N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
‘Openlijk homoseksueel in de top?”, kopte NRC onlangs. Retorische vraag, zo bleek, want: „Bij veel bedrijven is de lhbtq-emancipatie op directieniveau ver te zoeken.” Hoezo dat, zou je denken, in een tijd waarin vrijwel iedereen bovenaan de maatschappelijke ladder zichzelf als kampioen acceptatie en diversiteit presenteert? Waarom blijft de werkelijkheid achter bij alle verlichte slogans?
„Mensen die afwijken van de norm”, stelt Jojanneke van der Toorn, bijzonder hoogleraar inclusie aan de Universiteit van Leiden in hetzelfde artikel, „hebben een kleinere kans geselecteerd te worden voor een bestuursfunctie. Mensen werken nu eenmaal graag samen met mensen die op hen lijken en de meerderheid van de bestuurders is cisgender (niet transgender) en heteroseksueel.” Dat is niet alles. „Daarnaast werkt de homogeniteit aan de top, en de druk je daaraan aan te passen, niet uitnodigend.”
Veel in het artikel zette me aan het denken. In de eerste plaats over NRC zelf. Mooi dat deze kwestie wordt aangesneden, maar ik kan me geen openlijke lhbtq’er in de hoofdredactie herinneren, laat staan een hoofdredacteur. Ik heb er geen onderzoek naar gedaan, geef ik toe. Nooit heb ik iemand overvallen bij de koffieautomaat en gevraagd hoe het zit met zijn of haar seksuele identiteit.
Het gaat hier immers om iets persoonlijks – wat gaat het mij aan hoe iemand zijn leven vormgeeft? Wat heeft dat met zijn of haar leidinggevende capaciteiten te maken? Dat is ook meestal de gepikeerde standaardreactie op een dergelijk artikel: laat iedereen dat lekker voor zichzelf uitmaken! Val mij er alleen niet mee lastig.
Maar het is natuurlijk geen toeval dat mensen die ‘afwijken van de norm’ aan de top afwezig of onder gerepresenteerd zijn. Het is óók een maatschappelijke kwestie, daar heeft de hoogleraar volledig gelijk in.
Het persoonlijke en maatschappelijke zijn nauw met elkaar verstrengeld geraakt.
Dat is één punt. Vervolgens drong het tot me door dat de kwestie die in NRC werd aangekaart, draaide om intuïtie, mentaliteit, blinde vlekken. Wettelijk is wat gelijkwaardigheid betreft veel geregeld, tegenwoordig gaat het vooral om hoe mensen elkaar zien en behandelen. Je kan niet iemand in een bedrijf ontslaan vanwege zijn identiteit. Ik durf te wedden dat al die bedrijven die aantoonbaar tekortschieten in ‘inclusie’, diezelfde inclusie als abstract principe van harte toejuichen. Wie wil er als werkgever nog homofoob worden genoemd, of racist, of antifeminist?
Maar als je iemand afwijst bij een sollicitatie omdat het geen „match” is, het niet goed voelt – wie bewijst dan dat de reden „afwijken van de norm” is? Wie zou niet defensief reageren op een dergelijke beschuldiging? Het is een terrein waar het wetboek niet bij kan, waar regelgeving en protocol en vertrouwenspersoon slechts lapmiddelen zijn, omdat het zich allemaal in ons hoofd afspeelt.
Ingesleten patronen
Mensen handelen lang niet altijd naar hun overtuiging. Je manier van denken, je manier van kijken, de ingesleten patronen waar je je nauwelijks van bewust bent – dat alles is niet langer een privézaak, maar een maatschappelijke kwestie. Het is onderwerp van debat, strijd, ophef.
Wat is er precies verschoven? Het idee van maatschappelijke erkenning vormt de motivatie van de grote emancipatiebewegingen van de vorige eeuw. Volgens de Duitse politiek filosoof Axel Honneth vindt dat ideaal, het idee van Anerkennung, zijn oorsprong in de achttiende eeuw, de tijd van de Verlichting. De twintigste eeuw is de eeuw van de vakbonden en de arbeidersbeweging, van de eerste en tweede feministische golf; het is de eeuw van de Indiase onafhankelijkheidsstrijd van Gandhi en Nehru, van de burgerrechtenbeweging waar Martin Luther King boegbeeld van was, van de anti-apartheidsstrijd in Zuid-Afrika met Nelson Mandela als icoon, van de Gay Liberation Movement na de Stonewall-rellen in 1969.
