De Belgischte aller Belgische kunstenaars

Expressionisme Edgard Tytgat schilderde de mythografie van de Vlaamse geest. Vol Belgische folklore en af en toe een blote dame, ziet Mariëtte Haveman.

Edgard Tytgat (1879-1957), Acht dames, 1940.
Edgard Tytgat (1879-1957), Acht dames, 1940.

Kunstmuseum Den Haag

Het schilderij ‘Acht Dames’ hangt in een apart kabinetje van de tentoonstelling ‘Vlaams Expressionisme’ in het Haags Kunstmuseum. De kunstenaar zelf had zeker ingestemd met die relatieve quarantaine, al zie je niet meteen waarom. De ‘dames’ zitten vier aan vier op stoelen aan weerszijden van een tafeltje met speelkaarten. Ze zijn gekleed als nette vrouwen, met glanzende kousen, goede schoenen en keurige kraagjes. Het kaartspel kan beginnen. Achter hen staan twee deuren open, die toegang bieden tot een rij vage kamers.

Op het tafeltje tussen hen in ligt ook een boek.

Vitrine

Huit Dames et un monastère heet het. Acht dames en een klooster. Schrijver: Edgard Tytgat, dezelfde die het schilderij maakte. Dat boek bestaat echt. Enkele bladen liggen in een vitrine bij het schilderij. Om een tip van de sluier op te lichten: op een van de tekeningen verrijst een grote vogelkooi, met een geestelijke ernaast. In de kooi ligt een van de vrouwen, bloot, terwijl een andere via het luik naar binnen wordt geschoven door haar vriendinnen. Zij bevinden zich in wisselende staat van ontkleding, met ouderwetse korsetten en kousen.

Wat begon als een kaartmiddagje ontaardde in een orgie op zijn Vlaams, met een vleug keurigheid, een snufje absurdisme en wat rare seksuele symboliek, geflambeerd door een flinke scheut katholieke couleur locale.

Wat begon als een kaartmiddagje ontaardde in een orgie op zijn Vlaams

Tytgat is verreweg de Belgischte aller Belgische kunstenaars van zijn generatie. Belgischer dan zijn vriend Rik Wouters en zelfs dan die zware Vlamingen die tobberige boerenscènes schilderen met asbest en bruine turf, waarvan er nu een aantal in het Kunstmuseum te zien zijn. Tytgat had humor, en het lef om zijn provincialisme tot op de bodem uit te melken. Volksprenten, plaatjesboeken en miswijn, dat was zijn menu. In 1914 vluchtte hij, zoals veel Belgen, naar Engeland. „Om de charmes van de zeden en gewoonten van zijn land aan te voelen moet men verbannen zijn”, schreef hij.

Zo begon hij aan de mythografie van de Vlaamse geest. Hij maakte lino- en houtsneden met scènes uit zijn eigen leven, vol Belgische folklore, en af en toe een blote dame. In Watermael liet hij een huis bouwen als een rechthoekige doos die lijkt te zijn afgesneden van een huizencake. De voordeur bevond zich drie meter boven het straatniveau. Nog weer later, toen WO II losbarstte, begon hij aan de lotgevallen van zijn acht dames. Ze mochten wel ten toon gesteld worden, maar, vonden zijn vrouw Maria en hij, uitsluitend in een apart kabinet.

Haags Kunstmuseum, Vlaams expressionisme, tm 20 augustus