Waarom hebben we nú weer vrij?

Pinksteren Maandag is de zoveelste collectieve vrije christelijke feestdag. Hoelang nog?

Kerstdagen, paasdagen, pinksterdagen: ze klinken als vrije dagen, vakantiedagen. Maar ze wortelen in dezelfde traditie waaruit ook Maria-Tenhemelopneming, Allerzielen en de Dankdag voor Gewas en Arbeid zijn voortgekomen. En díé gelden voor vrijwel alle Nederlanders als gewone werkdagen.

Waar staat geschreven dat Tweede Pinksterdag meetelt als een vaste, vrije dag? Nergens anders dan in cao’s, de vrucht van onderhandelingen tussen werkgevers en werknemers. Ze zouden, bij wijze van spreken, morgen afgeschaft kunnen zijn.

De afspraken over ‘verplicht vrije dagen’ (zo heetten ze ooit) zijn als een koningshuis in de 21ste eeuw: traditie. Het is zo, omdat het zo is. „Er is in de huidige tijd geen enkele rationele rechtvaardiging te bedenken voor een monarchie”, schreef NRC onlangs in het hoofdredactionele commentaar. Hetzelfde geldt voor de verdeling van feestdagen over de 365 dagen van het jaar.

De samenklontering van Kerst en jaarwisseling past op zichzelf nog wel fijn in het jaar-ritme. Midden in de winternacht, komt allen tezamen, in dulci jubilo – dat soort dingen.

Maar in het voorjaar begint het rommelig te worden. Op een Tweede Paasdag volgt doorgaans algauw Koningsdag. Waarom is die, ook in cao’s, belangrijker gemaakt dan de enige écht nationale feestdag: 5 mei, Bevrijdingsdag? Voor de meeste werknemers geldt die slechts eenmaal in de vijf jaar als een vrije dag. En is Nederland kort daarop alweer toe aan een vrije Hemelvaartsdag én een Tweede Pinksterdag?

Waarom?

Dit wordt geen pleidooi tegen christelijke vieringen. Tegelijk kan het stellen van een waarom-vraag geen kwaad, zo af en toe. Waarom bestaat er zoiets als collectieve feestdagen?

In zijn klassieker Les Formes élémentaires de la vie religieuse (1912) ontleedt de Fransman Émile Durkheim, oervader van de sociologie, de maatschappelijke krachten die massa’s mensen aanzetten tot sacrale ‘zang en dans’. Zijn analyse is een boek van ruim zeshonderd bladzijden, dat in de kern draait om het fenomeen sociale cohesie. Zijn zienswijze is niet: er was eens een godheid (welke dan ook) en mensen gingen feestvieren om die te eren. Het is andersom: mensen zijn kuddedieren. Ze voelen de aandrang zich tot groep, tot gemeenschap, te verenigen. Verhalen en rituelen bedenken ze om daarvoor de noodzakelijke saamhorigheid op te wekken.

Voor godsdienstige feestdagen (letterlijk: om een god te dienen) zag Durkheim geen toekomst. Deze vieringen zouden gaandeweg verdampen onder druk van wetenschap en ‘de cultus van het individu’, voorspelde de socioloog. Maar religieus getinte rituelen zouden volgens hem, weliswaar in veranderende vormen, wel altijd een bindmiddel in de samenleving blijven – domweg omdat de mensheid daarvoor geen alternatief voorhanden heeft.

Welke nieuwe vormen? Durkheim dacht in de richting van nationale feestdagen, zoals de veertiende juli in Frankrijk. Echt verheven en sacraal zouden die toekomstige hoogtijdagen volgens hem niet zijn. Hij voorspelde ‘een periode van overgang en morele middelmatigheid’.

Leegheid

Tot zover een profetie uit het jaar 1912 die – ruim een eeuw later – een schot in de roos blijkt te zijn. De ledige dagen van het jaar hebben zich inderdaad in opvallende leegheid ontwikkeld.

De feiten zijn ernaar. Minder dan 40 procent van de Nederlanders noemt zichzelf nu christen. In 1960 lag dit aandeel nog boven de 80 procent. Inmiddels betwijfelt of ontkent meer dan de helft van de bevolking het bestaan van een goddelijk wezen; 85 procent bezoekt nooit een kerkdienst, ook niet op hoogtijdagen.

Maar toch: feestdagen, ook al zijn ze verworden tot zogenaamd gratis vakantiedagen, hebben en houden een functie in de samenleving. De vraag blijft alleen: welke? Het nut is inmiddels meer economisch bepaald dan cultureel ingegeven, laat staan dat het nog spirituele dagen zijn. Het is in deze voorjaarsmaanden collectief ontspannen geblazen, in pret- en/of vakantieparken, op festivalterreinen en meubelboulevards, om daarna opgeladen weer stevig aan de slag te kunnen gaan.

