Ja, zomerkamp moet leuk zijn, maar de kinderen hier moeten vooral weerbaar worden

Reportage

Kindervakantie Games, alpaca’s, musicals: zomerkamp! Op sommige vakanties is weerbaar worden het doel. „Shinen als een bouwlamp, dat kan alleen op Sterkamp.’’

Foto Dieuwertje Bravenboer

‘Boos, verdrietig of bang, met de stermometer kan ik mijn emoties in de gaten houden”, vertelt Ilias (11) opgewonden. Enthousiast wipt hij heen en weer voor een flip-over, waarop een grote thermometer is getekend. „Als het me te veel wordt, dan slaat de stermometer op hol.” Hij tikt een paar keer hard tegen het bord. „Dan moet ik mijn temperatuur omlaag brengen, tot ergens bij mijn voeten.” Ilias begint steeds sneller te praten, hij hupst op en neer. „Waar zit jouw stermometer nu?”, vraagt mentor en kampleider Rick Overtoom (29) kalm. „Helemaal op nul!”, gilt Ilias bijna. „Maar ik ben wel een beetje hyper.”

Het is de vierde dag van Sterkamp, een vakantiekamp in Gelderland waar kinderen tussen de 9 en 11 jaar leren om weerbaarder te worden en meer zelfvertrouwen te krijgen. Alles staat in het teken van positieve veranderingen. In theorielessen en theateroefeningen leren kinderen beter omgaan met hun emoties en praten over helpende en niet-helpende gedachten in nare situaties. Stel: je gaat zwemmen met je vrienden en zij gaan verderop liggen en praten niet met je, wat kan je dan doen?

„Je hebt zelf invloed op hoe je je voelt”, zegt Mattijs Franken, kampleider en zakelijk directeur van De Ster, de stichting achter Sterkamp. „De pesters kan je misschien niet veranderen, maar wel de manier waarop je ermee omgaat.”

Op een Sterkamp in Wenum-Wiesel (Gelderland). Foto Dieuwertje Bravenboer

Sterkamp is een van de vele vakantiekampen voor kinderen. Die zijn populair, zien grote aanbieders. Bij marktleider Vinea is het aantal inschrijvingen dit jaar met 20 procent gestegen ten opzichte van eerdere jaren, en bij aanbieder Juvigo zijn er 60 procent meer aanmeldingen dan in dezelfde periode vorig jaar. Nelleke Bakker, universitair hoofddocent historische pedagogiek aan de Rijksuniversiteit Groningen snapt de aantrekkingskracht van kampen. „In veel gezinnen werken allebei de ouders. En ja, scholen hebben zes weken vakantie. Als je drie weken met het gezin met vakantie kan, dan heb je nog drie weken te gaan.” In dat gat passen zomerkampen. „Maar dat is natuurlijk primair voor ouders die het zich kunnen permitteren om hun kind op zeilkamp te sturen”, benadrukt Bakker. Zo kosten vijf nachten en zes dagen Sterkamp 695 euro, in sommige gevallen wordt dat (deels) vergoed door de zorgverzekering.

Zeil- of ponykampen zijn allang niet meer de enige keuzes. Tijdens de zomer kunnen kinderen ook yoga doen met alpaca’s. Er zijn modekampen, musicalkampen en talloze gamekampen. Je kunt op Harry Potter-kamp in Zuid-Engeland, of op meidenkamp (‘Pinterest-kunstwerkjes in de praktijk te brengen en voluit babbelen over de nieuwste celebs’). Vinea ziet dat vooral surfen en rondreizen de laatste jaren meer in trek zijn. Ponykampen worden minder populair, net als binnenlandse reizen.” Vetter en verder lijken de trends.

Of dus een kamp waar je als kind actief werkt aan jezelf. Dit jaar worden er elf Sterkampen georganiseerd, met elke keer plaats voor 32 kinderen. „Vorig jaar ging ik op zeilkamp”, vertelt Lexie (12), die wil leren wat vaker haar mening te geven. „Daar vond ik het naar. Dus nu ben ik hier.”

Rustplek

Sterkamp is een sociale vaardigheidstraining gegoten in de vorm van een vijfdaags vakantiekamp, vertelt Merel Nederend, psycholoog kind & jeugd bij De Ster. „Voor kinderen die in de klas niets durven te zeggen. Of die het moeilijk vinden om voor zichzelf op te komen of om vriendjes te maken of te behouden.” Net zoals in elk ander kamp wordt er gevoetbald, geknutseld en gestoelendanst (zonder afvallers), maar daarnaast krijgen de kinderen een paar uur per dag les en oefeningen.

