N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Lees-, kijk- en luistertips van onze redacteuren bij het nieuws. Deze week: de ontdekking van de cel en de nieuwe geneeskunde
De grote historische held van de Amerikaanse oncoloog en boekenschrijver Siddharta Mukherjee is Rudolf Virchow (1821-1902), een vooraanstaande Duitse arts en pionier op het gebied van de celbiologie. Niet geheel toevallig is Virchow ook een van de ontdekkers van leukemie, het specialisme van Muhkherjee in zijn werk als arts/onderzoeker aan de Columbia University in New York.
Virchow zag in 1845 de woekering van witte bloedcellen bij microscopisch onderzoek aan het bloed van een vrouw van vijftig met ernstige vermoeidheidsklachten. Hij noemde de aandoening leukocythemia of kortweg leukemie. Het zette Virchow aan het denken: waar kwamen al die cellen zo plotseling vandaan? Langzaam drong het tot hem door: cellen ontstaan uit cellen – een nieuw inzicht voor de wetenschap destijds.
Virchows inzicht is de rode draad in het Mukherjees derde boek Het lied van de cel. Mukherjee omarmt de analogie die de Duitse pionier anderhalve eeuw geleden beschreef: „Het lichaam is een cellenstaat waarin elke cel een burger is. Een ziekte is niets anders dan een conflict waarbij burgers van die staat betrokken raken, en wordt veroorzaakt door het optreden van externe krachten.” Van hieruit gaat Mukherjee verder naar de moderne kennis over de werking van de cel. Hij verweeft anekdotes, gesprekken met collega-wetenschappers en ervaringen van zijn patiënten door het verhaal.
Die aanpak werkte heel goed bij zijn bestseller uit 2010, Keizer aller ziektes, waarvoor hij een Pullitzerprijs kreeg. Het was een historische reis vanaf de ontdekking van kanker tot aan de moderne behandeling van deze ziekte.
Vreemde eend in de bijt
Maar nu, in het boek over cellen, ontbreekt de vaart. Mukherjee vertelt zo associatief dat de lezer moet oppassen de draad niet kwijt te raken. Mukherjee maakt soms ook rare zijsprongen, die het verhaal onnodig onderbreken. Hij schreef het tijdens de pandemie, en dat inspireerde hem waarschijnlijk om een hoofdstuk daarover op te nemen. Maar het is een vreemde eend in de bijt, met bovendien de nogal teleurstellende conclusie dat er nog veel onbekend is over de werking van het menselijk immuunsysteem. „De hoogstnoodzakelijke les in nederigheid”, schrijft Mukherjee, om te eindigen met een platitude: „We weten inmiddels heel veel, maar ook heel veel niet.”
De geschiedenis van de cel brengt Mukherjee uiteindelijk bij de modernste geneeskunde, waarin ziektes en weefsels gerepareerd kunnen worden door uit het gareel lopende cellen te herstellen. Indringend beschrijft hij bijvoorbeeld de helse episodes van pijn die mensen met sikkelcelanemie moeten doormaken („alsof er een kurkentrekker in zijn botten wordt gedraaid”). De hoop is dat patiënten via genetische manipulatie goed functionerende rode bloedcellen kunnen terugkrijgen en van hun lijden verlost worden.
Achter in het boek treft de lezer een verweesde bijlage met achttien zwart-witportretten. Als nabrander heeft dit weinig nut. Het lijkt een vrij willekeurige selectie van geleerden en patiënten uit de celbiologie, al ontbreekt protagonist Rudolf Virchow hier natuurlijk niet.