N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Huis Sonneveld Directeur van de Van Nellefabriek Bertus Sonneveld wilde een gerieflijk modern huis in Rotterdam. Dat kreeg hij van Leendert van der Vlugt. Bijna alles deden de bewoners daar op, in of aan stalenbuizenmeubelen.
De verhuizing in 1933 stond Gé, de jongste van de twee dochters van de familie Sonneveld, in het geheugen gegrift. Op de dag van de verhuizing ontbeet de toen twaalfjarige Gé nog in het oude, vertrouwde, laat 19de-eeuwse herenhuis met trapgevel aan de statige Heemraadssingel in Rotterdam, vertelt de audiotour van Huis Sonneveld, dat in 2001 na een grondige restauratie een museumhuis werd. Na school moest Gé naar het nieuwe huis, dat haar vader Bertus Sonneveld, een van de drie directeuren van de Van Nellefabriek in Rotterdam, had laten bouwen bij het Museumpark. Hier betrad Gé een compleet nieuwe wereld waar het wonen in het teken stond van de Nieuwe Zakelijkheid.
Het nieuwe huis was – en is – een prachtig ‘kubisch’ wit huis in de stijl van het Nieuwe Bouwen, een minimalistische bouwstijl die in de jaren twintig was ontstaan. Ook de inboedel was geheel nieuw. Alsof ze een nieuw leven wilden beginnen in hun nieuwe huis hadden de Sonnevelders alle oude huisraad achtergelaten. Alleen hun kleren, boeken en enkele dierbare voorwerpen hadden ze meegenomen.
Dragend staalskelet
Alles, van het servies tot de kasten en van het bestek tot de lampen, was nieuw en zakelijk in Huis Sonneveld. Zitten, slapen, eten, lezen enzovoorts deden de zes bewoners van Huis Sonneveld op, in of aan stalenbuizenmeubelen. Alleen in de grote keuken op de eerste verdieping, het domein van de twee inwonende dienstbodes, stonden – en staan – twee klassieke houten keukenstoelen.
Een ‘woonmachine’ wordt Huis Sonneveld nog altijd genoemd. De invloed van de Frans-Zwitserse Le Corbusier, die in 1923 het moderne huis had gedefinieerd als ‘une machine à habiter, is dan ook onmiskenbaar. Vier van de ‘cinq points d’architecture moderne’ die dé architect van de 20ste eeuw in 1926 formuleerde, kent het door architectenbureau Brinkman & Van der Vlugt ontworpen huis. Zo maakt het dragende staalskelet van het huis de ‘vrij indeelbare plattegronden’ (1) mogelijk en bestaat de eerste etage, op de keuken na, uit één grote, open ruimte met riante eet-, zit- en werkhoeken met comfortabele stalenbuizenmeubelen van Gispen. Dankzij het staalskelet heeft Huis Sonneveld ook ‘vrije indeelbare gevels’ (2) en kreeg het op de eerste verdieping een spectaculair horizontaal ‘bandraam’ (3) van zestien meter lang. Bovendien heeft het huis een ‘daktuin’ (4), waar achter een groot flexibel windscherm van staal en glas kan worden gezonnebaad.
Alleen de ‘pilotis’ (5), zoals Le Corbusier de betonnen kolommen noemde waarop veel van zijn gebouwen rusten, ontbreken, al staan er wel enkele met zwarte, glanzende platen beklede stalen kolommen op de begane grond. Ook heeft Huis Sonneveld, net als de witte villa’s die Le Corbusier bijna een eeuw geleden in en om Parijs bouwde, een zwevend karakter, doordat een doos van twee verdiepingen over het bouwdeel op de begane grond uitkraagt.