Je mag dan ook alleen mee op Sterkamp als je een leerdoel voor ogen hebt, dat tijdens de intakegesprekken besproken wordt. „Met zowel de ouders als de kinderen”, zegt Nederend. „Als de kinderen zelf geen doel of zin hebben, zullen we ze adviseren niet mee te gaan. We willen immers dat juist deze kinderen een keer wél een positieve ervaring hebben.” Om dat te bereiken, krijgen de kinderen een mentor en is er veel toezicht (op een groep van 30 kinderen 15 leiders, van wie de helft pedagogisch onderlegd is). En er worden aan de lopende band ‘stermomenten’ ingelast om kinderen complimenten te geven. Zoals voor het kind met de grootste glimlach of voor het verlegen kind dat een vraag durft te stellen.

Het lijkt te helpen. Volgens onderzoek van de Universiteit van Amsterdam in opdracht van Stichting De Ster blijkt dat de kinderen zich zes weken na het kamp minder angstig voelen in sociale situaties en dat sociale problemen zijn afgenomen. Een half jaar later is dat effect nog steeds aanwezig.

Foto’s Dieuwertje Bravenboer

Daarmee past het kamp in een lange Nederlandse traditie van kampen voor ‘kwetsbare kinderen’, vertelt onderzoeker Bakker. Vanaf 1920 ging dit om gesubsidieerde kampen voor lichamelijk zwakke kinderen uit achterbuurten, waar honger en tuberculose heersten. Na de Tweede Wereldoorlog richtten deze kampen zich op kinderen met mentale problemen. „Op de zenuwpeesjes”, zegt Bakker, „de kinderen die even een break nodig hadden van hun thuissituatie met vaak veel broertjes en zusjes.” Maar het duurde niet lang voordat er steeds meer zogenaamde zenuwpeesjes bij kwamen. „Alle ouders wilden wel een gratis vakantie voor hun kind. Dus werd eind jaren zestig de massale subsidie voor deze kampen stopgezet.”

Toch zijn we zomerkampen altijd als een rustplek voor kinderen blijven zien, zegt Bakker. „Voor bijna elk kind is het fijn om even weg te zijn van thuis. Zeker als het daar niet goed gaat.” Míts de kampleiders weten wat ze doen en de kinderen zelf willen, voegt Bakker daaraan toe, „en ze niet gedwongen worden door hun veeleisende ouders.”

De dagen op Sterkamp hebben een vast ritme. Na het wakker worden met muziek uit The Lion King, het hijsen van de Stervlag en het ontbijt volgt ‘Club’, zoals het uurtje theorieles wordt genoemd. Daarna is het tijd voor Theater, waar spelenderwijs de theorie in de praktijk wordt toegepast. Vandaag draait het om je eigen grenzen aangeven. De kinderen worden ingedeeld in tweetallen en moeten tegenover elkaar gaan staan. „Moet ik alwéér met haar”, roept een meisje geïrriteerd. Om de beurt lopen de kinderen op elkaar af, totdat de ander ‘stop’ zegt. Of niet natuurlijk. Twee jongens lopen gierend van het lachen hard op elkaar in.

Spullen tellen

Het meisje dat niet blij is met haar partner, doet mee aan Sterkamp omdat ze wordt gepest met haar overgewicht. Én omdat ze zelf ook fel kan zijn. „Als ik in de gang op school langsloop noemen ze me het gemene meisje”, vertelt ze. Maar het pesten maakt haar dan ook ontzettend boos. Bijvoorbeeld toen ze haar tas, met daarin nieuw topografiehuiswerk, tijdens de gymles onder de douche hadden gezet. „Ik heb toen een van de pesters bij haar kraag gepakt en tegen de muur gedrukt.”

Op Sterkamp heeft ze geleerd dat het ook anders kan. Nu leert ze haar stermometer te checken, een rustig plekje op te zoeken, en dingen in haar lievelingskleur te tellen. Gisteren telde ze wel 24 witte spullen in de slaapzaal. Want ook op Sterkamp wordt ze een beetje gepest en heeft ze ruzies, vertelt ze. „Een meisje zei dat ik geen vrienden had. Toen heb ik haar met haar woedeaanvallen gepest.” Ja, ze weet het, hetzelfde terugdoen is geen oplossing. „Maar dat is wat ik thuis altijd heb geleerd.”

