Christie’s gaat Jan en Jaapgen veilen als herontdekte Rembrandts

Portretten Het veilinghuis presenteert (ook door het Rijksmuseum) aan Rembrandt toegeschreven pendantportretten, die twee eeuwen ongezien bleven.

Aan Rembrandt toegeschreven, in 1635 geschilderde, portretten van de Leidse loodgieter Jan Willemsz. van der Pluym (1565-1644) en zijn vrouw Jaapgen Carels (1565-1640).
Aan Rembrandt toegeschreven, in 1635 geschilderde, portretten van de Leidse loodgieter Jan Willemsz. van der Pluym (1565-1644) en zijn vrouw Jaapgen Carels (1565-1640). Foto Christie’s

Na Marten en Oopjen duiken nu Jan en Jaapgen op, twee herontdekte, aan Rembrandt toegeschreven portretten van een echtpaar uit het begin van de zeventiende eeuw. Veilinghuis Christie’s biedt de kleine, ovale portretten op 6 juli in Londen te koop aan.

Het zou gaan om gesigneerde en gedateerde portretten van Jan Willemsz. van der Pluym, een vermogende Leidse loodgieter, en zijn echtgenote Jaapgen Carels. Het echtpaar had banden met de kunstenaar. In het jaar dat Rembrandt hen portretteerde, in 1635, kocht het echtpaar een tuin naast die van Rembrandts moeder. De zoon van het echtpaar trouwde met een nicht van Rembrandt. Het enige kind uit dat huwelijk, zoon Karel van der Pluym, was een verdienstelijk schilder waarvan wordt verondersteld dat hij bij Rembrandt in de leer is gegaan.

Bijna tweehonderd jaar geleden, op 18 juni 1824, waren de bijna 20 centimeter hoge paneeltjes voor het laatst in het openbaar te zien. Dat was op een veiling bij Christie’s in Londen. Sindsdien zijn ze in bezit geweest van een onbekende Britse familie en hadden wetenschappers geen toegang tot de portretten.

Walter Liedtke, de in 2015 overleden conservator Nederlandse en Vlaamse schilderkunst bij het Metropolitan Museum in New York, is de enige kunsthistoricus die de portretten in een publicatie heeft vermeld. De Amerikaan wees in een in 2007 gepubliceerd boek in een voetnoot naar een zwart-witfoto van de schilderijen in bezit van de RKD, het Nederlandse instituut voor kunstgeschiedenis. Deze portretten, schreef Liedtke, waren in 1824 geveild als portretten door Rembrandt.

Christie’s spreekt in een persbericht van een „landmark re-discovery”, een historische herontdekking. Henry Pettifer, hoofd van de afdeling oude meesters bij het veilinghuis noemt de pendantportretten „een van de opwindendste ontdekkingen” die het veilinghuis de laatste jaren deed.

Rijksmuseum

Op verzoek van het veilinghuis heeft het Rijksmuseum de portretten onderzocht. Directeur Taco Dibbits bevestigt dat het museum kunsthistorisch en materiaaltechnisch onderzoek heeft verricht en de door het veilinghuis gepresenteerde conclusies onderschrijft.

Materiaaltechnisch komen de herontdekte portretten overeen met de schilderijen uit de studio van Rembrandt, zegt Dibbits. „Dan zou het ook nog om portretten van leerlingen kunnen gaan. Maar op basis van andere feiten, onder meer over de herkomst, ondersteunen wij de toeschrijving van Christie’s aan Rembrandt.”

Kunsthistoricus Ernst van de Wetering was lange tijd dé Rembrandt-autoriteit in de wereld. Decennialang leidde hij het Rembrandt Research Project, het inmiddels afgesloten onderzoeksproject dat de aan Rembrandt toegeschreven schilderijen onderzocht. Sinds zijn overlijden twee jaar geleden lijkt het Rijksmuseum de rol van Van de Wetering te hebben overgenomen.

Dibbits: „We hebben veel specialisten in huis, maar we gaan geen keurmerken uitdelen en behandelen alleen vraagstukken die voor ons interessant zijn.” De twee portretten van het veilinghuis waren volgens de directeur zo interessant voor het museum omdat ze „de kleinste geschilderde portretten” van Rembrandt zijn.