Op zichzelf is iedere vorm van recreatie welkom, want de arbeidsproductiviteit van de werkende Nederlanders staat in de mondiale top-10. De werkdruk is hoog.

De vraag of hier voldoende vrije tijd tegenover staat, is moeilijk te beantwoorden. De norm is: werknemers hebben recht op minimaal twintig vakantiedagen per jaar, plus de zeven vrije feestdagen waarop ze ‘doorbetaald krijgen’. Kom daar eens om in Noorwegen en Oostenrijk, waar dertien vrije feestdagen boven op minimaal 25 vakantiedagen komen. Maar deze jaarcijfers zeggen niet alles. Vooral dankzij deeltijdwerk maken Nederlanders, samen met de Duitsers en de Noren, de kortste werkweken in Europa.

Donzen kuikentjes

Al tientallen jaren duiken her en der pleidooien op om te breken met het opgelegd pandoer van collectieve vrije dagen. Vooral het pinksterfeest moet het dan ontgelden. Omdat de diepere betekenis ervan (de ‘uitstorting van de Heilige Geest over de apostelen’) een beetje een vaag verhaal is. Omdat Pinksteren zich niet – zoals Kerst en Pasen – laat opleuken met herkenbare (heidense) symbolen als dennenbomen, kaarsen, donzen kuikentjes en hazen van chocola. Omdat het, na al die vrije dagen, ook wel weer even mooi geweest is.

De argumenten van pleitbezorgers voor afschaffing komen als regel uit niet-christelijke en atheïstische kringen. Wat ze in te brengen hebben, verbaast zelden.

Interessanter is dat een dergelijk betoog al in 1993, dertig jaar geleden, is verschenen in het CDA-blad Christen Democratische Verkenningen. Politiek filosoof H.E.S. Woldring schrijft hierin: „Een werkgever behoort het grondrecht van vrijheid van godsdienst te respecteren en een verlofdag toe te staan aan iemand die op zo’n dag op eigen manier haar of zijn geloof wil beleven. (…) Kerken, synagogen en moskeeën zijn vrij te organiseren wat zij willen, maar het handhaven van christelijke feest- en gedachtenisdagen als verplichte vrije dagen is slechts een conserveren van (…) een ‘cultuurchristendom’, dat in onze tijd meer nadelen dan voordelen heeft. [Het afschaffen] van die dagen heeft hoofdzakelijk voordelen.”

De woorden ‘nadelen en voordelen’ zijn hier veelbetekenend. In het feestdagendebat spelen uiteindelijk vooral zakelijke afwegingen een rol. Dan weegt zwaar dat deze van oorsprong christelijke vieringen in vrijwel alle Europese landen als vrije dagen gelden. ‘De handel ligt stil’, de koopman laat het werk aan de dominee.

Bovendien, indien collectieve feestdagen moeten bijdragen aan sociale cohesie (naar het woord van Durkheim), dan lukt het allang niet meer om die als politiek besluit af te kondigen. Veel feller roepen ze tweespalt op. Keti Koti of het Suikerfeest als algemene vrije dag? Voordeel: erkenning van duister verleden en culturele diversiteit. Nadeel: koren op de molens van het nationaal-populisme.

Omgekeerd is het zomaar schrappen van collectieve christelijke dagen evenmin een makkelijk begaanbaar pad. Toen de Deense regering onlangs besloot per 2024 zo’n dag (Grote Gebedsdag, de vierde vrijdag na Pasen) te ontheiligen, stuitte dit op fel verzet van kerken en vakbonden. Zo’n vijftigduizend mensen demonstreerden ertegen in de hoofdstad Kopenhagen. De regering houdt voet bij stuk. Die blijft bij het plan hogere defensie-uitgaven te financieren door één extra werkdag in te voeren.

Oude feestdagen zullen zichzelf niet opnieuw uitvinden in nationale debatten. Polderend Nederland pakt dat anders aan: traag maar gestaag, in cao-onderhandelingen.

Sinds twee jaar mogen werknemers van Unilever maximaal drie christelijke feestdagen ruilen voor andere spirituele vieringen. De cao van de Sociale Verzekeringsbank kent sinds vorig jaar het ‘feestdagenverlofpotje’, met maximaal 48 vrije uren per jaar om zelf, naar keuze, over het jaar te verdelen. Voor provincie-ambtenaren, die ook in een flexibeler vaart der volkeren meegaan, geldt eenzelfde experiment, dat de naam diversiteitsverlof heeft gekregen, onder het motto ‘kies je feestdagen’.

Ooit gold voor alle zondagen van het jaar, naar Gods woord (in Exodus 20:9-10): ‘Zes dagen lang kunt u werken (..), maar de zevende dag is een rustdag, die gewijd is aan de HEER, uw God; dan mag u niet werken.’ Strikte voorschriften voor het vieren van andere feestdagen zijn in de Bijbel amper te vinden. Maar in Nederlandse cao’s inmiddels des te meer.