Ook Fenna (11) wordt op school gepest. Of Sterkamp haar hierbij gaat helpen? Ze zou niet weten hoe. „Ik heb alles geprobeerd. De pesters negeren, niet laten zien dat ik huil, ik praat zelfs met een psycholoog. Maar wat ik ook doe, het pesten houdt niet op.”

Leren omgaan met emoties is basiskennis

Mattijs Franken kampleider en zakelijk directeur van De Ster

Volgens Mattijs Franken is het doel van de kampen om minder kinderen met jeugdzorg in aanraking te laten komen. In die zin is hij het eens met staatssecretaris Maarten van Ooijen van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (ChristenUnie), die onlangs zei dat te veel ouders hun kinderen naar een psycholoog sturen, waardoor de jeugdzorg vastloopt. Maar anders dan Van Ooijen vindt Franken juist dat ouders vaker en vooral eerder laagdrempelige hulp voor hun kinderen moeten zoeken. Zoals Sterkamp. „Wij vinden dat leren omgaan met je emoties basiskennis is. Als meer kinderen dit zouden leren, kan in sommige gevallen langdurige therapie voorkomen worden.”

Pedagoog Nelleke Bakker vindt het positief dat er ook buiten het onderwijs en de jeugdzorg plekken zijn voor de opvoeding, maar vindt wel dat ouders kritisch moeten blijven over de claims die dit soort organisaties doen. „Het idee dat je als kind altijd aan jezelf moet werken, dat heeft de afgelopen twintig jaar echt om zich heen gegrepen. Maar in veel gevallen zijn het ook gewoon bedrijven die winst willen maken.” Zo zijn ‘geschoolde kampleiders’ vaak pedagogiestudenten die amper ervaring hebben met kinderen, ziet Bakker in de praktijk.

Foto Dieuwertje Bravenboer

Over de tafels lopen

Kampleider en pedagoog Lotte Kuilder (28) heeft in ieder geval al veel ervaring opgedaan op Sterkamp. Het is dit jaar al haar elfde keer. Maar het kamp leert haar niet alleen veel over kinderen, maar ook over zichzelf. „De dingen die we hier leren zijn ook voor veel leiders een eye-opener. Sommigen gooien na dit kamp hun carrière om. Of gaan in therapie om nog meer over zichzelf te leren.” De ‘echte’ wereld voelt toch anders, na zo’n week in de positieve Sterkamp-bubbel, vertelt Lotte. „De caissière in de supermarkt zou er gek van op kijken, maar ik zou haar graag een stermomentje geven.”

Tijd voor de lunch op Sterkamp. Een hoogtepunt, zeker vandaag want woensdag is pannenkoekendag. Twee jongens mogen over de tafels lopen om iedereen poedersuiker te geven. Hoe meer er geknoeid wordt, hoe beter. Begeleiders delen opnieuw stermomentjes uit en proberen kinderen te stimuleren om zichzelf een beetje te laten gaan. Franken: „We dagen ze uit om hun grenzen te verleggen. Bijvoorbeeld door een pannekoekengevecht. Of begeleiders in te smeren met chocopasta. Zo kruipen zelfs de meest verlegen kinderen uit hun schulp.”

Maar voordat er gegeten wordt is er eerst het kamplied. Staand op de stoelen wordt uit volle borst ‘we shinen als een bouwlamp, dat kan alleen op Sterkamp’ geschreeuwd. Met rode wangen dansen de meeste kinderen mee. Bart (11) blijft liever zitten. „We doen dit elke dag bij het ontbijt, lunch én avondeten, ik ben er wel een keertje klaar mee.” Hij neemt een hap van zijn pannenkoek.

Zomerkamp? Morgen weer

Zou ik eindelijk mijn eerste zoen krijgen?

Verlegen stapte ik in de benauwde bus en ging zitten naast een meisje met vlassig haar en een wipneus. Viki, stelde ze zich voor en ze bood me een enorme, vettige snoepzak aan. Ik was opgelucht dat ik op iets kon kauwen en niet zoveel hoefde te zeggen. Het was juli 2009 en ik ging voor het eerst op kamp. Een internationaal Joods zomerkamp in Zuidoost-Hongarije.

