N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Reportage
Natuur Ringslangen komen redelijk veel voor in de nattere delen van Nederland. Ze hebben wel een beetje hulp nodig van de mens. In aangelegde broeihopen kunnen vrouwtjes hun eieren afzetten. Op zoek langs de Diemerzeedijk.
‘Voedsel, voortplantingsmogelijkheid en een plek om te overwinteren. Dat zijn de drie vereisten van een ringslang. Wat dat betreft staan we hier op de perfecte locatie.” Edo Goverse, bioloog bij stichting Ravon, wijst over de Diemerzeedijk, tussen Amsterdam en Muiden. „In de spleten van de basaltstenen, aan weerszijden van de dijk, kunnen ze wegkruipen voor hun winterrust. De poelen en sloten vlakbij zitten vol kikkers en andere amfibieën: prooien zijn er in overvloed. En in de broeihoop” – hij wijst op een bruine bult, ruim een meter hoog, links van de dijk – „kunnen ze hun eieren afzetten.” Geert Timmermans, stadsecoloog en ringslangcoördinator van de regio Groot-Amsterdam, knikt enthousiast. „Beter kun je het als ringslang nauwelijks hebben.”
En dat is goed nieuws, want de ringslang, de grootste van de drie inheemse slangensoorten in Nederland, staat al jarenlang aangemerkt als ‘kwetsbaar’ op de Rode Lijst voor bedreigde soorten. Boven de grote rivieren komt de soort redelijk wijdverspreid voor in de buurt van water, en zelfs in Zuid-Limburg zijn er recentelijk weer ringslangen waargenomen. Timmermans: „Rond Amsterdam komen naar schatting zo’n 10.000 ringslangen voor, hier gaat het redelijk goed.” Maar écht daverend wil het op de meeste plekken niet gaan met de aantallen.
Als jij komt aanstampen, schieten zij weg voor je het doorhebt
Edo Goverse bioloog
De rol van de mens is daarin ambigu. Enerzijds is de ringslang een echte cultuurvolger, die profiteert van menselijke nabijheid. „De soort die we in Nederland hebben – de gevlekte ringslang, Natrix helvetica, te herkennen aan de vlekjes langs zijn lijf – is duizenden jaren geleden vanuit zuidelijk Europa hiernaartoe gekomen, de boeren achterna”, zegt Goverse. „De vrouwtjes maakten van mest- en composthopen gebruik om hun eitjes in af te zetten.” Maar de afgelopen eeuw verslechterden de omstandigheden: door intensivering van de landbouw verdwenen geschikte voortplantingswateren, de waterkwaliteit nam af. Ook geschikte overwinteringsplekken werden schaarser. Timmermans: „Bij spoordijken zie je bijvoorbeeld steeds vaker dat konijnenholen worden dichtgemaakt en de vegetatie wordt kortgemaaid. Doodzonde, want daarmee gaan belangrijke schuilplaatsen verloren.”
Bovendien veranderden de mesthopen van karakter: groter, geïsoleerder. „Een volwassen ringslang kan in een voortplantingsseizoen met gemak tien kilometer afleggen, dus een hoop hoeft voor hen niet per se direct naast het water te liggen”, aldus Timmermans. „Maar voor jonge ringslangen is het wel handig als er schuilgelegenheid en voedsel in de buurt is.”
Rokjesdag
De Diemerzeedijk is een van de vaste trajecten waarlangs Goverse en Timmermans regelmatig ringslangen monitoren, samen met ecologisch medewerkers Marina den Ouden en Ruud Lutterlof van de gemeente Amsterdam. Ook vandaag speuren ze met z’n vieren de grond af, maar vooralsnog zonder succes. Den Ouden: „Je zou denken dat ze gezien hun lengte toch moeilijk over het hoofd te zien zijn. Mannelijke ringslangen zijn meestal zo’n 80 centimeter lang, vrouwtjes kunnen tot wel 1,20 meter lang worden. Maar ze zijn ontzettend schuw, dus zeker in de zomer duiken ze zo de vegetatie in.” „Ze hebben geen oren, maar ze kunnen wel trillingen voelen”, zegt Goverse. „Dus als jij komt aanstampen, schieten zij weg voor je het doorhebt.”
Eén vrouwtje paart vaak met meerdere mannetjes, dus er is sprake van meervoudig vaderschap
Geert Timmermans stadsecoloog
Een goede tijd om ringslangen te spotten is in de vroege lente, wanneer het nog niet té warm is en de begroeiing nog niet te hoog is. Omdat ringslangen koudbloedige dieren zijn, hebben ze de zon nodig om op te warmen. In hartje zomer kan dat ook tussen het groen, maar in het voorjaar zijn daarvoor de open plekken het meest efficiënt. Timmermans: „Rond Rokjesdag, de eerste dag dat wij met blote benen naar buiten gaan, begint de paartijd voor de ringslangen. Eind maart komen eerst de mannelijke slangen uit winterrust, die zijn dan al paarbereid. Maar pas een paar weken later komen de vrouwen, en die krijgen dan dus binnen no time de mannen achter zich aan. Soms heeft zo’n vrouw de modder van haar winterverblijf nog op de kop en dan moet ze al aan de bak.”
De grootste vrouwen zijn het meest in trek, voegt hij toe. „Dan zie je ze soms met meerdere tegelijk verstrengeld in de zon liggen. Eén vrouwtje paart vaak met meerdere mannetjes, dus er is sprake van meervoudig vaderschap: niet alle eitjes worden bevrucht door hetzelfde individu.” Mannelijke ringslangen hebben een penis die uit twee helften bestaat. Door die hemipenis kunnen ze makkelijker de cloaca van het vrouwtje bereiken en kan afhankelijk van de ligging de linker- of rechterkant worden gebruikt.
