Europese landen zitten nog altijd compleet in hun eigen film

Recensie Boeken

Europese Unie Europa heeft meer dan ooit te kampen met collectieve problemen. Maar de oplossingen daarvoor worden nog steeds bepaald door een nationale blik, zo blijkt uit twee nieuwe boeken.

Affiche tegen de euro in Kopenhagen in 2000.
Affiche tegen de euro in Kopenhagen in 2000. Foto Keld Navntoft/EPA

Frankrijk en Duitsland waren tot voor kort zeer dominant in Europa. Maar dat verandert een beetje. Mede onder invloed van de oorlog in Oekraïne wordt de macht op het continent diffuser. Dat betekent dat Parijs en Berlijn iets minder dominant worden bij de Europese besluitvorming, en dat andere landen – afhankelijk van het onderwerp – meer gewicht in de schaal beginnen te leggen. Als we willen begrijpen wat er in Europa gebeurt, moeten we ons ook daarin verdiepen. En van kleinere lidstaten proberen te ontdekken ‘what makes them tick’ in de Europese context.

Twee nieuwe boeken doen dit. Elk op hun eigen manier. In The Pursuit of Governance betoogt de Italiaanse politicoloog Fabrizio Tassinari dat Denemarken, waar hij jaren woonde en werkte, beter wordt bestuurd dan zijn eigen land. En in Een jager in het woud verkent filosoof Maarten Doorman de relaties tussen Frankrijk en Duitsland door aan de hand van schilderkunst, literatuur, muziek, film te laten zien hoe die twee sinds de Romantiek naar elkaar gekeken hebben. Een Italiaan over Denemarken, een Nederlander over Frankrijk en Duitsland: het is nog lang niet héél Europa, maar na lezing van deze boeken begrijp je wel beter hoe de hazen lopen op het continent. Allebei haken ze bovendien aan grotere debatten over internationaal bestuur en relaties tussen landen op mondiale schaal.

Ode aan Denemarken

Eerst Tassinari, nu directeur aan de School of Transnational Governance aan het European University Institute in Florence. Hij begint met de vraag waar velen momenteel over discussiëren: het verschil tussen een democratie en een autocratie. Een onzinnig debat, vindt hij: Singapore wordt beter bestuurd dan Californië, dat weliswaar democratischer is maar vol liegende politici zit die de lange-termijnbelangen van burgers niet dienen. Tegelijkertijd signaleert hij dat Singaporezen vaak een weekend naar het minder democratische Indonesië gaan omdat ze zich daar ‘vrijer’ voelen.

Wat betekenen woorden als democratie of autocratie nog, vraagt Tassinari zich af. Hij veegt de theorie opzij en gaat op zoek naar de best bestuurde landen. Zo komt hij uit in Denemarken. Eens was het een mooie, pragmatische balans van communisme en kapitalisme, schrijft hij: het Deense model komt niet voort uit theorieën maar uit pragmatisme, uit dagelijkse ervaring en een permanente dialoog onder burgers. De spanning zit nu ‘tussen technocratisch bestuur en populisme’. Technocratie kan goed openbaar bestuur opleveren op lange termijn, maar is niet democratisch. Populisme levert meestal kortetermijnpolitiek op, omdat de wil van de meerderheid – die grillig is – belangrijker is dan weloverwogen beleid van ambtenaren en wetenschappers.

Denemarken, zegt hij, overbrugt deze twee uitersten opnieuw heel handig door van onderwijs een prioriteit te maken: van hoge kwaliteit, toegankelijk voor ongeveer iedereen. Door ongelijkheid te temperen, transparantie en respect te eisen en ruimte te maken voor constructieve discussies over beleid, staat het openbaar bestuur redelijk dicht bij de burger.

Lees ook deze recensie over drie boeken over Europa

Tassinari’s boek is bijna een ode aan Denemarken. Voor minder fraaie aspecten, zoals de achterdocht jegens vreemdelingen en een sterk ontwikkeld chauvinisme, heeft hij weinig oog. Toch betwijfelt Tassinari of het Deense ‘model’ ooit in Italië zou werken – een veel groter, minder homogeen land met een andere cultuur. Europa, concludeert hij, is en blijft toch een verzameling totaal verschillende landen, met eigen mores, geografie, taboes en historie. Het beste wat we kunnen doen, is accepteren dat die verschillen er zijn, ons meer in elkaar verdiepen en proberen te leren van onze eigen échecs en de successen van anderen. Verschil, noteert hij, is ‘de meest verkeerd begrepen waarde’ in Europa.

Continent in puin

Dit is ook van toepassing op Frankrijk en Duitsland, die drie grote oorlogen tegen elkaar uitvochten en de rest van het continent in puin legden. Daarna lieten ze zich in een harnas van regels hijsen, bewaakt door de onafhankelijke Europese Commissie. Dat werkt, min of meer. Maar daarmee zijn de tegenstellingen geenszins verdwenen. Frankrijk en Duitsland houden geregeld ministerraden samen, maar hun culturen komen geen millimeter dichterbij elkaar. Maarten Doorman verkent die verschillen door te focussen op beeldvorming in de kunsten.

De Fransen hadden lang amper een beeld van de Duitsers, omdat er tot 1871 niet één Duitse staat was maar eerder een verzameling stadstaatjes en vorstendommen. Andersom was het anders: Duitsers vonden de Fransen hautain en decadent. Dat beeld werd niet alleen gekleurd door de Napoleontische oorlogen, maar ook door de Verlichtingsgeest waar veel Duitsers – zelf in de ban van de Romantiek – een grondige afkeer van hadden. Dat beeld van het arrogante Frankrijk vind je vandaag de dag in Duitsland nog. De Fransen kregen pas in de aanloop naar de oorlog van 1870-1871 een mening over de Duitsers, een soort spiegelbeeld eigenlijk: voor hen waren Duitsers ongemanierd en bekrompen. Na 1871 werd dat beeld steeds negatiever.

In Brussel verwijten de Duitsers de Fransen nog altijd arrogantie, een gebrek aan inlevingsvermogen en ‘universalisme’, het oude Verlichtingsgeloof dat datgene wat goed is voor de Fransen meteen op heel Europa moet worden toegepast. En Fransen klagen dat Duitse kortzichtigheid, gebrek aan ambitie, kruideniersmentaliteit en een vasthouden aan regels en wetten de geest en grandeur van Europa te kort doet. ‘Het doorgronden van de Europese complexiteit [is] zonder het begrip van deze historisch verankerde Frans-Duitse gevoeligheden beperkt’, schrijft Doorman.

Zo kun je volgens hem ook het huidige onbegrip over Europa’s geopolitieke koers verklaren. Het Franse zelfbeeld na 1945 stoelde op de positie van overwinnaar, zowel militair als moreel, en cultiveerde zijn puissance met een groot, trots leger plus atoomwapen. Verliezer Duitsland kon het bestaan van de Bundeswehr alleen rechtvaardigen in de context van de Koude Oorlog. Nu, vanwege de oorlog in Oekraïne, ‘dient Frankrijk zich te realiseren wat het grootste leger van Europa aan het worden is: de Duitse krijgsmacht’. Dat gooit de moeizame balans tussen beide landen overhoop.

Zo zitten alle Europese landen, al hebben ze collectieve uitdagingen als veiligheid, defensie en klimaat, wat perceptie en oplossingen betreft compleet in hun eigen film. De EU is vooral een mechanisme om hun meningsverschillen te kanaliseren, en ze te helpen compromissen te vinden. Boeken als die van Tassinari en Doorman laten zien hoe ongelooflijk nodig dit is.