Saskia de Coster schreef boeiend over een modern stadsgezin dat geen cliché wil zijn

Recensie Boeken

Saskia de Coster Zij zullen niet in de valkuilen van hoogopgeleide stadsbewoners vallen – maar dan gebeurt het toch. De Coster schreef een goed gedoseerde en geformuleerde roman, al is de combinatie met persoonlijke notities niet altijd geslaagd.

Foto Ans Brys
Foto Ans Brys

Vrijheid én verbinding, wie wil dat niet. Maar kan het tegelijk? In Net echt verkent Saskia de Coster (1976), net als in eerder werk, de dynamiek tussen gezinsleden. Manon, juriste en Max, architect, wanen zich, wanneer ze gaan samenwonen in een oud huis in Antwerpen, een droomkoppel. Zij gaan hetzelfde doen als iedereen, een nestje bouwen, maar anders. Zij zullen zichzelf noch de ander uit het oog verliezen, zij niet. Ze zullen genoeg seks hebben (tenminste twee keer per week), elkaar de ruimte gunnen, gemakkelijk wisselen in zorgen voor hun kind en geld verdienen, elkaar nooit zeggen dat ze ‘te veel bordjes in de lucht moeten houden’ (de uitdrukking is vreselijk en het verwijt ook), blijven lachen. O, en beloftes nakomen, zoals zorgen dat de voordeur niet meer klemt.

In hun wil clichés te mijden, en in de manier waarop, zijn ‘M & M’ ook vijftien jaar later nog een levensgroot cliché. Ze vormen met dochter Noah bij uitstek het moderne, hoger opgeleide stadsgezin. De Coster vlecht soepel details door haar verhaal die je doen gnuiven door de vanzelfsprekendheid. Er worden aldoor ‘natuurwijntjes’ gedronken, ‘groentecurry’ staat een dag lang te pruttelen of er wordt een ‘experiment met za’atar’ gekookt. En de keramieken schaal, die is pas uniek zeg, is ‘gemaakt door blinden’ en werd verkocht in een ‘pop-upstore’.

Wanneer je dit alles achter elkaar opsomt, lijkt Net echt saai, eentonig. Alsof steeds hetzelfde mopje wordt verteld. Maar Saskia de Coster kan goed doseren. Ze schakelt dusdanig soepel, en goed geformuleerd, tussen de buiten- en binnenwereld van haar personages dat het verhaal blijft boeien. Ze richt per hoofdstuk haar focus op een van de drie gezinsleden.

Vooral dochter Noah is goed getroffen. Met haar geregeld opduikende gevoel ‘plots een binnenstebuiten gedraaide egel’ te zijn is ze een typische puber. Ze scheldt haar ouders uit, haat haar ‘logge lijf’, loopt weg van huis, verlangt naar seks en liefde, of eigenlijk vooral naar definiëring: ‘Noah zou het willen: alles helder en onder dwang, op haar veertiende verplicht met een jongen trouwen, zoals in Afghanistan’. Was ze maar ouder, dan zou ze het wel weten.

Of toch niet? Haar ouders zwalken zo goed als zij. Max gaat vreemd met, jawel, de buurvrouw en Manon jaagt alsnog haar oude droom na, werk in Amerika. De Coster laat de lezer de ruimte er van alles bij te denken, van te vinden. Dat is te prijzen. Had ze het daar maar bij gelaten.

Maar het verhaal van Max, Manon en Noah wordt doorsneden door persoonlijke notities van de schrijver. Op zwarte pagina’s staan in witte letters allerlei wijsheden zoals ‘Bedrog is als de slappe lach […] als je er middenin zit weet je al niet meer hoe het begon en waar je mee bezig bent.’ Dit soort overwegingen dubbelt met het verhaal, vooral met wat Max uitspookt. Je ziet de auteur aan het werk: hoe verwerkt ze haar persoonlijk leven (waar we al veel van wisten uit eerder, meer eenduidig autobiografisch getoonzet werk zoals Nachtouders uit 2019), in een verhaal. Dat zou boeiend kunnen zijn, maar het overlapt te veel, voegt niets toe, hindert bij het lezen. De mooie terloopsheid van de rest, de vrijheid die de lezer krijgt om met het gebodene aan de haal te gaan, wordt erdoor geschonden.