‘De praktijkschool ligt onder op de stapels van de ministeries’

Reportage

Onderwijs Al tijden voelt het praktijkonderwijs zich het lelijke eendje van de sector. Achterliggende oorzaak lijkt een gebrek aan waardering in de maatschappij. Terwijl: „Een praktische opleiding is net zo waardevol als een theoretische.”

Op het Pro College in Nijmegen krijgen leerlingen praktijkonderwijs, zoals hovenierslessen (ook wel ‘Groen’ genoemd).
Op het Pro College in Nijmegen krijgen leerlingen praktijkonderwijs, zoals hovenierslessen (ook wel ‘Groen’ genoemd). Foto Dieuwertje Bravenboer

Brigitta straalt. Ze liep stage bij Blokker, vertelt ze, en ze mocht blijven. Nu heeft ze een bijbaan. Ze vindt het leuk om klanten te helpen. Vandaag is ze bezig de rommelmarkt op school op te bouwen met leerlingen die net als zij de richting ‘detailhandel’ doen.

Dit is het Procollege, de praktijkschool in Nijmegen. In de felle zon sjouwen twintig leerlingen met plantjes en kleding en speelgoed. „Iedereen heeft een verdeling voor als de klanten straks komen”, vertelt Brigitta (17).

Praktisch onderwijs is net zo belangrijk als theoretisch onderwijs – bij elke gelegenheid herhalen bewindslieden, Kamerleden en opinieleiders sinds kort die boodschap. Het is bedoeld om de opwaartse druk in het onderwijs een beetje tegen te gaan. Universiteiten trekken meer studenten dan het hoger beroepsonderwijs, theoretische havo’s/vwo’s zijn populairder dan het meer praktische vmbo. Terwijl juist vakmensen hard nodig zijn, zo herhalen ministers, economen en werkgevers.

‘Daden blijven uit’

Waarom, zegt voorzitter Nicole Teeuwen van de Sectorraad Praktijkonderwijs, hebben haar scholen dan telkens het gevoel dat ze onderop de stapels van de Haagse ministeries liggen? „Daden blijven voor deze groep uit. En zelfs aan woorden ontbreekt het regelmatig. In de beleidsreactie van de minister op het jaarlijkse verslag van de Onderwijsinspectie, onlangs, stond níéts over de bijna 250.000 leerlingen in het praktisch en beroepsgericht voortgezet onderwijs.”

Lees ook dit artikel: Iedereen wil naar de universiteit, maar dat is niet wat de maatschappij nodig heeft

Het gaat om 30 procent van alle leerlingen in het voortgezet onderwijs. Zij zitten vanaf hun twaalfde in de ‘praktische stroom’: 27 procent op vmbo-basis/-kader en 3 procent op de praktijkschool. Kinderen zoals Brigitta die niet uit een boek leren maar in de praktijk. „Ze kunnen misschien niet altijd een som op papier uitrekenen, maar wel een tafel timmeren”, zegt bestuurder Eric Bouwens van de praktijkschool in Nijmegen.

In het debat over de kwaliteit van het onderwijs, zegt Nicole Teeuwen, voelen de praktijk-richtingen zich dikwijls eenzaam. „Hoe bevorder je ‘basisvaardigheden’, waar iedereen het terecht over heeft, bij leerlingen die niet leren uit boekjes? Bij leerlingen die sommen oplossen en taalvaardig worden door dingen te doen en te maken? Beschouw die kwart miljoen leerlingen niet als een restgroep, waar ook nog wat mee moet.”

Er is voor iedereen geld, maar niet voor de praktijkschool

Nicole Teeuwen Sectorraad Praktijkonderwijs

Het zit in kleine, concrete, dingen, vertelt Teeuwen. Als je van de praktijkschool en zelfs het hele vmbo af komt, geld je officieel nog als ongediplomeerd. Je moet dóór. Nicole Teeuwen: „Wij geven op de praktijkschool de entree-opleiding, net zoals die op mbo-scholen wordt gegeven. Dat is een toegangsbewijs voor een mbo-opleiding niveau II – daarmee kun je echt verzorgende worden, auto-technicus, kapper, beveiliger. 2,5 jaar geleden nam de Tweede Kamer een motie aan om die ‘entree-opleiding’ op de praktijkschool in de wet op te nemen. Maar dat is nog niet gebeurd.”

Binnenkort bespreekt de Tweede Kamer ook de plannen van minister Dennis Wiersma (Onderwijs, VVD) om kansenongelijkheid te verkleinen op de middelbare school. „Wat blijkt, zegt Teeuwen: „Er is voor iedereen geld beschikbaar, maar weinig voor de praktijkschool.”

