N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Column Academische vrijheid is geen vrijbrief om niet-onderbouwde meningen de ruimte in te slingeren, stelt Beatrice de Graaf.
Als je met een conflict voor de rechter belandt, is er hoe dan ook een verliezer. En vaak hebben alle partijen het gevoel dat ze verloren hebben. Er wordt daarom fors geïnvesteerd in mediatie vooraf.
Bij de academische vrijheid lijkt de tegenovergestelde gang ingezet te worden. Er gaan steeds meer stemmen op om de academische vrijheid te juridiseren. Waar zijn deze academici bang voor? Voor censuur? Voor vergaande ingrepen vanuit de overheid? Of voor ‘te gemakkelijk ontslag’ van kritische stemmen door ‘de bestuurders’?
Inderdaad speelden de laatste tijd ten minste twee gevallen van wetenschappers die door hun eigen universiteit werden ontslagen. Of dat ‘te gemakkelijk’ ging weet ik niet, het lijkt er eerder op dat er een jarenlange worsteling aan vooraf is gegaan, en veel pogingen tot mediatie.
Wat een recent Europees rapport en andere critici evenwel terecht constateren, is dat academische vrijheid als begrip nergens wettelijk is uitgewerkt of zelfs maar verankerd. Academische vrijheid staat in Nederland genoemd, in de Wet op het hoger onderwijs, maar het is verder helemaal niet gedefinieerd, en ook niet in de grondwet vastgelegd. Dat is overigens in de meeste landen het geval.
Toch gaat deze discussie voorbij aan de vraag of verdere juridificatie zin heeft. Om die vraag beter te kunnen beantwoorden, moeten we terug naar de oorsprong van het begrip.
Dat begint er al mee dat academische vrijheid (AV) als begrip een heel andere geschiedenis heeft dan de vrijheid van meningsuiting (VVM). Een groot probleem is dat die twee voortdurend op een hoop worden gegooid. Als iemand schreeuwt dat zijn of haar academische vrijheid in het geding is, doelt men meestal op het recht vrijuit te kunnen zeggen wat ze vinden of denken (en daarvoor niet ontslagen te worden). Dat recht is een groot goed, is met bloed en revoluties op almachtige overheden bevochten en is sinds 1948 een universeel recht.
Heel andere wortels
De AV heeft heel andere wortels. Ze werd als ‘libertas philosophandi’ door Plato in zijn Theaetetus 368 v.Chr. uitgewerkt. Plato claimt dat echte wijsheid en wetenschap alleen bereikt kan worden als de onderzoeker genoeg ‘schole’ geniet: tijd (vrije tijd eigenlijk) om een probleem van alle kanten te hebben gewikt en gewogen. Pas als je alle wegen van onderzoek en (socratisch) gesprek hebt bewandeld, komt je tot een beter begrip, het episteme. Cruciaal voor een ‘scholar’ is dus de ‘schole’, ‘vrije tijd’ om tot echte kennis te komen.
Hoe krijg je die ‘vrije tijd’? Die moet je bevechten, op honger en de armoe, op de waan van de dag, op de machten van buiten en van binnenuit. Het duurde nog een paar eeuwen, maar in de 12de en 13de eeuw ontvingen rondtrekkende, dikwijls armoedige studenten en docenten inderdaad van de autoriteiten het privilegium scholasticum, door Frederik Barbarossa in 1155 bezegeld. Van de geestelijke autoriteiten kregen deze academici vervolgens het licentia docendi. In beide gevallen waren het privileges die universiteiten als gemeenschap van studenten en professoren op één lijn stelden met de geestelijkheid. Zo kregen rondreizende professoren en studenten een bepaalde vorm van bescherming en status. Mits ze zich ook gedroegen en kenbaar maakten als ‘geleerden’ – een cruciaal aspect. Met de opkomst van de natiestaat in de 19de eeuw werd die bescherming door de nationale overheid gegarandeerd, en door de grondlegger van de moderne universiteit, Wilhelm von Humboldt, als Lehrfreiheit en Lernfreiheit uitgewerkt.
Over die geschiedenis is nog veel meer te vertellen, de European Review wijdde er in 2020 een prachtig special issue aan. Maar het punt is dit: de VVM ontwikkelde zich als individueel burgerrecht. De AV is een collectieve verworvenheid, bedoeld om een gemeenschap te beschermen. Maar dat gold en geldt alleen als de leden van die gemeenschap zich ook houden aan de mores en conventies van dat collectief.
Lees ook: Academische vrijheid is ook: vrijmoedigheid – en die dreigt te verdwijnen
Gemeenschap van geleerden
AV is dus expliciet ontstaan als een zelfregulerend principe van een gemeenschap van geleerden, die wel enige bescherming moet ontvangen maar die verder vooral zichzelf bij de les moet houden. En dat is precies het probleem. Want in plaats van tijd en ruimte te nemen voor dat onderlinge, socratische gesprek, en elkaar rustig op wetenschappelijke onderbouwing te bevragen, wordt het individuele gelijk al snel op de socials uitgevent. De meeste academici willen geen gedoe. Die dat wel willen, krijgen zo alle ruimte. Waardoor bestuurders juist verder terugschrikken en dan soms rare moves maken.
AV is evenwel geen vrijbrief om niet-onderbouwde meningen de ruimte in te slingeren. AV is geen recht dat gereduceerd moet worden tot claims van individuele wetenschappers. Noch is het een dictaat dat van bovenaf kan worden opgelegd. Het is een zelfverplichting als gemeenschap om de kwaliteit van de academia te beschermen, op grond van de eigen wetenschappelijke mores, methodes en conventies. De vraag is dus niet: hoe schuiven we dit af op de rechter? Dan individualiseren, politiseren, polariseren (en: bureaucratiseren) we de academische gemeenschap slechts verder. De vraag moet zijn: hoe dwingen we als academia echte tijd en ruimte af voor dat goede gesprek over dat ene artikel, die opvallende mening? Welke bestuurder gaat dat regelen? En hoe durven we elkaar als collega-wetenschappers in tijden van trial by media te blijven aanspreken op mores, methodes en kwaliteit van onderzoek en onderwijs?