliggen en onderhevig zijn aan vele verschillende invloeden.

Alle componisten van wat nu het ‘reguliere repertoire’ is, hadden de luisteraar in gedachten, niet om aan zijn of haar veronderstelde smaak te appelleren, maar om hun innerlijke muzikale visie te delen.

Dit betekende dat ‘herkenbaarheid’, ook bij de meest individuele en eigenzinnige componisten, voor de fundamentele dynamiek van de kunstvorm zélf gold, zonder welke een overdracht van muziek niet mogelijk is: de interne dynamiek die expressie mogelijk maakt.

Dit verklaart de curieuze combinatie van afwijking van conventie qua stijl met de herkenbaarheid van interne dynamiek, die de muziek kenmerkt van Bach, Mozart en Beethoven tot aan Mahler, Debussy en nog vele 20ste-eeuwse componisten, die leerden van het bestaande repertoire. Niemand schreef voor de studeerkamer, iedereen schreef voor het publiek, wat voor publiek dan ook. Desnoods een toekomstig publiek.

Vooruitgang: ingeblikte uitwerpselen, zoemende draaitollen als muziek

In de vorige eeuw ontstond echter een beweging, in het kielzog van verkeerd begrepen interne dynamiek door de componist Arnold Schönberg, die zich tegen het bestaande repertoire keerde en ‘vernieuwing’ zocht in het verkennen van mogelijkheden zonder enige consideratie met de bestaande muziekcultuur, of met ‘het verleden’ (wat als niet langer relevant werd gezien), en al helemaal niet met de in de werkelijkheid bestaande luisteraar. Hooguit dachten de ‘progressieve’ componisten aan een toekomstig publiek dat net zo ver vooruit zou denken en luisteren als zijzelf. Het was de ideologie van de ‘vooruitgang in de kunst’ waaraan we de doorgezaagde lijken op sterk water, ingeblikte uitwerpselen en zoemende draaitollen als muziek te danken hebben, en een gigantische hoeveelheid onzin die in Nederland uitbundig werd gefinancierd door het Fonds Podiumkunsten, onder het mom van ‘vernieuwing’.

Lees ook: Waarom zou hedendaagse muziek ‘toegankelijk’ moeten zijn?

Onderontwikkeld publiek

Nu dat allemaal steeds meer als volkomen gedateerd en irrelevant wordt ervaren, proberen componisten – en dus ook het Fonds Podiumkunsten en de juryleden van de Vermeulenprijs – de publieksinteresse terug te halen door concessies te doen aan de smaak van een onderontwikkeld publiek – dat wil zeggen: niet het reguliere klassieke publiek.

Matthijs Vermeulen was een slechte componist, niet omdat hij wel of geen concessies deed, maar door een gebrek aan talent, wat iedere enigszins geschoolde musicus direct opvalt: veel opwinding, maar geen gevoel voor het medium orkest; zijn polyfonie is een modderige ongekookte soep; zijn ‘boodschap’ een machteloos, drammerig geschreeuw. Maar omdat hij zo ‘progressief’ was, werd hij in Nederland een soort symbool van een componist die zijn tijd vooruit was – het belegen Beethovencomplex: de koe is een dier dus elk dier is een koe.

Maar hoe moeten we nu herkenbaarheid, vernieuwing, originaliteit bekijken als nieuwe muziek zo vervlakt en tot goedkope kitsch vervalt? Hoe kan een organisatie als het Fonds Podiumkunsten nu bijdragen aan de nieuwe muziek? In ieder geval niet met de bestaande invulling van begrippen, die erg oppervlakkig is en een gebrek aan kennis van de muziekcultuur laat zien. Hedendaagse componisten kunnen heel goed zowel herkenbaar zijn als origineel werk leveren, met andere woorden: muziek die in die vorm nog niet bestond maar die een regulier publiek wel degelijk kan aanspreken. Ik noem maar enkele voorbeelden: David Matthews en James Francis Brown in het Verenigd Koninkrijk; Nicolas Bacri en Guillaume Connesson in Frankrijk; Paul Moravec, Bright Sheng en Reza Vali in de Verenigde Staten. Allemaal nieuwe muziek die succes heeft in een normale reguliere concert-setting, muziek die het publiek aanspreekt, en tegelijkertijd een duidelijk-persoonlijke signatuur laat horen en vaak behoorlijk complex is.