De woonmachines van Le Corbusier behoren tot de invloedrijkste gebouwen van de twintigste eeuw maar hebben, wat wonen betreft, een buitengewoon slechte reputatie. ‘Onbewoonbaar’ vond het Franse echtpaar Savoye de naar hen genoemde villa die Le Corbusier nabij Parijs had gebouwd. Zelfs Le Corbusiers vrouw, Yvonne Gallis, noemde het nieuwe, door haar man ontworpen appartement in Parijs dat het echtpaar in 1934 had betrokken ‘een ziekenhuis’ en ‘een snijzaal’. Doodongelukkig werd ze er. Veroordeeld tot een bestaan van huisvrouw in een spartaanse woonmachine in een saaie buitenwijk, raakte Gallis aan de pastis en verviel tot een alcoholisch wrak dat vroegtijdig stierf.
Hygiëne, comfort en luxe
Gelukkig voor de Sonnevelders was het gezinshoofd geen liefhebber van het puristische Nieuwe Bouwen van Le Corbusier. Voor hem was het Nieuwe Bouwen, dat een eeuw geleden niet toevallig ook de Nieuwe Zakelijkheid werd genoemd, de stijl van zakenmannen en industriëlen als hijzelf voor wie efficiency de hoogste vorm van zuiverheid was. Bertus Sonneveld wilde een modern huis dat paste in het tijdperk van de machine en dat net zo efficiënt en comfortabel was als de cabines van de luxe passagiersschepen die hij van zijn reizen naar de Verenigde Staten kende.
Hij wilde, kortom, een luxe en gerieflijke woonmachine. Die kreeg hij van Leendert van der Vlugt, die eerder de beroemde Van Nellefabriek in Rotterdam had ontworpen en ook de twee andere Van Nelle-directeuren van luxe woonmachines had voorzien.
Niet zozeer ‘licht, lucht en ruimte’, de beroemde trits van het Nieuwe Bouwen, regeren in Huis Sonneveld, als wel ‘hygiëne, comfort en luxe’, merkt architect Joris Molenaar dan ook op in de film over de restauratie van Huis Sonneveld die wordt vertoond in de vroegere garage. Maar liefst drie badkamers heeft het huis met een oppervlakte van 345 vierkante meter, waarvan een met een massagedouche met tien douchekoppen die Bertus Sonneveld op een van zijn zakenreizen in een Amerikaans hotel had gebruikt. Ook is het huis uitgerust met een huistelefoon in elke kamer en een centraal radio- en geluidssysteem met luidsprekers door het hele huis.
Zelfs de kleuren in het interieur van het huis met het geheel witte exterieur waren overdadig, zo bleek uit onderzoek voor de restauratie begon. Gé kreeg een gele slaapkamer op de tweede verdieping, haar oudere zus Puck een blauwe. Hun gezamenlijke studio op de begane grond, waar ze hun huiswerk konden maken en vrienden ontvangen, is geel en blauw. De slaapkamer van hun ouders, ook op de tweede verdieping, is geschilderd in verschillende bruine en beige tinten, de aangrenzende kleedruimte is knettergroen. De kamers van de dienstbodes op de begane grond zijn voornamelijk rood. Zo staat het interieur van het puristisch witte Huis Sonneveld, verrassend genoeg, eerder in het teken van ‘more is better’ dan van het efficiënte ‘less is more’.
Een ongewoon ambitieus plan zond vastgoedondernemer Luigi Prins in 1992 in voor de prijsvraag van Staatsbosbeheer voor de restauratie en afbouw van Huis Elswout in Overveen, zo valt te lezen in het onlangs verschenen Landhuis Elswout 390 jaar verder. Prins, eigenaar van de vastgoedinvesteerder Cobraspen, stelde voor om het nooit voltooide, vervallen landhuis op de prachtige buitenplaats Elswout alsnog te bouwen volgens het oorspronkelijk ontwerp dat architect Constantijn Muysken omstreeks 1880 had gemaakt in opdracht van de toenmalige eigenaar Willem Borski III. De steenrijke Borski wilde een ‘Italiaans paleis’ in plaats van het buitenhuis dat, mogelijk naar een ontwerp van Jacob van Campen, al in de 17de eeuw was gebouwd.
