Anorexia: de ziekte die niemand echt begrijpt

Recensie Boeken

Anorexia Niet eten! Journalist Hadley Freeman schrijft over de stoornis die vanaf haar veertiende twintig jaar haar leven heeft beheerst.

Illustratie Lotte Dijkstra

In mei 1992 was Hadley Freeman net veertien geworden. Een meisje dat graag las, nog niets van seks wist en gym haatte. Aan het eind van zo’n gymles zat ze toevallig naast het dunste meisje van de klas, met dijen die slanker waren dan Hadleys kuiten. „Is het moeilijk om kleren te kopen als je zo klein bent?”, vroeg Hadley. Het meisje antwoordde: „Ja, ik wou dat ik normaal was, zoals jij.” Alsof de bliksem insloeg, zo plotseling voelde Hadley zich dik. Ze stopte met eten, begon met intensief sporten.

Tussen haar veertiende en zeventiende werd Hadley Freeman negen keer opgenomen op anorexia-afdelingen van verschillende psychiatrische ziekenhuizen. Ook daarna bleef anorectisch zijn – dwangmatig omgaan met eten, liever niet eten – bijna twintig jaar lang een extra fulltime baan, schrijft ze in haar indrukwekkende nieuwe boek Good Girls. Een fulltime baan die ze vervulde naast die van journalist bij de Britse krant The Guardian.

Inmiddels is ze genezen. Ze heeft goed ontvangen boeken geschreven over mode, vrouwen, film en de geschiedenis van haar Joodse familie, ze heeft twee zoons en een dochter, en ze heeft eindelijk besloten om over de ziekte te schrijven die zo lang haar leven heeft beheerst. Ze hoopt dat haar boek andere patiënten minder eenzaam maakt (zelf was ze intens eenzaam) en dat ze hun kan vertellen wat zij toen had willen weten. Bijvoorbeeld dat je kunt leren van het leven te genieten in plaats van het alleen maar te verdragen.

Dwang en verslaving

Freeman schreef Good Girls ook omdat ze anorexia nog steeds niet helemaal begreep. Een krankzinnige ziekte is het, die het midden houdt tussen dwang en verslaving. Op de psychiatrische afdelingen maakten de jonge vouwen elkaar gek met competitief zo min mogelijk eten; dwangvoeding krijgen gaf status. De buitenwereld was na zo’n opname nog bedreigender: Freeman was panisch dat ze calorieën binnenkreeg door langs een supermarkt te lopen, op haar lip te bijten, lippenbalsem te gebruiken.

Voor het boek gebruikte ze haar geheugen en dagboekaantekeningen; ze interviewde artsen, onderzoekers, jonge patiënten, vrouwen die ooit samen met haar opgenomen waren, familie daarvan; ze las wetenschappelijke artikelen. En ze ontdekte dat niemand anorexia helemaal begrijpt.

Het is de dodelijkste psychische aandoening: per tien jaar ziekte overlijdt een op de twintig anorexiapatiënten, van wie een op vijf door zelfmoord. Naar schatting krijgt één tot vier procent van de Europese vrouwen het ooit (zo’n 90 procent van de patiënten is vrouw). Anorexia bestaat al eeuwen: ooit werd religie als oorzaak aangewezen, later kregen topmodellen en sociale media zoals Instagram de schuld. Maar nog steeds kan niemand voorspellen wie anorexia gaat krijgen.

Veel anorexiapatiënten herinneren zich wel exact het moment dat hun ziekte begon. Iemand noemde hen dik. Ze zagen de kledingmaat van een slankere vriendin. Kregen een voedselvergiftiging. Het kan van alles zijn. Die trigger (de ‘precipitant’) is natuurlijk niet de oorzaak: niet iedereen die dik genoemd wordt, krijgt anorexia. Het heeft dus geen zin om potentiële triggers weg te houden bij kwetsbare meisjes, schrijft Freeman: alles kan een trigger zijn. Ze maakt de vergelijking met een gebarsten waterleiding die haar flat deed onderlopen. Alle leidingen waren even oud. Waarom barstte de boel juist daar? Het was niet te voorspellen geweest, het was niet te reconstrueren. Er zat kennelijk een kwetsbaar stukje. En waardoor?