Wanneer het misgaat

Men is op de praktijkschool heus niet naïef. Feilloos leggen de leraren uit waar hun leerlingen moeite mee hebben. Met „abstract redeneren, met snel denken; de nadruk ligt op het hier en nu”. Ze hebben moeite met onthouden en terughalen van wat ze hebben geleerd. Met het scheiden van hoofd- en bijzaken. Bouwens: „Ook met het beheersen van en reflecteren op eigen gevoelens en gedachten.”

Leerlingen mogen van hun twaalfde tot achttiende naar één van de 175 praktijkscholen als hun IQ tussen de 55 en 80 ligt. De verschillen zijn groot. 5 tot 10 procent gaat uiteindelijk naar de dagbesteding of beschut werk maar veruit de meesten halen een mbo 1- of 2-diploma.

Met enige begeleiding en nazorg hebben deze leerlingen alle kansen op werk. Bouwens wijst naar drie mannen die aan de overkant van de straat de riolering onder de stoep repareren. „Die mensen, die heeft de samenleving nodig en die beginnen op de praktijkschool of het vmbo.” Leerlingen zoals Brigitta, zegt Bouwens, „hebben, met begeleiding, echt potentie”. Ze komen terecht in winkels, de schoonmaak, de horeca, de thuiszorg. Op Schiphol bij de bagage, bij Bol.com, in de bouw, in de logistiek en bij hoveniers. Ze sorteren, pakken in, brengen pakketjes rond.

Een les metaaltechniek op het Pro College in Nijmegen.
Foto Dieuwertje Bravenboer

Sommige ontwikkelingen pakken goed uit: omgaan met contant geld vinden de meeste leerlingen moeilijk, dus „caissière kon je vroeger niet worden. Maar nu kassa’s met scanners werken, lukt het wel.” Het gaat pas mis, vertelt Bouwens, als iets groots verandert op het werk. Een reorganisatie. Een nieuwe baas. „Dan hebben ze niet altijd de skills om zich aan te passen.” Als de baan helemaal verdwijnt, hebben ze vaak niet het netwerk, of de vaardigheden, om een nieuwe te vinden.

Ze kunnen misschien niet altijd een som op papier uitrekenen, maar wel een tafel timmeren

Eric Bouwens directeur praktijkschool Nijmegen

En dan kloppen zijn leerlingen weer hier aan, soms een paar jaar nadat ze zijn afgezwaaid. Vaak gebeurt dat letterlijk en staat de oud-leerling opeens op de stoep. Bouwens: „Deze school is de enige plek die ze goed kennen en waar men hen kent. Ze gaan niet naar de gemeente – een anonieme instantie met vijf loketten. Vaak is de familie niet in staat ze te helpen met werk of opleiding. Dus komen ze weer bij ons.”

Even waardevol

De formele naam voor wat leraren hier uit liefde voor de leerlingen erbij doen – gesprekken, barbecues – is nazorg. En ook dat wringt, op den duur. Teeuwen: „Mbo’s krijgen miljoenen euro’s voor de nazorg van hun studenten. Wij niet. Mbo-scholen mogen bovendien al jaren werken met trajecten om zij-instromers snel bevoegd voor de klas te krijgen, zeker in de beroepsgerichte vakken. Dat zou ook voor onze scholen een uitkomst zijn. Er zijn gepensioneerde fietsenmakers of anderen die hier les willen geven. Maar je raadt het al: dat mag niet.” Om les te geven op een praktijkschool heb je minimaal een pabo-diploma nodig.

Achterliggende oorzaak voor het probleem is dat de maatschappij praktische vaardigheden lager waardeert dan theoretische, zegt Arjen Daelmans, voorzitter van de Stichting Platforms VMBO en leraar in Eindhoven. Vanaf coronatijd begon hij dat weer te merken, toen scholen werden gestimuleerd ‘kansrijk te adviseren’ – oftewel: leerlingen bij het schooladvies het voordeel van de twijfel te geven.

Daelmans: „Dat heeft de opwaartse druk weer versterkt. Ouders en kind kiezen meestal voor zo hoog mogelijk. Niet naar vmbo-t, maar naar havo. Niet naar vmbo-kader/-basis, maar naar de theoretische leerweg. Want dát geeft het kind, denken ze, later de beste kansen.”

Wat hem betreft kan het hele ‘kansrijk adviseren’ weer worden afgeschaft. Directeur Bouwens vult aan: „We horen soms van teleurgestelde ouders: ‘Mijn kind móét naar de praktijkschool.’”

Bouwens zou willen dat elke leerling trots is op zijn vmbo-kader, beroeps of praktijkadvies. „Want een praktische opleiding voor een praktisch vak is net zo waardevol als een theoretische.”

En Brigitta, hoe ziet zij haar toekomst? „Ik ben heel blij bij de Blokker. Het is mijn familie geworden.”

Lees ook dit artikel: Van vmbo naar drie keer cum laude in het hoger onderwijs