Goed voor mijn Hongaars, was de oorspronkelijke gedachte van mijn moeder geweest. Zij komt zelf uit Hongarije, maar was er nooit echt in geslaagd om consequent Hongaars met ons te praten. Tien dagen kamp moesten me bijspijkeren en in contact brengen met leeftijdsgenootjes zodat ik op vakantie in Boedapest niet alleen maar thuis hoefde te zitten om voor de zoveelste keer Home Alone te kijken op de oude televisie van mijn oma.

Van tevoren was ik zenuwachtig. In het vakantiedagboek dat mijn twaalfjarige ik bijhield maakte ik me zorgen over mijn grammatica en vroeg ik me af of ik eindelijk mijn eerste zoen ging krijgen. „Ik heb er nog eens over nagedacht”, schreef ik de avond voor vertrek, „maar ik denk dat ik er klaar voor ben”. Ik had er hartjes en kusmondjes omheen getekend.

Toen de bus na twee uur aan kwam bij het kampterrein, had ik behalve Viki ook kennisgemaakt met de bleke Judit en de stralende Anna. Anna besloot dat we vriendinnen gingen worden en daarom op dezelfde kamer moesten slapen. Ik had nog nooit zo’n cool iemand ontmoet en was het volledig met haar eens.

Onze kamer bevond zich in een van de lage, barak-achtige gebouwen met afbladderende deuren. De stapelbedden waren bedekt met een dicht web van liefdesverklaringen en scheldwoorden. Wij bedekten de vloer in no-time met natte handdoeken en vieze t-shirts. Die avond verkenden we de overwoekerde paadjes van het terrein. Verdwalen kon niet: om het kamp stond een hoog, roestig hek waar 24/7 bewakers omheen patrouilleerden op motoren.

Het kamp was ook religieuzer dan aanvankelijk gedacht. Ik ben officieel Joods, maar had daar in de voorafgaande twaalf jaar van mijn leven nooit bij stilgestaan, behalve toen ik in groep 7 mijn oma had geïnterviewd voor een spreekbeurt over de Tweede Wereldoorlog. Maar op het kamp werd elke ochtend samen gebeden, en een dagelijks programmadeel was de peula, waar we praatten over geloof en identiteit. „Volgens mij zijn Anna en ik de enigen die de gebeden niet kennen”, schreef ik de eerste week in mijn dagboek, „freaky!”

Alleen maar witbrood

Maar al snel zong ik fonetisch mee met de Hebreeuwse liedjes over dadelpalmen en Israël. De hekken zag ik niet eens. Ik vond het geweldig. De dagen waren allemaal hetzelfde en ik gaf me volledig over aan deze nieuwe wereld, waarin ik voor het eerst het gevoel had dat ik helemaal vrij was. In plaats van gewoon mezelf was ik ineens interessant omdat ik uit Amsterdam kwam. En de jongens keken misschien niet naar me zoals ze naar Anna keken, maar toen Danni en ik handen vasthielden terwijl we de hora dansten voelde ik me prachtig. De tijd leek anders te bewegen. Ik at alleen maar witbrood. Dit was hoe het leven hoorde te zijn.

Veel te snel waren de twaalf dagen dan ook weer voorbij en moesten we – ik zonder zoen, Anna natuurlijk met – terug naar huis. Met handenvol briefjes met telefoonnummers klommen we weer in de bus. Huilend namen we afscheid op de parkeerplaats waar onze ouders ons weer opwachtten. Ik had er de pest in dat het afgelopen was en was nog weken niet te genieten. Niemand thuis begreep me echt, dat was mijn voornaamste ontdekking. En ik moest ook eens kijken of ik niet wat meer kon lezen over het Jodendom. Anna en ik zouden elkaar iedere week mailen. Sowieso ging ik voor de rest van mijn leven mee op dit kamp.

Mijn ouders waren helaas minder overtuigd en het jaar erop drongen ze aan om een ander kamp te proberen, misschien iets creatiefs? Op een plek zonder bewakers op motoren? Maar ik was onvermurwbaar. Ik had ontdekt dat er een parallelle wereld bestond waarin ik niet alleen maar een nerdy betweter was. Dat ik cool kon zijn. Ik had ontdekt dat je jezelf echt opnieuw kan uitvinden als je wil. En mijn gevonden zelfvertrouwen liet ik me niet zomaar afpakken. Ook niet toen ik me na een paar weken afkoelen realiseerde dat ik misschien toch niet echt Joods hoefde te zijn.

