N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Diplomatie Twee lokale medewerkers van Nederlandse ambassades die een arbeidsconflict hebben, ervaren veel tegenwerking. Als ze naar de rechter stappen, voert Nederland het Verdrag van Wenen aan.
‘Een heel naar spel.” Zo herinnert een voormalig medewerkster van het Nederlandse consulaat in Istanbul zich de opstelling van Nederland tegenover haar. De vrouw, die anoniem wil blijven omdat ze bang is dat publiciteit gevolgen heeft voor haar carrière, werkte vanaf 2014 een kleine vier jaar voor het consulaat. In 2018 krijgt ze te horen dat haar functie wordt opgeheven. Ze moet weg. De vrouw vindt het geen goede reden en stapt naar de Turkse rechter.
Die geeft de medewerkster in 2019 gelijk. Ze is onterecht ontslagen. Maar Nederland voert in de zaak een opvallend verweer, zo blijkt uit het Turkse vonnis. Volgens Nederland heeft de Turkse rechter niks te zeggen over het arbeidsconflict van de lokale medewerkster. Want, zo wordt aangevoerd, er zou sprake zijn van immuniteit van jurisdictie. Ofwel, vanwege het Verdrag van Wenen is sprake van diplomatieke onschendbaarheid en zou de rechter niet bevoegd zijn te oordelen.
Ook Nederlandse rechters kregen de afgelopen jaren te maken met het Verdrag van Wenen. Het ging om rechtszaken die werknemers van buitenlandse ambassades in Den Haag aanspanden tegen hun werkgever nadat ze, vaak van het ene op het andere moment, werden ontslagen. De rechter oordeelde in hun zaken dat het ontslag onterecht was, en dat de werknemers recht hadden op een vergoeding. De ambassades weigerden die over te maken. Door het Verdrag van Wenen was het vervolgens niet mogelijk beslag te leggen: de werknemers staan nog steeds, ondanks een glasheldere uitspraak van de Nederlandse rechter, met lege handen.
De opstelling van de ambassades, waaronder die van Brazilië, Koeweit en Algerije, leidde tot onbegrip en frustratie bij de werknemers. Zij voelden zich „vernederd”, voelden pijn en frustratie. Dat ze gelijk kregen van de rechter, maar toch met lege handen staan, kunnen ze niet verkroppen. „De machtige mannen komen overal mee weg”, zei een van hen.
‘Buitengewoon ongemakkelijk’
PvdA en GroenLinks vonden dat er een waarborgfonds moest komen om de werknemers te beschermen. Zij vonden het niet kunnen dat individuele burgers de last moeten dragen van Nederlandse diplomatieke betrekkingen. Vakbond FNV oordeelde dat de kwetsbaarheid van personeel van ambassades toeneemt als „de rechtsstaat niet bestaat voor ambassadepersoneel” en dat werknemers dan „een speelbal” van een ambassadeur zouden worden. Ook het ministerie van Buitenlandse Zaken veroordeelde de opstelling van ambassades. Afgelopen november noemde minister Wopke Hoekstra (CDA) het nog „buitengewoon ongemakkelijk” dat ambassades uitspraken van Nederlandse rechters naast zich neerleggen
Het Verdrag van Wenen beschermt diplomatiek verkeer. Door het verdrag kan er geen beslag worden gelegd op bezittingen van ambassades als deze een vonnis van een rechter negeren. Het verdrag is bedoeld diplomaten wereldwijd te beschermen zodat ze hun werk kunnen blijven doen, maar niet om onder arbeidsconflicten uit te komen.
De ontslagen medewerker van het consulaat in Turkije verbaasde zich over de ferme taal die Nederland uitsloeg tegenover buitenlandse ambassades, vertelt ze. Ze beklaagde zich eerst bij het consulaat, stapte naar de Nationale Ombudsman en diende een klacht in bij het ministerie. „Aan de oproep tot betaling over te gaan houdt de staat zich vreemd genoeg niet”, schrijft ze. Vijftien maanden na de uitspraak betaalt de staat.