In 1882 begon de bouw van het paleis in eclectische stijl. Twee jaar later stierf de kinderloze, ziekelijke Willem Borski III en was het nieuwe landhuis Elswout nog lang niet af. Meer dan de buitenmuren met een dak erop stonden er niet. Borski’s erfgename, zijn zus Anna Borski, die op de naburige buitenplaats Duinlust woonde, zag niets in het nieuwe huis en zette de bouw onmiddellijk stop.
Bijna zestig jaar bleef landhuis Elshout na 1884 een lege huls, met treurige ramen waarop gordijnen waren geschilderd. Pas in de Tweede Wereldoorlog, toen de Duitse bezetter Huis Elswout had geconfisqueerd en in gebruik nam als telefoon- en radarstation voor onderzeeboten op de Noordzee, kreeg het landhuis vloeren, elektriciteit en verwarming. Na de oorlog werd Elswout opnieuw verbouwd en diende het van 1949 tot 1992 als school. In 1958 werd de gemeente Bloemendaal eigenaar van landgoed Elswout, en droeg dit in 1970 over aan Staatsbosbeheer.
Nadat Prins zijn plan had ingeleverd, werd het stil. Staatsbosbeheer was tot de conclusie gekomen dat Huis Elswout ter vermijding van verkeersdrukte in de weekeinden een kantoorbestemming moest krijgen. Zeven jaar had de gemeente nodig om het bestemmingsplan te veranderen, zodat Prins pas in 1999 te horen kreeg dat zijn plan voor een ‘postume’ voltooiing van Huis Elswout was uitverkoren. Een jaar later werd het huis voor één gulden overgedragen aan de Cobraspen Groep en konden de definitieve ontwerpen worden gemaakt.
Oneigentijdse neparchitectuur
Even leek de voltooiing van Elswout toch nog mis te gaan toen de Rijksdienst voor de Monumentenzorg geen goedkeuring wilde geven aan de ‘historiserende’ ontwerpen van Ray Kentie en partners, een architectenbureau dat is gespecialiseerd in de verbouwing van historische gebouwen. De Rijksdienst was bang voor ‘oneigentijdse’ retro-architectuur. Maar Prins wist Monumentenzorg ervan te overtuigen dat het voltooien van een onafgemaakt project heel iets anders was dan ‘een soort namaakantiek’.
In 2004 begon eindelijk de voltooiing van Huis Elshout. Eerst werd het huis opnieuw de huls die het tot de oorlog was geweest, zo laten de foto’s in Landhuis Elswout zien. Vervolgens begon de restauratie van het exterieur en werd de huls gevuld met een centrale hal, omgeven door kamers en andere vertrekken. In 2008 werd ook de bouw van het nieuwe Elshout zoals het oorspronkelijk was bedoeld, getroffen door een bouwstop, dit keer wegens de diepe bouwcrisis die volgde op de financiële crisis van 2007. Pas in 2015 werd de bouw hervat. Acht jaar later, 31 jaar na de prijsvraag, werd landhuis Elswout voltooid.
Grandeur
De Russische componist Igor Stravinsky heeft eens opgemerkt dat het verwijt van ‘oneigentijdsheid’ dat veel kunstenaars wordt gemaakt altijd onterecht is. Niemand kan immers ontsnappen aan zijn eigen tijd, wist Stravinsky als ervaringsdeskundige – zijn muziek werd als onmodern en reactionair veroordeeld, toen hij na baanbrekende stukken als Le sacre du printemps (1913) overstapte op neoclassicisme. „Er wordt wel gezegd dat men met zijn tijd mee moet gaan”, schreef hij in Muzikale poëtica (1942). „Een overbodige raad: hoe kan men anders? Ook al zou ik ‘vroeger’ willen overdoen, dan nog zouden de hevigste pogingen van mijn boze verlangens vergeefs blijven.”
Dit geldt ook voor Luigi Prins en zijn dappere poging om ‘vroeger over te doen’ en de geschiedenis terug te draaien. Kosten noch moeite heeft hij gespaard om landhuis Elswout te bouwen zoals Muysken het had bedacht. Zo vond hij na een lange zoektocht de juiste marmersoorten in China en importeerde hij 87 containers met exact op maat gemaakte deuren en andere onderdelen van marmer, hout en ijzer.
