N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Slavernijverleden Op 1 juli begint het herdenkingsjaar van de afschaffing van de slavernij. Naast lof voor de aanpak van het kabinet is er ook kritiek.
Een komma, geen punt. Premier Mark Rutte (VVD) beloofde in december dat de excuses voor het slavernijverleden geen sluitstuk zouden zijn, maar het begin van meer bewustwording. Het kabinet wilde blijvend „in overleg, luisterend en met als enige intentie recht doen aan het verleden en heling in het heden.”
Nu, precies een half jaar later, zien nazaten en betrokken organisaties van de getroffen gemeenschappen dat het met de houding en intenties van het kabinet wel goed zit. Tegelijkertijd is er onvrede over het uitblijven van concreet beleid en de volgens sommigen verkeerde prioriteiten.
De houding bij het kabinet is anders dan afgelopen najaar. Actiegroepen, en ook Suriname en de Caribische eilanden, voelden zich onvoldoende betrokken bij het besluit en uitwerking van de excuses, wat tot grote irritatie en boosheid leidde.
Bij een recent gesprek met een kabinetsdelegatie op het Zuid-Hollandse provinciehuis in Den Haag zat volgens Linda Nooitmeer, voorzitter van het Nationaal instituut Nederlands slavernijverleden en erfenis (NiNsee), wel „een goede dwarsdoorsnede van de gemeenschap” aan tafel. Nooitmeer ziet dat het kabinet „heel erg moeite doet om die twee werelden, de Haagse en die van de gemeenschap, bij elkaar te brengen”.
Suriname voelde zich ook na de excuses nog onvoldoende betrokken, maar de aanstelling van een speciaal gezant slavernijverleden op het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft volgens betrokkenen verbetering gebracht.
Lees ook: De lange weg naar excuses voor het slavernijverleden
De organisaties en actiegroepen vinden het positief dat verschillende ministeries zich nu met het slavernijverleden bezighouden en dat vijf bewindslieden in het provinciehuis aanschoven: naast minister van Binnenlandse Zaken Hanke Bruins Slot (CDA) onder anderen de ministers Wopke Hoekstra (Buitenlandse Zaken, CDA) en Robbert Dijkgraaf (Onderwijs D66), die ook verantwoordelijk is voor het emancipatiebeleid.
‘Essentie van de komma’
Dagmar Oudshoorn, voorzitter van het adviescollege dialooggroep slavernijverleden, ziet dat kabinetsleden zich echt afvragen „wat de essentie van de komma moet zijn”. „Het is heel goed dat het kabinet dat blijft toetsen, ze proberen echt te luisteren, dat stralen ze ook heel erg uit.”
Gesprekspartners hebben lof voor het kabinetsbesluit om 4 miljoen euro extra vrij te maken voor projecten tijdens het herdenkingsjaar van de afschaffing van de slavernij, dat op 1 juli officieel begint. Het aantal aanvragen overtrof de verwachtingen, dus is het budget verdriedubbeld van 2 naar 6 miljoen euro.
Nooitmeer is blij met de inzet voor het herdenkingsjaar, maar waarschuwt tegelijkertijd dat de focus niet te veel moet liggen op „eenmalige projecten met een feestelijk karakter”. „Het gaat om de duurzaamheid en impact die je wilt hebben.”
Voor de wat langere termijn kondigde het kabinet al een bewustwordingsfonds aan van 200 miljoen euro, dat volgens een vrijdag verstuurde Kamerbrief „laagdrempelig en breed toegankelijk” moet worden. Ook de regeringen en organisaties uit Suriname en de eilanden kunnen geld uit dit fonds krijgen voor bijvoorbeeld educatieve en maatschappelijke projecten of het plaatsen van standbeelden en monumenten.
Oudshoorn hoopt dat wel goed rekening wordt gehouden met lokale behoeften. „Er komt nu een subsidiefonds, met allemaal regels. Het is oppassen dat het niet vastloopt op mechanismen van de Haagse bubbel.”
1 miljard euro
Volgens betrokken partijen richt het kabinet zich sterk op het bewustwordingsfonds, terwijl de gemeenschappen meer aandacht willen voor de doorwerking van het slavernijverleden in het heden. Die uit zich bijvoorbeeld in het economisch achterblijven van Suriname en de eilanden.
In Suriname vinden wij dat er op 1 juli niet veel te vieren is
Armand Zunder Nationale Reparatie Commissie Suriname
Om die reden heeft de Nationale Reparatie Commissie Suriname in gesprekken met het kabinet gepleit voor een bedrag van 1 miljard euro van Nederland voor onderwijs in de voormalige koloniën. „Dat zou voor 50 procent naar Suriname, en 50 procent naar de eilanden moeten gaan”, zegt Armand Zunder, voorzitter van de commissie. Volgens de Kamerbrief komt dat geld er nog niet, maar wil Nederland Suriname als het om onderwijs gaat wel met „kennis en kunde” bijstaan.
Ook in Nederland is meer aandacht voor de doorwerking nodig, vindt Nooitmeer. En dan niet alleen door meer wetenschappelijk onderzoek. „Je kunt nog meer inzoomen, en dat is prima, maar daarmee is de meest kwetsbare nazaat niet geholpen.” Oudshoorn zegt dat de gemeenschappen veel meer zien in beleid om sociaal-economische achterstanden en discriminatie en racisme tegen te gaan. „Een groot deel van de slachtoffers van het toeslagenschandaal komt uit de zwarte gemeenschap, dat moet je repareren. De geschiedenislessen moeten aangepast, aan etnisch profileren moet een einde komen. Er is nog zoveel te doen.”
Nationale feestdag?
Een nog op te richten herdenkingscomité gaat zich vanaf de zomer van 2024 buigen over een Koninkrijksbrede herdenking van 1 juli in de toekomst. Daarbij kijkt het comité naar de vraag of 1 juli, Keti Koti, een nationale feestdag moet worden. Dat ligt gevoelig in de Nederlandse regeringscoalitie: minister Dijkgraaf noemde het onlangs op televisie „een interessante gedachte”, VVD-Kamerlid Pim van Strien sprak daarop direct van „een slecht plan”.
Ook binnen de gemeenschappen wordt hier verschillend over gedacht. Zunder zegt dat Keti Koti aan de ene kant „een dag van hoop” is, maar „ook een dag van verdriet”. „In Suriname vinden wij dat er op 1 juli niet veel te vieren is, je kunt hooguit herdenken.”
Keti Koti is van oudsher een herdenkingsdag voor de Surinaamse gemeenschap, de Antilliaanse en andere gemeenschappen hebben hun eigen herdenkingsmomenten. Oudshoorn hoopt dat de meerderheid van de gemeenschappen, en Nederland als land, het eens kunnen worden over 1 juli als nationale herdenkingsdag voor iedereen. „Die overeenstemming is heel belangrijk. En het moet zeker niet alleen een feest zijn, maar ook een jaarlijks moment van herdenking en bezinning.”