Lees ook: Ambassades lappen Nederlandse ontslagregels aan hun laars, ingrijpen is vrijwel onmogelijk
Volgens het ministerie is in deze zaak immuniteit van jurisdictie aangevoerd om aan te tonen dat de Nederlandse staat gedaagd had moeten worden in plaats van het consulaat. Het ministerie noemt het „een bijzondere reden in een uitzonderlijke situatie”. In de zaak is niet meteen betaald, omdat er volgens Nederland eerst zekerheid moest zijn dat niet ook een Nederlandse rechter over het conflict zou oordelen. Zo wilde Nederland het risico uitsluiten dat het dubbel moet betalen.
De medewerker zegt dat de opstelling van Nederland in haar zaak symbool staat voor een groter fenomeen. „Zo maakt Nederland het voor lokale medewerkers erg moeilijk hun recht te halen. Dat was en is voor mij psychisch erg moeilijk geweest.”
‘Geen freelancer’
Ook bij een andere medewerker van een Nederlandse ambassade speelt het verdrag een rol. Het gaat om Hans van Mourik, die in 2015 in een Boliviaanse krant een advertentie ziet van de ambassade in het Peruviaanse Lima voor een parttime handelsofficial in het Boliviaanse Santa Cruz. Het is voor Van Mourik, in de herfst van zijn werkzame leven, een gouden kans. Hij woont dan al bijna veertig jaar in Bolivia, waar zijn vrouw vandaan komt.
Hij reageert, en wordt aangenomen. In de jaren die volgen heeft Van Mourik een belangrijke functie, zo blijkt uit documenten die NRC inzag. Hij is volledig tekenbevoegd voor de bankrekening van het Nederlands consulaat in Santa Cruz. Jaarlijks worden functioneringsgesprekken met hem gevoerd, waarin hij goede beoordelingen krijgt, meerdere keren ontvangt hij een gratificatie van 1.000 of 1.500 dollar. Hij krijgt maandelijks ruim 2.700 dollar overgemaakt vanuit Den Haag. In 2019, op 74-jarige leeftijd, krijgt hij te horen dat zijn contract niet wordt verlengd, terwijl hij naar zijn zeggen altijd goed heeft gefunctioneerd.
Dat is het moment waarop hij naar de rechter stapt. Hij vindt dat hij al die jaren onterecht is betaald als freelancer, terwijl uit zijn werkzaamheden zou blijken dat hij in de praktijk een vaste werknemer van de ambassade is, ook omdat zijn overeenkomst met Nederland meerdere keren verlengd is. Hij bouwt als freelancer al die jaren geen pensioen op en is onverzekerd voor ziektekosten. Ook loopt hij een jaarlijkse loonsverhoging mis, waarop hij, in vaste dienst, wel recht zou hebben. Zijn stelling: Nederland heeft hem jarenlang onterecht als flexkracht beoordeeld, en moet met terugwerkende kracht voldoen aan de sociale verplichtingen.
Lees ook: Hoe ambassades in Nederland de rechter negeren en ex-werknemers daar de dupe van zijn
De voormalige werknemer van de ambassade heeft samen met zijn advocaten uitgerekend dat het in zes jaar gaat om welgeteld 2.680.302 bolivianos, ruim 300.000 euro. Dat is inclusief een boete van 30 procent. Van Mourik vindt dat Nederland dit moet betalen en stapt eind 2021 naar de Boliviaanse rechter. In september 2021 stelt deze vast dat de claim aan de juridische vereisten voldoet; de zaak is nog niet inhoudelijk behandeld. Uiteindelijk wordt in 2022 een dagvaarding bezorgd aan de deur van het Nederlandse consulaat in Santa Cruz.