Zwaar werk
Eind juni, begin juli zijn de ringslangeieren ontwikkeld en worden ze afgezet op een warme, vochtige plek, bijvoorbeeld in een broeihoop. In augustus en september komen ze uit.
Den Ouden loopt de dijk af, naar een van de broeihopen die net vorige week zijn gemaakt door lokale ringslangvrijwilligers – wie diep ademhaalt kan nog een lichte mestgeur ruiken. „Je neemt paardenmest, houtsnippers en vers maaisel en dat meng je in gelijke delen door elkaar”, licht ze toe. „Als je dat door elkaar mixt heb je de ideale broeihoop. Nog wat takken erin, zodat er openingen ontstaan voor de luchttoevoer, en klaar ben je.”
Lutterlof laat een filmpje zien hoe twee kruiwagens omhoog worden geduwd. „Van onderen staan ze te duwen, en op de dijk staan ze met touwen te trekken. Het is ontzettend zwaar werk. Alleen al met deze broeihoop waren ze anderhalf uur bezig. Je krijgt het er vanzelf warm van.” Tijdens de aanleg van de hoop wordt er af en toe een emmertje water bijgegooid, om het broeiproces op gang te brengen.
Lege eischalen
Die broei is een chemisch proces, waarbij voedingsstoffen worden omgezet in koolstofdioxide en water en warmte vrijkomt. „Om de eieren te laten uitkomen, zijn temperaturen tussen de 25 en 30 graden Celsius nodig. Daarom leggen we de broeihoop ook al vrij vroeg in het seizoen aan, zodat het wat kan afkoelen. Aanvankelijk is het daarbinnen nog veel te heet, dan kun je er niet eens je hand insteken. De eieren zouden direct gekookt worden.” In principe kan broei ook natuurlijk ontstaan, bijvoorbeeld in een rottend stuk hout. „Maar zeker in noordelijke landen zijn de temperaturen vaak verre van optimaal om eieren te laten incuberen. Dan speelt de mestvaalt, composthoop of broeihoop echt een cruciale rol.”
In de tientallen broeihopen rondom Amsterdam kunnen de vrouwelijke slangen ’s zomers hun eipakketten afzetten. In het najaar worden diezelfde hopen afgegraven – voor zover ze nog niet vergaan zijn – op zoek naar lege eischalen, om op die manier een indruk te krijgen van de hoeveelheid slangen. „Eén vrouwtje legt zo’n dertig eitjes”, aldus Den Ouden. „In een succesvolle broeihoop, waar meerdere vrouwen op afkomen, kun je er algauw honderden vinden. En vaak kom je ook nog allerlei extra gasten tegen. Kijk, hier heb je neushoornkevers. Die komen op de paardenmest af.”
Ringslangen zijn gewoontedieren en komen in principe jaar in jaar uit naar dezelfde plek terug. Om die reden laten de onderzoekers de restanten van de oude broeihoop ook altijd liggen. Timmermans: „Daar zit de geur van de vrouwtjes nog in. Dan weten ze: dit is een goede plek.”
Kijk, de vrouw oogt nog vrij bleek en dof. Die moet nog vervellen
Geert Timmermans stadsecoloog
Jonge ringslangen zien eruit als dropveters, kort nadat ze uit het ei gekropen zijn. „Opgerold zijn ze niet groter dan een euromunt”, zegt Goverse. „Pas na twee of drie jaar zijn ze echt volgroeid.” De eerste paar dagen blijven de slangetjes nog in de hoop, daarna trekken ze eropuit. In die fase vormen ze gemakkelijke prooien voor bijvoorbeeld egels en zelfs voor de kikkers waarop ringslangen het later zélf vaak gemunt hebben.
Grotere ringslangen kunnen ten prooi vallen aan marterachtigen en roofvogels. „Hier in de buurt komen onder andere haviken en zeearenden voor”, zegt Timmermans. Juist omdat ze niet giftig zijn, moeten ringslangen het hebben van hun snelheid. „Als je ze toch weet te pakken, dan blazen ze zich soms enigszins op, als een cobra. Puur uiterlijk vertoon. Of ze houden zich dood: opgerold, tong uit de wijd opengesperde bek. En uit hun cloaca, het poepgat waar bij de vrouwen ook de eieren uit komen, scheiden ze een enorm stinkend goedje af. Een geur van dood en verderf, die je nog uren met je meedraagt. Sommige mensen bespeuren er een vleugje wiet in, of knoflook.”
Niet veel later vindt hij, verstopt onder een tegel, twee ringslangen: een mannetje en een vrouwtje. Met één razendsnelle greep heeft hij ze allebei te pakken. „Kijk, de vrouw oogt nog vrij bleek en dof. Die moet nog vervellen. De man heeft z’n nieuwe huid al.” Goverse: „Dat tongetje dat zo zoekend naar buiten steekt, dat noemen we tongelen. Daarmee ruiken ze hun omgeving.” Even later houdt het mannetje zich inderdaad voor dood. Uit de cloaca, een streepvormige opening aan de buikzijde, in de buurt van de staart, komt een wittig goedje. Timmermans, lachend: „Pas maar op. Als je dat op je krijgt, wil er niemand meer naast je zitten in de trein.”