We sloten een compromis. Ik ging op handarbeidweek én terug naar mijn zomerkamp.

Zomerkamp? Nooit meer

Over vieze broodjes en de vrienden die ik niet maakte

Zeilkamp 2002, het was een van de vele pogingen van mijn moeder om van mij en mijn tweelingzus capabele, stoere vrouwen te maken. Al weken van tevoren hadden we de boeken vol zeilknopen en zeiltermen besteld om elke dag mastworpen en schootsteken te oefenen.

Alsof we daarmee konden compenseren dat we noch van sport, noch van groepen, noch van kampen hielden. Want leren, lezen, tot in de puntjes goed voorbereid zijn; dat was geen probleem. Van huis zijn, sporten en nat en vies worden? Een heel ander verhaal. Op de tennisclub, waarvoor mijn moeder ons zonder overleg had ingeschreven, stonden we niet voor niets bekend als ‘de meisjes die niet wilden rennen’.

Bovendien was ik bang voor water. En vooral voor wat daaronder zit. Exposure-therapie — mijn moeder liet me een zomervakantie eerder in het Gardameer vol met vissen springen — had daar niet bij geholpen. Zeilkamp was dus niet de meest voor de hand liggende keuze. Maar ja, je grenzen verleggen en sportief sociaal bezig zijn; daar wordt élk kind alleen maar beter van.

‘Extern plusje’

De zeilschool lag in Vinkeveen en zag er, toegegeven, gezellig uit. Er was een haventje, een strandje, een hangbrug en ‘het Drooghok’, een soort villa kakelbont, waar de slaapzalen te vinden waren en die zijn naam waarschijnlijk te danken had aan alle lakens, zwemspullen en ondergoed die uit de ramen hingen te drogen.

Maar wat daar precies allemaal achter die ramen gebeurde, bleef voor mij gissen. Met mijn heimwee zou ik het er nog geen nacht volhouden. Met groot ontzag keek ik dan ook naar de kinderen die er lachend en gillend in en uit renden alsof ze thuis waren. Dat waren de ‘echte’ cursisten, de interne, die een hele week op het kamp zouden slapen, vrienden zouden worden met hun kamergenoten en ongetwijfeld de tijd van hun leven zouden hebben.

Ik was slechts een ‘extern plusje’, zoals dat heette. Het betekende dat ik mee zou doen met alle activiteiten, maar wel elke avond veilig zou worden opgehaald. Dat werd dus touwtrekken, tikkertje spelen, watergevechten houden, zwemmen, kampvuur maken en dansjes en liedjes instuderen. En natuurlijk, het zeilen.

Huilend aan de kant

Ik vond alles verschrikkelijk. De vieze broodjes kaas bij de lunch, het zwemmen in natuurwater, het gek doen met de kampleiding, de vrienden die ik niet maakte, de leuke jongen die natuurlijk niet mij, maar het meest sportieve, gebruinde meisje zag staan, wél een Drooghokker uiteraard.

Om maar niet te spreken over het zeilen. Ik was met geen mogelijkheid alleen in een zeilboot te krijgen. Of minizeilbootje, een optimist van slechts twee meter lang en anderhalve meter breed. Gelukkig was een van de boten lek, waardoor ik elke dag met iemand samen mocht. Zij bakte er alleen ook niet heel veel meer van dan ik. De leiding leek er ook klaar mee, toen mijn lotgenoot en ik uit de wind waren beland en ze ons daar een hele middag lieten liggen. Maar het allerergste was het verplicht moeten omslaan. Huilend stond ik op de kant te wachten op mijn beurt. Bang om mijn bril te verliezen, die ik niet af durfde te doen, omdat ik met mijn -10 niks zag.

Eigen lunch

Het duurde dan ook niet lang voordat ik mijn ‘plusje’ moest inleveren. Ik zou niet langer meedoen met de randactiviteiten, mijn eigen lunch meenemen en aan het einde van de middag al worden opgehaald, samen met mijn zus, haar verging het niet veel beter. We waren nog iets verder van de stoere kinderen van het Drooghok verwijderd geraakt.

Na het mislukte zeilavontuur heeft mijn moeder nog één poging gewaagd: ponykamp. Het lot wilde alleen dat ik een paar dagen voor kamp van een paard werd gegooid (ook voor paardrijden had ik geen talent) en mijn ribben kneusde. Kamp ging niet door, ik zeldzaam blij.