Afwerend
Maar Nederland stelt zich afwerend op, zo blijkt uit een brief van ambassadeur Na-tha-lie Lintvelt van april 2022. Ze schrijft dat het niet de bedoeling is rechtstreeks de ambassade te benaderen, het moet lopen via het ministerie in Den Haag. Verder wordt diplomatieke immuniteit aangevoerd: het Verdrag van Wenen moet volgens de brief met voorrang worden toegepast op de wetten van het Boliviaanse rechtssysteem en de immuniteiten uit het verdrag moeten niet worden genegeerd in de procedure. Nederland accepteert Van Mouriks dagvaarding niet, zo schrijft de ambassadeur. Ook vindt Nederland dat de zaak voor een rechter in Den Haag moet dienen, omdat het zou gaan om een contract waarbij de Nederlandse rechter bevoegd is.
Als Van Mourik protesteert, wordt door de ambassadeur in een brief van september vorig jaar nogmaals het Verdrag van Wenen aangevoerd. Wel gaat ze in die brief ook inhoudelijk op de zaak in: volgens Nederland is Van Mourik ingehuurd en betaald als consultant, dus had de werknemer geen recht op sociale zekerheid en pensioen.
De reactie wordt door Van Mouriks advocaat gezien als een poging te vertragen, schrijft hij in een juridische brief. „Het is vreemd, meneer de rechter, dat autoriteiten en vertegenwoordigers van een land dat het hoofdkwartier van het Internationaal Strafhof herbergt, en wiens karakteristiek is eerlijk en direct te zijn, zich lenen voor deze trucs die alleen proberen het proces te vertragen.”
Het ministerie zegt dat Nederland in deze zaak „alleen in algemene zin” aangegeven heeft dat het Verdrag van Wenen gerespecteerd moet worden. Daarmee heeft de staat geen beroep gedaan op immuniteit, stelt het ministerie. „Een verwijzing naar het Verdrag van Wenen is niet hetzelfde als uitdrukkelijk beroep op immuniteit.” Volgens het ministerie is het verdrag aangevoerd omdat ook hier de verkeerde partij is gedaagd: een honorair consul in plaats van de Staat der Nederlanden.
Hans van Mourik is niet de enige medewerker die onder een constructie in Zuid-Amerika werkt waarbij hij geen pensioen ontvangt. In de Boliviaanse stad La Paz werkte tot 2018 de 48-jarige Boliviaan Ricardo Galindo. Van 2003 tot 2014 deed hij dat als lokale medewerker van de Nederlandse ambassade in La Paz, maar als die ambassade in 2014 sluit, tekent hij een overeenkomst met de ambassade in het Peruviaanse Lima. Zijn werkzaamheden blijven ongeveer hetzelfde: hij moet als economisch attaché contacten onderhouden tussen het Nederlandse en Boliviaanse bedrijfsleven.
Ook Galindo stelt altijd te hebben gefunctioneerd alsof hij in dienst was van de ambassade. Maar ook hij heeft sinds 2014 geen pensioen opgebouwd, was niet verzekerd en heeft geen loonsverhogingen en eindejaarsuitkering gekregen. Daarom claimt hij via de rechter ruim 117.000 euro van Nederland ter compensatie.
In de zaak van Ricardo Galindo en Hans van Mourik stelt het ministerie dat het niet inhoudelijk op de zaak kan ingaan, omdat deze nog onder de rechter is. Wel zegt BZ dat de werkzaamheden van Galindo en Van Mourik vielen onder een dienstverleningsovereenkomst waarop Nederlands recht van toepassing is en niet onder een lokaal arbeidscontract.
Volgens Van Mourik en Galindo probeert Nederland onder de verplichtingen uit te komen. Galindo zegt dat Nederland probeert „tijd te winnen”. Van Mourik vindt dat de ambassade „gewoon zijn eigen weg gaat. Nederland presenteert zich graag als het netste jongetje van de klas. Maar uit mijn zaak blijkt dat de staat er alles aan doet om zich niet bij de rechter te hoeven verantwoorden. Als lokale medewerker tel je blijkbaar maar half mee.”