‘Jan en Jaapgen’ staan niet beschreven in de boeken van het Rembrandt Research Project. En evenmin in Het Grote Rembrandt boek. Alle 684 schilderijen, een vorig jaar gepubliceerd boek van Jeroen Giltaij. De oud-conservator van museum Boijmans bespreekt daarin alle schilderijen die in acht verschillende oeuvrecatalogi aan Rembrandt zijn toegeschreven.

In eerste instantie reageert Giltaij blij verrast op de herontdekkingen. Even later belt hij terug. Hij durft niet zonder meer aan te nemen dat de portretten van Rembrandt zijn, zegt hij: „Ik zou ze in het echt moeten zien.”

Zijn twijfel wordt gevoed, zegt Giltaij, door twee schilderijen die enige tijd aan Rembrandt zijn toegeschreven en die in zijn boek staan: portretten van een man en een vrouw, beiden gezeten in een stoel. Het portret van de man bevindt zich in het American University Museum in Washington, de vrouw in het Metropolitan in New York. Geen twijfel mogelijk: het zijn portretten van dezelfde man en vrouw als die bij het veilinghuis, de hoofden zijn identiek.

Giltaij: „Hoe zit het: wat zijn de originelen, wat de kopieën? Op basis van de foto’s ben ik geneigd te zeggen dat de schilderhand sterk verwant is. Het grote portret van de vrouw in het Metropolitan wordt nu toegeschreven aan Jacob Backer, een leerling van Rembrandt.”

Dezelfde vrouw als op het door Christie’s aan Rembrandt toegeschreven portret. Dit in het verleden ook aan Rembrandt toegeschreven portret, in bezit van het Metropolitan in New York, wordt nu aan Rembrandt-leerling Jacob Backer toegeschreven.
Foto Wikipedia

Hoe dan ook, zegt Giltaij, hij is benieuwd naar de relatie tussen de twee pendantstellen in de Christie’s-catalogus. Die catalogustekst is nog niet beschikbaar. De onderzoekers van het het Rijksmuseum laten desgevraagd weten de Amerikaanse portretten als latere kopieën te beschouwen.

Achter-achterkleinkind

In bijna vierhonderd jaar hebben de door Christie’s aangeboden portretten slechts vijf eigenaren gekend. Tot 1760 bleven ze in bezit van de familie van de geportretteerden. Een achter-achterkleinkind liet ze toen in Amsterdam veilen en de Poolse graaf Vincent Potocki kocht ze. Later kwamen ze in 1820 korte tijd in handen van de Franse, in Parijs wonende baron d’Ivry, en daarna de Britse baron James Murray. Die bracht ze in 1824 naar de veiling. Christie’s bood ze destijds aan als: „Rembrandt – zeer levendig en fijn van kleur.”

Christie’s schat de opbrengst op 5 tot 8 miljoen pond (5,7 tot 9 miljoen euro). De hoogste veilingopbrengst ooit voor een Rembrandt dateert van een Christie’s-veiling in 2000. Het uit 1632 daterende portret van een 62-jarige vrouw, mogelijk Aeltje Uylenburgh, verwisselde toen voor 32,5 miljoen euro van eigenaar.

Bij onderhandse verkopen zijn veel hogere bedragen voor schilderijen van Rembrandt betaald. Onder meer voor zijn huwelijksportretten ten voeten uit van Marten Soolmans en Oopjen Coppit (160 miljoen euro in 2016 door de Nederlandse en Franse staat) en De Vaandeldrager (175 miljoen in 2022 door de Nederlandse staat). Die werken waren alle afkomstig van de Franse familie Rothschild.

Het komt slechts sporadisch voor dat schilderijen van Rembrandt worden ontdekt of herontdekt die unaniem worden omarmd. In 1974 werd een onbekend jeugdwerkje ontdekt. In 2018 presenteerde toenmalig kunsthandelaar Jan Six met steun van Ernst van de Wetering twee ontdekkingen: een portret van een onbekende jongeman dat een fragment van een groter schilderij zou zijn, en een bijbels tafereel.

Discussie over de toeschrijving van oude meesters is van alle tijden. De verschillende oeuvrecatalogi van Rembrandt variëren sterk in omvang. Oud-Rijksmuseumdirecteur Henk van Os zei ooit over die verschuivende kunsthistorische inzichten: „Het oeuvre van Rembrandt is als een trekharmonica: soms is het breed, soms is het smal. Maar één ding staat vast: er komt altijd muziek uit.”