N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
‘Niet de tijd gaat voorbij, maar jij, en ik”, schreef Rutger Kopland. Zo is het, maar wat is dat ‘voorbij gaan’ van ons? Toch ook de tijd. We praten over jaren, over het snel en langzaam verstrijken, en we snappen er niets van, hoeveel kalenders en klokken we er ook bijhalen.
„Hoe is het mogelijk dat ik werkelijk de kleine Resi was en dat ik ook eens een oude vrouw zal zijn?”, vraagt de Marschallin, vorstin en tevens vrouw van de hofmaarschalk, zich af in de prachtige eerste acte van Richard Strauss’ opera Der Rosenkavalier. Ze is al niet meer een meisje, maar ook nog geen oude vrouw, ze heeft een veel jongere minnaar van wie ze wel weet dat hij niet bij haar zal blijven, natuurlijk niet, er zal een meisje komen, mooier, jonger… Als ze het hardop uitspreekt wordt de jonge minnaar kwaad, die dag wil hij niet meemaken, beslist niet! Zij is het! Hij houdt van haar!
Hij is net Petrus die zweert dat hij nooit Jezus zal verraden en het even later toch doet. Zweren en beloven als het gaat over hoe we ons in de toekomst zullen gedragen is verleidelijk, en erg onbetrouwbaar. Niemand weet wie je dan zult zijn.
Ook de Marschallin niet, die zich voorstelt dat mensen over haar zullen praten als over een oude vrouw „da geht die alte Fürstin Resi!” en niet begrijpt hoe dat zal kunnen, want ze is toch ‘altijd nog dezelfde’. Maar ze moet het verdragen, dat weet ze „en in het ‘hoe’ ligt het hele verschil”.
Ik las net het meeslepende boek Rebelse genieën van Andrea Wulf en daar zie je de tijd ook zo stromen – nee, niet de tijd, de mensen! De Schellings en de Schlegels en Schillers, de Humboldts, Fichte, Goethe, Hegel, een vriendengroep zijn ze, in het stadje Jena dat het middelpunt is van het Duitse intellectuele leven, omdat zij daar allemaal zijn. Ze zijn dol op elkaar, ze stimuleren elkaar, ze zijn het leven zelf. En dan gebeurt er niets bijzonders, iemand is beledigd, iemand is jaloers, er gaat iemand weg, mensen houden op van elkaar te houden, en aan het eind van het boek is het maar ruim tien jaar later en is er geen intellectueel leven meer in Jena, er is zelfs nauwelijks nog Jena, want dat is door de Franse troepen geplunderd en deels verwoest.
Was dat de tijd? Of waren jij en ik dat weer, die voorbij gaan?
Er is iets groots dat voorbij gaat en dat is de tijd. Daarvan weven we denk ik de verhalen. En er is het kleinere dat voorbij gaat, dat zijn wij. Ieder van ons, ieder van die rebelse genieën toen, gaat en ging voorbij. Ze hebben achterom gekeken en gezucht of nieuwe standpunten ingenomen.
Er is iets groots dat voorbij gaat en dat is de tijd, en er is het kleinere, dat zijn wij
En er is een verhaal gebleven, van hoe al die briljante geesten samenkwamen, hoe de schrijvers een nieuwe stroming in gang zetten, de filosofen een nieuwe denkwijze. Anders dan de Marschallin lijkt te denken, blijven we helemaal niet dezelfden, niet alleen omdat we ouder worden, maar gewoon omdat de verstrijkende tijd iets met ons doet, ook met wie gewoon maar wat aanprutst en geen aanspraak maakt op genialiteit.
Soms hoor je het zand in de zandloper stromen en de klok tikken, maar meestal niet. „De tijd is een wonderbaarlijk ding. Als je zomaar leeft is ze helemaal niets. Maar dan, plotseling, merk je niets anders meer op dan haar,” zingt de Marschallin.
Hoe kan het dat we zoveel tijd vermorsen, al swipend en scrollend, terwijl we van elk moment willen genieten, vroeg Groene-redacteur Koen Haegens zich af nadat hij bijna dood was. Omdat we dat ritselen en stromen meestal niet horen. Tot de Marschallin begint te zingen. En dan geniet je wenend van het voorbijgaan.