N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Reportage
Haviken Vogelonderzoeker Gerard Müskens (70) klimt al 55 jaar in bomen om jonge haviken te ringen. „Zo zeg, dit is een flinke vrouw. Prachtig!”
Gerard Müskens tuurt omhoog naar het haviksnest en gaat er recht onder staan. Dan zet hij hardop tellend een aantal grote passen vanaf de boomstam, terwijl hij het spoor van vogelpoep op de grond en in de struiken volgt. „Een, twee… drie meter. Dan zijn de jongen dus ongeveer drie weken.”
Havikskuikens schijten niet in hun nest, maar over de rand. Elke week worden ze sterker en torpederen ze hun uitwerpselen een meter verder van zich af. De afstand meten is Müskens’ manier om te schatten hoe oud de jongen op 25 meter hoogte zijn.
Zestien jaar was hij toen hij voor het eerst speurde naar nesten van roofvogels. Inmiddels is hij 70 jaar en zo’n 4.000 geringde haviken verder. Dat hij nog met de souplesse van een schooljongen een boom in klimt, zal hij straks laten zien. Maar eerst even de situatie op de grond. Samen met kameraad en bioloog Ronald Zollinger – 45 jaar ervaring – loopt hij om de enorme douglasspar heen. De vogelpoep (‘smetsel’ in jargon) ligt in een wijde cirkel rond de stam, wat erop duidt dat er meerdere jongen in het nest zitten: ze schijten allemaal een andere kant op.
Hij raapt een botje van de grond. „De rug van een duif”, zegt hij. „Dus deze havik zat hier vorig jaar ook al, maar toen hebben we hem gemist.” Hoe hij weet dat het om oude prooiresten gaat? „Vanwege de kleur en omdat het een schoon bot is. Botjes van dit seizoen zien er nog bloederig uit, de jonge haviken kluiven ze af zoals wij ribbetjes eten. Daarna belanden ze op de grond.”
Het nest heeft al een naam: HE8. HE staat voor Heumensoord, het bos vlak bij Nijmegen, en het cijfer verwijst naar het achtste nestbos op dit terrein dat sinds 1969 wordt geregistreerd. Toen hij jong was, wilde vogelonderzoeker Müskens per se álle haviken in zijn ‘territorium’ in kaart brengen en liefst ook hoogstpersoonlijk ringen, maar die ambitie heeft hij losgelaten. Simpelweg omdat het niet meer te doen is.
„Toen ik eind jaren zestig begon, waren haviken zeldzaam. Door het gebruik van landbouwgif vielen ze zo ongeveer dood uit de bomen.” Tussen 1990 en 1995 piekte de populatie, in 2015 telde heel Nederland nog zo’n 2.000 broedparen, nu zijn dat er alweer minder. Volgens Müskens is er een duidelijk verband met het aantal postduiven. „Die vormen de ideale prooi. Ze zijn niet te groot, waardoor een mannetje er goed mee naar het nest kan vliegen. En er zit veel vlees aan, dus is het efficiënt voedsel. Voor één postduif moet een havik drie merels vangen. Maar het aantal postduiven is enorm gedaald omdat de sport uit de gratie is geraakt.”
Ronald Zollinger is intussen begonnen met het aantrekken van zijn klimijzers, een soort spikes die hij onder zijn schoenen bindt. Zelf gemaakt met een lasapparaat, zodat de ijzeren punten precies in de juiste hoek staan om tegen de boom op te lopen. Met behulp van een touw en een tuig trekt hij zichzelf vervolgens omhoog.
„Het aantal broedparen zit dit jaar in een dip”, weet Müskens. „We hebben er in ons onderzoeksgebied nu maar een stuk of 14, de laatste jaren waren dat er 20. In het Duitse Reichswald, waar we ook ringen, zijn we van 20 naar 10 gegaan. En daarvan hebben er zeker 5 geen jongen.” Een mogelijke oorzaak is de opmars van de oehoe, die volwassen haviken als een lekkere versnapering ziet. Maar ook vogelgriep speelt momenteel een rol. „Haviken eten bijvoorbeeld meeuwen, waarvan er veel besmet zijn.”
Müskens neemt van de meeste geringde vogels ook een bloed-, keel- en cloacamonster dat hij opstuurt naar de Erasmus Universiteit, zodat kan worden onderzocht welke ziektes ze hebben. Vers dood gevonden roofvogels worden opgehaald door het Dutch Wildlife Health Center voor onderzoek.
Schat aan data
Als scholier struinde Müskens al door de bossen rond zijn woonplaats Groesbeek om met natuurstudieclubje De Zwervers gegevens over roofvogels te verzamelen. Na meer dan een halve eeuw ringen en noteren (ook buizerds, uilen en valken worden meegenomen) beschikken Müskens en zijn team vrijwilligers over een schat aan data. En dat is precies waarom Müskens nooit is gestopt met het jaarlijks terugkerende karwei dat flink beslag legt op zijn vrije tijd. „Het is natuurlijk ook gewoon hartstikke leuk”, bekent hij met een grijns als hij op de bosgrond een handdoek spreidt waar de kleine vogels straks op kunnen zitten.
