Column | Hij was op zijn zeventiende al dichter, vond hij zelf

Marjoleine de Vos

Om eerlijk te zijn wist ik niet zeker of ik wel geïnteresseerd zou zijn in een boek over Gerrit Kouwenaar in de oorlogstijd, omdat ik dacht: hij is dan nog zo jong, 17 pas als de oorlog begint, hij is nog geen dichter, hij is dan zomaar een jongen.

Maar daar bleek ik me in te vergissen. Niet alleen heb ik Morgen wordt het voor iedereen maandag van Wiel Kusters over Kouwenaars jeugdjaren met plezier gelezen, wat zeker voor een belangrijk deel aan Kusters ligt, maar ook bleek Kouwenaar toen al wél een dichter. Althans, dat vond hij zelf. En sterker: hij wist daar zijn ouders en leraren, en al spoedig zijn hele omgeving, van te overtuigen. Hij volgde op school alleen maar de vakken die hem interesseerden. Hij was immers een ‘kind der muzen’ zoals hij zelf zei, ongetwijfeld met enige ironie, maar toch.

Ik zou nu de ouders wel eens willen zien die hun 17-jarige zoon van school laten gaan als die zegt dat hij dichter is en het plan heeft zich daaraan te wijden.

De jonge Gerrit Kouwenaar verkeerde wel in een omgeving, het ‘kunstenaarsdorp’ Bergen, waarin het niet ongebruikelijk was om je kunstenaar te voelen en daarbij een alpinopet op te zetten. En dan roken en veel over kunst oreren, maar ook: een groot verlangen koesteren om werkelijk iets te ‘geven’, zoals hij dat noemt met een in onbruik geraakt maar doeltreffend woord.

Kouwenaar weet van meet af aan dat poëzie niet zoiets is als dromerig in de verte staren en inspiratie krijgen en kijk, daar bloeien de bloemen op je papier. Je moet leren en lezen, je verstechniek verbeteren, aan je zeggingskracht werken, en ook: léven, iets meegemaakt hebben, rijpen.

De leerschool van het leven gaf niemand vrijaf in die jaren: een vijandelijke bezetting, een ideologie die je tegenstaat maar waar je wel rekening mee hebt te houden, schaarste, honger en angst. In Kouwenaars geval véél angst, hij werd gearresteerd vanwege een paar nauwelijks politieke gedichten. Ook de Duitse bezetter nam poëzie serieus: de jonge dichter werd geslagen en zes maanden opgesloten. Dan heb je wel ‘iets meegemaakt’.

Foto Kippa

Kouwenaar voelde dat die ervaring hem innerlijk veranderd had en deed zijn best die ontwikkeling in zijn taal tot uiting te brengen, maar oef, wat zijn die vroege gedichten vaak matig. Je kunt niet anders dan de mensen bewonderen die daarin wel degelijk het talent zagen van deze piepjonge dichter. De immer aardig reagerende Simon Vestdijk schreef hem, naar aanleiding van proza evenwel: „Talent is volop aanwezig.”

De jonge dichter werd zes maanden opgesloten. Dan heb je wel ‘iets meegemaakt’

Kouwenaar zelf sprak voortdurend het verlangen uit naar ‘het nieuwe’, zonder helemaal duidelijk te kunnen maken wat hij daaronder verstond, hij heeft het groots over een ‘algemeen hernieuwde levensstijl’ en alweer treft je het sterke verlangen om iets te maken dat ‘in deze tijd’ van betekenis is en dat dan tegelijkertijd zijn tijd zal ontstijgen.

Wat zou die jongen toen gevonden hebben van gedichten van de latere Kouwenaar? Dat vraag je je soms af. Zou hij het herkend hebben als het nieuwe dat hij nastreefde, als belangrijk voor de eigen tijd?

Het blijft iets merkwaardigs en bijna onmogelijks om een tijd te begrijpen die verdwenen is en die we zelf, nu ja, Kusters voor ons, moeten samenstellen uit brokstukken tekst, kiekjes, latere getuigenissen, en eigen en andermans verbeelding. Maar toch vang je in de spiegel van dit boek iets op van hoe het geweest kan zijn en wat de inzet van een dichterlijk leven geweest kan zijn.