Al die progressieve bewegingen, ik heb er maar een paar genoemd, eisten gelijke rechten, vrijheid en erkenning op voor grote groepen en volkeren, die eeuwenlang onderdrukt, miskend, vernederd of domweg genegeerd werden.
Je zou dus kunnen zeggen dat het in de vorige eeuw meer om erkenning door de maatschappelijke instituties ging, en dat in onze tijd de nadruk meer op „aandacht” is komen te liggen, als volwaardig behandeld te worden door anderen, op het je gezien weten.
Lees ook: Achttien miljoen aanklagers
Mijlpalen van erkenning
Veel van waar in de vorige eeuw voor gevochten werd, was concreet. Het ging bijvoorbeeld om stemrecht, om een sociaal vangnet voor mensen die tussen wal en schip dreigden te raken, om een veertigurige werkweek, een minimumloon en betere arbeidsvoorwaarden, homoseksualiteit uit het wetboek van strafrecht en het psychiatrisch handboek, institutionele bescherming tegen uitbuiting, openstelling van maatschappelijke instituten voor vrouwen en minderheden. Het waren doelen die, eenmaal bereikt, als mijlpalen van erkenning konden gelden.
De strijd die in onze tijd wordt gevoerd, denk ik, bevindt zich eerder op het persoonlijke vlak. Over de uitgangspunten van een rechtvaardige samenleving zijn de meeste mensen het – op een abstract niveau – grotendeels met elkaar eens. Maar weinig mensen, afgezien van extreem-rechtse agitatoren, zullen tegenwoordig minderheden expliciet buiten de grenzen van de samenleving plaatsen. Vrijwel niemand, afgezien van een enkele opzichtige provocateur, zal er openlijk voor willen pleiten dat vrouwen voor hetzelfde werk minder betaald moeten worden dan mannen.
Maar zoals het NRC-artikel over het ontbreken van lhbtq’ers aan de top van het bedrijfsleven laat zien, blijft de maatschappelijke werkelijkheid op veel gebieden achter bij onze mooie overtuigingen. Het debat dat nu op veel fronten gaande is, gaat vooral daarover: over een rechtvaardige invulling in onze samenleving van de ideeën en principes waarvoor is gevochten.
Aandacht wordt nu opgeëist – zie de hashtags Black Lives Matter en MeToo. Zoals die al aangeven gaat het hier niet in de eerste plaats om concrete doelen, zoals het afschaffen van discriminerende statuten, maar om bewustwording, het ontwaken van besef, een noodzakelijke omslag in het denken, en dus ook in onze manier van kijken, waardoor de ongeschreven regels in de samenleving kunnen worden aangepast. Doordat we ons allemaal aan de goede kant van de geschiedenis wanen, we onderschrijven immers verlichte principes, is het vaak moeilijk te erkennen dat we blinde vlekken hebben, dat we de gevoelens en ervaringen van anderen over het hoofd zien, belangrijke misstanden negeren.
Het is moeilijk te erkennen dat we blinde vlekken hebben, dat we belangrijke misstanden negeren
Veel kritiek richt zich op dat onvermogen of die onwil en is vaak op de persoon gericht – wat jij zegt, hoe jij je gedraagt, welke woorden jij gebruikt, hoe jij erin staat. Daaronder ligt de overtuiging dat taal ertoe doet, dat onze wereld gevormd wordt door hoe we ons uitdrukken en manifesteren. Het begrip mansplainen is een voorbeeld; hardnekkig uitleggerig gedrag van mannen jegens vrouwen, een manier van doen die oude patronen bevestigt.
De Duits-Britse Andrea Wulf, schrijver van Rebelse genieën, een sprankelende groepsbiografie over Duitse romantici in het achttiende-eeuwse Jena, koppelt die ontdekking van het belang van taal aan de ontdekking van het ‘ik’. Vóór de Verlichting en de Romantiek zag het ‘ik’ zichzelf vooral als ondergeschikt aan kosmische, ordenende krachten rondom hem. Daarna ging het ‘ik’ steeds meer bepalen hoe de wereld moest zijn.
Want, zei Wulf onlangs in NRC: „Kant hield zich bezig met de vraag hoe wij duiding geven aan de natuur. De natuurwetten zoals wij die begrijpen, bestonden volgens hem alleen omdat ons verstand ze ontwerpt. Met dit inzicht werd het ‘ik’ een soort wetgever voor de natuur. […] Het ‘ik’ was ineens niet meer slechts een radertje in het universum, maar had zeggenschap.”