Maar wie nu Elswout nadert, ziet dat ook het nieuwe 19de-eeuwse landhuis niet is ontsnapt aan zijn tijd. In het souterrain van het huis, dat vanuit de verte oog als een puntgaaf voorbeeld van 19de-eeuws eclecticisme, zit bijvoorbeeld een parkeergarage. Wie Elswout vervolgens binnengaat, ontdekt dat het nog altijd geen woonhuis is, maar een kantoor van de Cobraspen Group, met lichte, aangename ruimtes waar tafels met glazen bladen staan en Bauhausmeubelen als de Wassily-fauteuil van Marcel Breuer.
Een van de redenen waarom het nieuwe Elshout toch ‘eigentijds’ is geworden, is dat Muysken niet voor alle vertrekken ontwerptekeningen had gemaakt, toen de Willem Briski III overleed. En dus lijkt de ‘Jachtkamer’ met zijn overdaad aan opgezette dieren, berenvellen en geweren aan de wanden nu eerder op een postmodern restaurant in Dubai dan op een authentiek 19de-eeuws vertrek. Maar in de grootste ruimte, de rechthoekige hal in het hart van het landhuis, heerst Muyskens eclecticisme in al zijn grandeur. Met zijn tientallen zuilen, pilasters en balustrades van marmer en een glazen koepel waarin een in Egypte gemaakte kroonluchter hangt, is de hal een ruimte die zijn gelijke niet kent in Nederland. Toch is zelfs hier de tegenwoordige tijd nadrukkelijk aanwezig: midden in de hal staat een robotachtige sculptuur die alleen in het digitale tijdperk gemaakt kon worden.
Ik las het recept voor de Siciliaanse watermeloenpudding en was direct enthousiast. Deze zomer heb ik die drie keer gemaakt. De vuurdoop was op de Marker Wadden met het gezin van mijn dochter. Vijf enthousiaste reacties. Van het restant maakten we waterijsjes. De tweede keer was een combi van vrienden die op een zondag bij ons kwamen lunchen én de eetgroep op maandag, medebewoners van mijn centraal-wonen-project: tien fans erbij. De derde keer was op het jaarfeest van het woonproject. Zo’n zestig bewoners genoten van het buffet, waar ieder een gerecht neerzette. Zo’n veertig keer hoorde ik: ja, dat wil ik proeven. Eindscore: 55 fans. De bereiding is makkelijk: geen blender, maar een grote zeef op een pan zetten. Zachte stukken meloen uitknijpen. Met een staafmixer kleiner maken, daarna nog met de bolle kant van een lepel zoveel mogelijk sap door de zeef duwen. De pitten blijven achter. Lekker vanwege het frisse zomerse van de watermeloen en de chocola en pistachenootjes als pittige smaakmakers.
Pal achter het huis van Nadina Galle (32) stond een es. „Een enorme boom, wij wonen op vierhoog en hadden geen gordijnen nodig. Elke ochtend werd ik wakker met vogelzang.” Toen kwamen er nieuwe mensen op de begane grond. Zij wilden van de boom af. Lang verhaal kort: ze kregen een kapvergunning, weg es. „We hebben gehuild en gehuild en gehuild.”
Het klinkt misschien als alledaags burenleed, voor ecologisch ingenieur Galle is het een fundamenteel onrecht. „Ik vind: als een boom in de stad toevallig op jouw grond staat, dan ben jij niet de eigenaar van die boom. Jij bent misschien eigenaar van dat huis maar hoe lang ga je daar wonen? Zeven jaar? En dan in die korte periode een boom weghalen die er al tachtig of negentig jaar staat? Geen zorgen, zei de gemeente, we planten er een andere boom voor in de plaats. Oké, dus om je beter te voelen over jezelf ga je een negentigjarige es vervangen door een boompje aan de andere kant van de stad.”
