Toen geluk gewoon was en heel Nederland in de kast zat

Recensie Boeken

Sipko Melissen Het begrip nostalgie heeft geen geweldige reputatie, als naïef ophemelend. Maar nostalgische literatuur zoals Sipko Melissen met de roman Arkadia schrijft, vangt een diepere betekenis, met meer pijn en lijden.

Foto ANP / Yolann Photartistics

Met een woord als melancholie kun je altijd aankomen, ook bij het duiden van hoge cultuur, maar ‘nostalgie’ heeft een slechtere pers. Je brengt het in verband met een al te gemakzuchtig ophemelen van het verleden, van terugverlangen (ook politiek) naar een tijd waarin geluk zogenaamd nog heel gewoon was of waarmee bekende Nederlanders in thematische tv-programma’s een kalenderjaar samenvatten door de hitjes of dansjes van die tijd op te sommen. Alsof nog weten hoe je de macarena danst iets zegt over hoe 1996 was.

Maar we doen de nostalgie met een louter verheerlijkende samenvatting tekort. Misschien is de betekenis van het woord alleen in onze taal zo afgevlakt, is nostalgie bij ons minder waard dan in andere talen. Ter illustratie: hogepriester van de cinema Andrei Tarkovsky noemde zijn film óók Nostalghia. En wie zich verdiept in de etymologie zal meteen toegeven dat het oorspronkelijk een veel diepere betekenis had, met meer pijn en lijden, dan hoe wij het kennen.

Arkadia, de zevende roman van Sipko Melissen (1941), is een diep nostalgisch boek. Niet van de luie soort, dus niet van dat ophemelen van dat wat verdween, maar actief en evocatief, met een verteller die zijn eigen geschiedenis reconstrueert alsof zich daar ergens de broncode bevindt tot zijn heden. Melissen schroeft de intimiteit van die zoektocht al meteen aan het begin op, door de verteller aanvankelijk iemand in de derde persoon te laten beschrijven (‘Als uit de hemel neergedaald loopt een jongeman op een zomerse morgen door het Friese landschap’), maar luttele pagina’s verder over te schakelen op ‘ik’. Oftewel: laten we hier niet al te fictief gaan doen, het gaat hier over mezelf (dat wil zeggen: de verteller). Regelmatig vertelt hij de lezer ook hoezeer hij zijn best doet om zich alles zo nauwkeurig mogelijk te herinneren.

Melissen vertelt zijn ‘drieluik’ antichronologisch, met een kort openend deel over de 25-jarige Ko die halverwege de jaren zestig van de vorige eeuw als homoseksueel uit de kast komt bij zijn familie, daarna een lang deel over Ko als vroege puber op een Puttens landgoed en tot slot een kort deel over de 9-jarige Ko die met een vriendje gaat zwemmen.

Wat is er voor de verteller en de lezer in nu net die drie levensdelen te vinden? Welke code ligt erin besloten? Lang denk je: homoseksualiteit, zeker omdat daar in de eerste twee delen ook best wat nadruk op ligt. Maar toch is dat te eenvoudig. Ook omdat Melissen zoveel waarde hecht aan Ko’s toetreding tot de wereld van het boek, of van het lezen. En dan niet van homo-erotische romans, maar van, tja, heel gewone boeken. Bijvoorbeeld non-fictie over de misdrijven die er in de Tweede Wereldoorlog in Putten werden gepleegd.

Lees ook de recensie van Melissens roman Een kamer in Rome: Nooit de deur uit zonder Moleskine

Uiteindelijk lees je met Arkadia een boek dat dus een soort wordingsverhaal in reverse is, over het ontstaan en bestaan van zoiets als het geheime leven. Ko die zijn seksualiteit in het geniep belijdt, seksualiteit die, homo- én hetero-, sowieso verborgen was. En de ramp die de Puttense gemeenschap trof en die nu, nog maar een paar jaar later, weggemoffeld wordt, alsof het een staatsgeheim betreft. Het fascineert Ko mateloos en we kunnen het binnen de constructie van de roman opvatten als een nieuw bewijsstuk dat we een halve eeuw geleden nog een stuk ‘dimensionaler’ in elkaar staken, met een verschijningsvorm die voldeed aan de sociale norm, en daarachter een weggestopt deel dat veelal in stilte werd beleden. Nederland zat in de kast.


Lees ook: Bestaan om te vergeten; Else Flim over het drama van Putten in de Tweede Wereldoorlog