Maar dat was slechts een eerste stap. „Fichte, geïnspireerd door Kant, ging een stap verder. De enige zekerheid die we hebben, zei hij, was dat de wereld werd ervaren door het ‘ik’. Hij hief het dualisme van Kant op en zei dat we alleen vanuit het ‘ik’ de buitenwereld kunnen bevatten. Hij veranderde op een fundamentele manier hoe wij de wereld begrijpen.”
Dat nieuwe besef ging gepaard met het groeiende besef dat woorden, de manier waarop je dingen zag en beschreef, de wereld zélf konden veranderen, ten goede of ten kwade. De manier waarop je naar de wereld keek, gaf die wereld betekenis – als je dus die wereld anders ging bekijken, veranderde de wereld mee met jouw blik.
Persoonlijke erkenning
De ontdekking van het primaat van het ‘ik’ ging, in de eeuwen die volgden, hand in hand met de drang naar erkenning van het ik. Voor ons is het verlangen naar persoonlijke erkenning, gezien worden, iets heel normaals geworden. Want behalve gelijke rechten eisen we nu ook aandacht voor onszelf op, voor onze ‘persoonlijke groei’, het recht om door de ander als vol- en gelijkwaardig gezien te worden, respect in de samenleving. De vrijheid om ons leven in te richten zoals we willen, gaat samen met het recht om ook door de samenleving in onze eigenheid erkend te worden.
Alleen: zonder inspanning van die ander gaat het niet. Lastig. Het is een voorwaarde die vaak moeilijk te accepteren is. Bijvoorbeeld: als het feminisme niet bewerkstelligt dat mannen vrouwen anders leren zien, verandert er bar weinig.
Een belangrijk gevolg van de strijd om als volwaardig gezien te worden is dan ook dat het zelfbeeld van de hele samenleving, die grote groepen zo lang heeft miskend, op de schop moet. Omdat deze groepen nu hun plek aan tafel opeisen, wordt de maatschappij gedwongen opnieuw naar zichzelf te kijken, niet alleen naar haar wetten en regels, maar naar haar mentaliteit. De blik moet opnieuw gericht worden. Gevestigde, traditionele instituties zijn onderwerp van kritiek, gerieflijke aannames over wat vanzelf leek te spreken, aannames over nationale identiteit en cultuur, over wat ‘natuurlijk’ was en wat niet, worden aan stukken geblazen.
Bijvoorbeeld: het verhaal van onze nationale geschiedenis, zoals dat zolang was verteld, moest opnieuw onder de loep worden genomen, en herschreven. Het afschaffen van de slavernij was ooit een tastbaar doel, maar je rekenschap geven van de gevolgen ervan blijkt een lang, moeizaam proces. Of: het traditionele idee van wat een huwelijk was, werd aangepast, door de invoering van het homohuwelijk.
Het gaat dus niet langer om tolerantie van verschil, maar om een wezenlijk andere manier van kijken, naar jezelf, naar de ander, naar de samenleving. Geen wonder dat het verzet zo heftig is, zo boos en verongelijkt ook. De boodschap is immers niet: je moet de ander accepteren, leven en laten leven, maak het lekker zelf uit. De boodschap is: je moet je hele manier van kijken ter discussie durven stellen – en daar vervolgens naar handelen.
Het loopt hoog op, iedere dag opnieuw, ook omdat de mensen van wie gevraagd wordt hun blik te veranderen, zichzelf op hun beurt vaak niet gezien en miskend voelen. De geëiste verandering wordt ook vaak agressief weggezet als een vorm van dwangverpleging, van bovenaf opgelegd door een zelfgenoegzame elite die, na het wegvallen van godsdienst en ideologie, van ‘deugen’ een nieuwe godsdienst heeft gemaakt. Daar komt bij dat er, zoals in iedere revolutionaire tijd, onvermijdelijk zeloten opduiken die gretig lijsten voor publieke executies opstellen, allemaal uit naam van sociale rechtvaardigheid natuurlijk.