Zelf kreeg Freeman tientallen verschillende, vaak absurde redenen voor haar ziekte te horen van artsen, therapeuten en willekeurige bemoeials. Dat ze kennelijk mooi wilde zijn, lelijk wilde zijn, Kate Moss wilde zijn. Dat ze te slim was, of niet slim genoeg. Dat ze ouders had die haar verwenden, ouders die haar verwaarloosden. Dat ze Joods is, een jongetje wilde zijn, te veel films keek, aan ballet had gedaan. Dat ze dood zou willen. Haar wrang-grappige tweede hoofdstuk somt 75 van zulke ongefundeerde theorieën op.

Freeman zet daar overtuigend haar eigen ideeën tegenover. Anorexia is volgens haar een poging om controle te krijgen over een wereld die je overweldigt, door die wereld met al zijn mogelijkheden te verkleinen tot één leefregel die vervolgens je hele wezen gaat beheersen: niet eten.

Lees ook: Kom eens uit je hoofd, en ga eens ín je lijf

Veel mensen denken dat anorexiapatiënten er als een model uit willen zien, maar dat is niet zo, schrijft Freeman: ze willen er doodziek uitzien. Het gaat ook niet om eten, denkt ze, al haakt de ziekte zich aan eten vast: het gaat om iets willen communiceren zonder taal en zelf niet goed weten wat. Het gaat om angst, doordat je ineens geseksualiseerd wordt met je gloednieuwe borsten en heupen. Het gaat om het doodenge besef dat je, als jonge, onzekere perfectionist, gedoemd bent een vrouw te worden in een wereld die vrouwen duidelijk tweederangs mensen vindt en hen vooral op hun uiterlijk beoordeelt – iets waarover ze hun woede, verdriet en schaamte niet mogen uiten.

Geen vrouwenlichaam

Freeman vraagt zich af of de recente stijging van het aantal in een meisjeslichaam geboren, genderdysfore kinderen deels, voor sommigen, met diezelfde gevoelens te maken heeft. Er is overlap: een deel van die kinderen heeft anorexia. Wie niet eet krijgt geen vrouwenlichaam en wordt niet ongesteld, net als wie puberteitsremmers neemt. En Freeman herkent als ex-anorect de totale afschuw van het eigen lichaam die kinderen met genderdysforie ook hebben. Het onderwerp ligt gevoelig: Freeman stapte eind vorig jaar na twintig jaar bij The Guardian over naar The Sunday Times, onder meer omdat ze bij The Guardian niet zou mogen schrijven over zaken die als transfoob zouden kunnen worden gezien.

Een van de schokkendste delen van het boek is Freemans beschrijving van de tijd dat ze weer op gezond gewicht was, dus ‘beter’, maar duidelijk nog psychisch ziek. Haar herstel was begonnen nadat ze een 32-jarige medepatiënt een woede-aanval had zien krijgen over de hoeveelheid boter op een snee toast. In een zeldzame vlaag van realisme had Freeman gedacht dat ze zó niet wilde zijn, op die leeftijd. Maar met die gedachte was ze er nog lang niet. Want hoe vul je je dagen als anorexia je identiteit is en je jarenlang louter ‘eten, niet eten’ hebt gedacht?

Lees ook: Het is niet betuttelend maar juist liberaal elkaar op ‘slecht’ gedrag aan te spreken

Terwijl ze nét at wat nodig was, ging de ziekte ergens anders zitten. Niemand mocht bij haar voedsel in de buurt komen. Uit angst voor ‘calorieën van andere mensen’ op haar eten waste ze haar handen tot bloedens toe. En ze kreeg een cocaïneverslaving. Bij veel ex-patiënten gaat anorexia over in een obsessief-compulsieve stoornis of een verslaving, schrijft ze. Het is het minst bekende deel van anorexia: leren om in de echte wereld te leven is even moeilijk als weer leren eten, maar hulp is er dan vaak niet meer. Om uit die eenzaamheid te komen is kracht nodig, iets om voor te leven buiten de ziekte, en vooral heel veel geluk.