Column | Martin Amis liet als schrijver zien dat in wezen iedereen een beul kan worden

Michel Krielaars

Ineens was Martin Amis dood. Ik heb niet alles van hem gelezen, maar enkele van zijn boeken hebben een blijvende indruk op me gemaakt. Een daarvan is The Zone of Interest (2014), een onlangs verfilmde roman over de liefde tussen de vrouw van de commandant van Auschwitz en een lagere SS’officier. Het begin van het verhaal speelt zich af in 1942, in het idyllische buitengebied van het kamp waar de commandant met zijn gezin woont. Het leven gaat er zijn gangetje, alsof de vernietigingsmachine niet bestaat. Amis laat die nazi’s zien als gewone mensen met normale emotionele verlangens. En daarmee lijkt hij het abnormale van de massamoord op de Joden nog eens extra te willen benadrukken en tegelijkertijd te zeggen dat iedereen een beul kan worden.

Ook herlas ik zijn roman Time’s Arrow (1991). Amis vertelt het verhaal in omgekeerde chronologie, zodat de hoofdpersoon, de in New York wonende bejaarde arts Odilio Unverdorben, steeds jonger wordt om uiteindelijk in Auschwitz te belanden als assistent van een nazi-arts in wie je Josef Mengele herkent. Het kwaad verandert hier in goedheid alsof Amis wil laten zien dat de scheidslijn tussen beide minimaal is.

En dan is er ook nog Koba the Dread (2002), een non-fictieboek waarin Amis tot de psyche van Stalin (wiens bijnaam Koba luidde) probeert door te dringen, door diens terreurmachine op cynisch humoristische wijze te onderzoeken.

Amis’ werk laat maar weer eens zien hoe Britse schrijvers van zijn generatie de geschiedenis in hun boeken hebben verwerkt. Ik merkte dat ook in On Java Road, de nieuwe roman van de in Bangkok wonende Lawrence Osborne (1958). Zijn romans doen me altijd sterk denken aan die van Graham Greene, omdat ze zich afspelen in een exotische wereld en altijd een element van verraad binnen de upper middle class bevatten.

Ook nu is dat het geval. On Java Road, mooi vertaald door Paul Syrier, is het verhaal van de uitgebluste journalist Adrian Gyle, die al twintig jaar in Hong Kong woont. Hij verdient zijn geld met het routinematig schrijven voor een lokale Engelstalige internetkrant. Zijn avonden brengt hij in melancholieke eenzaamheid door in een restaurant aan Java Road, een straat die model staat voor het verloren paradijs.

Gyles enige vertier zijn z’n ontmoetingen met de Chinese playboy Jimmy Tang, met wie hij in Cambridge gestudeerd heeft. Ze kicken op dure pakken, bezoeken kleermakers, gaan naar sjieke clubs, varen in motorjachten met mooie vrouwen naar afgelegen baaien. Het is een decadente wereld in verval, die je kent uit F. Scott Fitzgeralds The Great Gatsby.

Er vindt een omslag plaats wanneer Gyle de nieuwe minnares van de getrouwde Jimmy ontmoet. Rebecca heet ze, en behalve mooi is ze ook actief in de protesten tegen de Chinese regering. Als ze op zekere dag spoorloos verdwijnt, laait zijn journalistieke hart op en verricht hij een heldendaad, die eindigt met verraad. Dat alles is in een mooi Engels gegoten, dat voor de literatuur lijkt te zijn geschapen.

Als toetje laat Osborne je ook nog even de anti-Amerikaanse sfeer onder zijn westerse collega’s proeven, die China als opkomende wereldmacht bewonderen. Want als Gyle door de Chinese wapenfeiten op het gebied van woningbouw en staalproductie heenprikt, besef je dat China in dat opzicht weinig verschilt van het opschepperige Derde Rijk van de jaren dertig.