In je hoofd
Maar intussen is er al veel veranderd, de blik is al op heel wat gebieden bijgesteld. Dat bijvoorbeeld het n-woord taboe is geworden, is niet het gevolg van opgelegde politieke correctheid, zoals vaak wordt beweerd, maar van bewustzijnsverandering. Dat Zwarte Piet alleen nog bestaat als een verbeten provocatie, is niet het gevolg van een elite die gezwicht is voor de eisen van activisten. Het zijn die activisten die een algemene bewustzijnsverandering in gang hebben gezet. Er verandert iets in je hoofd.
Zo noemt tegenwoordig geen heteroman zijn homovrienden nog gezellig „nichten”. Alleen Youp is er nog trots op, voor de rest is het voorbij. Niet omdat het niet meer mag, maar omdat je het niet meer wilt.
Samenvattend kun je zeggen dat de strijd voor gelijkwaardigheid zich in onze tijd steeds meer heeft verplaatst van het maatschappelijke naar het persoonlijke. Of beter gezegd: het persoonlijke is, naar de slogan van de feministische beweging in de jaren zeventig, politiek geworden. Die verschuiving naar het persoonlijke schept weer nieuwe vragen, nieuwe hete hangijzers, nieuwe strijdperken.
De grens tussen privé en publiek lijkt opgeheven. Hoeveel ophef is er niet over mensen wier persoonlijke gedrag pijnlijk afsteekt tegen hun verlichte opvattingen. Er wordt iedere dag wel een hypocriet ontmaskerd. Dat kan gaan over ‘zondig’ of inconsequent gedrag op het gebied van maatschappelijke verantwoordelijkheid, je mond vol hebben over de klimaatcrisis terwijl je een CO2 -voetafdruk van een mammoet achterlaat, werken voor een goede doelen-stichting terwijl je een belachelijk salaris opstrijkt. Of het kan gaan om wat grensoverschrijdend gedrag wordt genoemd, gedrag dat wellicht juridisch gezien niet strafbaar is, maar maatschappelijk niet langer in de haak wordt gevonden.
Persoonlijk gedrag wordt steeds meer in een maatschappelijk licht beoordeeld. Omdat het strijdperk zich nu zo’n beetje verplaatst heeft naar het terrein van het persoonlijke, namelijk onze mentaliteit, ons individuele gedrag, ontstaat er tegelijk ook een sociaal mijnenveld, waar een misstap grote gevolgen kan hebben. Je bent immers niet alleen jezelf, je staat ook ergens voor.
Veel mensen die op hun keuzes, gedrag of woordgebruik worden aangesproken, voelen zich persoonlijk aangevallen – en in wezen worden ze dat ook, maar dan uit naam van een maatschappelijke zaak. In het digitale tijdperk wordt vaak over hen geoordeeld door mensen die vaak mijlenver van hun leefwereld af staan, die nauwelijks zijn geïnteresseerd in de omstandigheden waarin de misstap plaatsvond, die vóór de ophef soms nog nooit van hen hadden gehoord, maar die zich niettemin bevoegd voelen tot een veroordeling, allemaal vanwege de goede zaak. Iedereen is nu openbaar aanklager.
Punching down, noemt de Amerikaanse Cathy O’Neil dat in haar boek The Shame Machine. Ze stelt een probleem aan de orde waar ze ook zelf niet uitkomt. Wanneer dien je de publieke zaak met je woede over misstanden en hypocrisie, wat zij punching up noemt, en wanneer is het een excuus voor ijdel machtsvertoon, punching down, de al te menselijke neiging om een ander een toontje lager te laten zingen, te zien spartelen? Maak je de wereld structureel beter met je dagelijkse digitale strafexpedities?
Lees ook: De worst als vrijheidssymbool
Punching down
Maar de kritiek op gedrag kan net zo goed gaan over individuele morele keuzes die botsen met heersende opvattingen. Zo kan een vrouw die het dragen van een hoofddoek als een individuele keuze beschouwt, zich terecht gekwetst voelen wanneer haar door onbekenden op hoge toon te verstaan wordt gegeven dat het een symbool is van geïnstitutionaliseerde onderdrukking, en dus een maatschappelijk statement. De agressie waaraan vrouwen met een hoofddoek worden blootgesteld, vooral in politiek en media, maskeert zich vrijwel altijd met een beroep op verlichte principes, gelijkheid van man en vrouw.
Punching down doet zich voor als punching up.
Ook dat is een gevolg van wanneer het persoonlijke als politiek wordt beschouwd. Een ander voorbeeld is de recente weigering van een aantal aanvoerders in het betaalde voetbal om het OneLove-armbandje te dragen. Ook hier botst het recht op een persoonlijke overtuiging met een publieke zaak, het opkomen voor daadwerkelijke gelijkheid voor allen. De vraag is: ben je als aanvoerder een ‘ik’ of een ‘wij’?