Vanuit de boom vraagt Zollinger om ‘het pukkeltje’, een legertas waar de mannen de kuikens in stoppen. Müskens knoopt de tas onderaan het touw, Zollinger trekt hem omhoog en laat de lading even later zakken. Nu breekt het leukste moment aan: wat zit er in de tas? Het is een ongeschreven regel dat de man bij het nest dat niet verklapt aan de man op de grond, zo houden ze het werk spannend.
„Eentje maar”, reageert Müskens verbaasd. „Zo zeg, dit is een flinke vrouw. Prachtig!” Het kalme jong dat hij behoedzaam uit de tas haalt, heeft al veren die door het dons heen steken. Müskens meet de poten, de vleugels – „die groeien een centimeter per dag” – en het gewicht (1.100 gram). Aan de grootte van de klauwen kan hij zien dat het een vrouwtje is; mannetjes zijn kleiner en lichter. „Bijna vierenhalve week oud”, constateert hij. „Zo zie je maar, ik zat er dus helemaal naast.”
Terug naar oud nest
Als hij met een tang de genummerde ring voorzichtig om de linkerpoot heeft geklemd, stuurt hij het kuiken in de legertas terug omhoog. Nee, zegt hij, de ouders zullen het niet verstoten omdat er mensen aan hebben gezeten. Maar ze kunnen wel agressief reageren op de onderzoekers en hun klauwen in hun schouders zetten. „Ronald heeft altijd geluk”, zegt hij lachend. „Meestal moeten ze mij hebben. Ik heb een paar blouses met gaten erin.”
Terug op de grond vertelt Zollinger dat hij vermoedt dat er meer jongen in het nest hebben gezeten, maar dat ze zijn geroofd. Misschien door een boommarter. Want haviken die bijtijds beginnen te broeden, leggen in de regel meerdere eieren. Dat zijn de vrouwtjes met een goede conditie. Vogels die laat beginnen, komen meestal maar tot één jong en zo’n eenling is minder sterk dan kuikens uit een groter nest. Blijkt allemaal uit de tabellen die de onderzoekers maken op basis van hun data.
De haviksnesten lokaliseren ze door te speuren naar vogelpoep, ruiveren en prooiveren. „Haviken keren vaak terug naar hun nest van vorig jaar”, vertelt Müskens als hij op de fiets zit naar een volgende locatie. „Slechts een op de vier vogels bouwt iets nieuws.”
De tweede nestboom van vandaag ligt in een bos verderop en is een haast onneembare vesting tussen brandnetels en bramenstruiken. Maar de mannen stappen er opgewekt doorheen, de tassen met hun klimuitrusting nonchalant over de schouder gegooid. Dit keer is het Müskens die op ijzers de boom in klautert. Hij trekt haast een sprintje omhoog en korte tijd later tovert Zollinger drie aandoenlijke donskuikens tevoorschijn uit de neergelaten tas.
„Tweeënhalve week oud”, concludeert de bioloog nadat hij ze heeft opgemeten. „Een vrouw en twee mannen.” Het ringen kan al op deze leeftijd, omdat de klauwen van havikskuikens na de eerste weken niet meer groeien. Ze kunnen er trouwens nog niet op staan, dat lukt pas na een kleine vijf weken. „Dan ringen wij ze meestal niet meer. Als ze al op de rand van het nest staan zodra je boven komt, ben je te laat”, aldus Zollinger. „Ze kunnen schrikken en eraf springen.”
Vingerafdruk
De diertjes zijn alweer op weg naar boven als hij tussen de braamstruiken op zoek gaat naar veren van de ouders. Vindt hij die, dan kan hij ze vergelijken met veren van vorig jaar. De veren zijn als een vingerafdruk bij mensen: aan de hand van de tekening en de vorm van de pen kun je bepalen of ze van dezelfde vogel zijn. Haviken kunnen wel een jaar of 17 worden. Sommige exemplaren zijn van een zender voorzien, zodat de onderzoekers al hun gangen kunnen nagaan.
Opmerkelijk: als de moeders in de kracht van hun leven zijn, zetten ze de meeste vrouwtjes op de wereld. Het grootbrengen van vrouwtjes (groot, zwaar), kost namelijk meer energie. Zollinger: „Dat wordt denk ik allemaal hormonaal bepaald.”
Gerard Müskens voelt aan de klimgordel om zijn buik, die een beetje loszit. Door het vele klimmen verliest hij altijd een paar kilo in deze periode van het jaar, zegt hij. Maar veel tijd om te kletsen is er niet, er wachten meer nesten. Alle haviksjongen van 2023 moeten in drie weken geringd worden. Bij een volgende boom stapt hij op de schouders van Zollinger en laat zich door hem naar de eerste tak duwen. Nieuwsgierige kinderen kijken ongelovig toe hoe een man die hun opa had kunnen zijn uit het zicht verdwijnt. „Is dat niet gevaarlijk, meneer?”