En wanneer gaat het opeisen van erkenning door het ‘ik’ ten koste van anderen? In hetzelfde interview zegt Andrea Wulf: „Toen ik jong was leek mijn nietsontziende hang naar onafhankelijkheid soms erg op egocentrisme. Mijn dochter heeft me erop gewezen dat het leuk was zo’n vrijgevochten moeder te hebben, maar soms was het ook een beetje te veel. […] Wanneer slaat zelfbeschikking over in egoïsme?”
Anders gezegd: door wat laat het ‘ik’, dat zelf zijn wereld mag vormen, zich begrenzen? In hoeverre is dat ‘ik’ nog in staat belangen buiten zichzelf te erkennen?
Het ongemak met het ‘ik’ dat zichzelf als de maat der dingen beschouwt, vind je overal: onvrede over het neoliberale egoïsme, de schaamteloze graaiers, onvrede over de kosmische ik-gerichtheid van de wellness-cultuur, onvrede over het verwaarlozen van de gemeenschap, onvrede over het gebrek aan solidariteit. Overal wordt geworsteld met de vraag hoe van het ‘ik’ weer een ‘wij’ te maken.
Het proces van individualisering, ingezet tijdens Verlichting en Romantiek, lijkt mij onomkeerbaar. Zelfs de meest overtuigde conservatief wil zijn persoonlijke vrijheid niet inleveren – hij vindt vooral dat anderen dat moeten doen.
Als je door de ander gezien wilt worden, moet je zelf niet je ogen stijf dichtknijpen
Iedereen wil kunnen zijn wie hij is, erkend worden. „Je bestaat in de blik van de ander”, sprak psychiater Dirk de Wachter vorige week in het tv-programma Buitenhof de Franse filosoof Levinas na. Mooi en waar, de blik van de ander is noodzakelijk voor de verlangde erkenning, de Anerkennung. Vaak moet die blik worden afgedwongen, zoals in de kwestie van het gebrek aan lhbtq’ers in de top van het bedrijfsleven.
Maar de blik van de ander dient niet enkel ter zelfbevestiging, het is geen blik die opeisbaar en opzegbaar is. Die blik laat zich niet koloniseren.
Een wereld buiten het ‘ik’
Als je door de ander gezien wilt worden, moet je zelf niet je ogen stijf dichtknijpen. Er is een wereld buiten het ‘ik’, een wereld die zich niet een-twee-drie zal aanpassen aan jouw persoonlijke wensen en vermaningen. Er bestaat een wereld die je opzadelt met vraagstukken en problemen die om gezamenlijke inzet en betrokkenheid vragen, vraagstukken die zich niet domweg laten ontkennen door een gerieflijke complottheorie, die je heel toevallig goed uitkomt. Er bestaat een wereld buiten jezelf die om je belangeloze aandacht vraagt, een wereld waarin niet alles op jezelf kan worden betrokken.
Er is wat mij betreft geen verschil tussen de verongelijkte burger die zich afkeert van het lijden van het Oekraïense volk omdat het ‘niet onze oorlog’ is en de activist die de Russische agressie afstreept tegen het westerse kolonialisme, en parmantig verkondigt dat ‘Rusland Afrika nooit heeft gekoloniseerd’. In beide gevallen gaat het om een ‘ik’ dat de ander niet wil zien, maar dat wel eist door anderen te worden erkend.
Als het om aandacht gaat, gaat het dus niet om de aandacht die alle blikken op zichzelf gericht wil zien, niet om de aandacht die zich enkel richt op het persoonlijke gedrag van anderen, hoe ‘fout’ en kwalijk ook. Het gaat om de aandacht die voortkomt uit wat filosoof Hannah Arendt „amor mundi” noemde, een instinctieve betrokkenheid bij de wereld om ons heen. Liefde voor de wereld buiten je eigen hoofd, voorbijgaand aan jouw zo dierbaar gekoesterde ‘ik’. Grote woorden, weet ik, leuk voor de kerstdagen. Maar het gaat niet om een religieus begrip. Het gaat om een vorm van aandacht die niets zweverigs heeft. Het gaat om aandacht die erop gericht is werkelijk verschil te maken in de levens van anderen.