Stadsnatuur mag dan minder lyrisch worden bezongen dan gebergten, beken, rotskusten, het is wel de natuur waar een groot deel van de mensheid het mee moet doen, schrijft Galle in haar net verschenen debuut De natuur van onze steden. Volgens de Verenigde Naties woont meer dan de helft van de wereldbevolking in steden: 4,4 miljard mensen. In 2050 zal dat gestegen zijn tot bijna 70 procent.
Galle: „De gezondheidsvoordelen van stadsnatuur zitten hem in de microdoses natuur die je krijgt. Ik haalde 90 procent van die doses uit die ene es. En heel veel andere mensen ook. Er waren misschien wel tweehonderd mensen die uitkeken op die boom. Onze honderdjarige onderbuurvrouw deed dat al 75 jaar.”
Wat verstaat u precies onder stadsnatuur?
„Eigenlijk alles wat niet door mensen is gemaakt en zelf geen mens is. Het kan voor iemand een balkon met een paar potten zijn, en op dat balkon de wind in je gezicht voelen. Wie ben ik om te definiëren wat voor iemand natuur is?”
En wat is het voor uzelf?
Kleine zucht. „Voor mij is het hoe meer hoe beter. Elk balkon vol planten, elk dak begroeid. Een park bij iedereen om de hoek. In elke straat een boom; liever één grote boom dan allemaal kleine boompjes.”
Waarom?
„Aan de ene kant omdat we realistisch moeten zijn over wat er mogelijk is. Daarnaast omdat onderzoek laat zien dat de gezondheidsvoordelen van één grote boom groter zijn dan die van tien kleinere boompjes. Het doet ook iets anders met een mens als je naar een boom kijkt van zeventig, tachtig jaar oud. Het is denk ik iets heel menselijks om op te kijken naar dingen die ouder en wijzer zijn.”
Een wolkbreuk barst los boven het Vondelpark. De bamboe op het terras zwiept heen en weer, een asbak waait kletterend op de grond. „Mooi drama voor het interview”, zegt Galle. Ze kan het natuurlijk niet maken om binnen te willen zitten, zegt ze, terwijl het haar missie is om stadsmensen naar buiten te krijgen. Veel keus is er ook niet: binnen staan maar twee tafels, beide bezet. De ober klapt een parasol open boven onze hoofden, waar het regenwater na een tijdje gestaag doorheen sijpelt.
Anders dan veel collega-ecologen combineert Nadina Galle liefde voor natuur met een grote passie voor technologie. Ze vindt het opmerkelijk dat steden wel doen aan ‘slimmer’ afvalmanagement, ‘slimmere’ straatverlichting, ‘slimmer’ parkeerbeheer, maar weinig of geen technologie inzetten voor het behouden en uitbreiden van natuur.
Als je in een straat loopt zonder bomen, krijg je nul punten
In haar boek laat ze zien wat er mogelijk is. Dat gaat van het opsporen van illegale bomenkap in privétuinen via satellietfoto’s tot het geavanceerde beheer van de zeven miljoen bomen van Singapore, waar boomverzorgers na een tropische storm direct digitaal kunnen zien welke bomen niet zo stevig meer staan. En van camera’s die met beeldherkenningstechnologie de insectenstand in de gaten houden tot satelliettechnologie waarmee potentiële bosbranden kunnen worden opgespoord voor ze ontstaan.
Voor de op natuur gerichte technologie bedacht Galle in 2019 de verzamelnaam Internet of Nature, een term die zo aansloeg dat ze er de internationale ranglijsten van tijdschriften Forbes en EW mee haalde als een van de invloedrijkste jonge talenten ter wereld. In haar podcast Internet of Nature liet ze tientallen pioniers aan het woord over nieuwe manieren van vergroenen. Ze werkt daarnaast mee aan startups die technologie op de markt brengen, zoals een app die je blootstelling aan natuur bijhoudt, of een twitterende boom, die op basis van metingen automatisch tweets verstuurt als ‘ik ben zoveel gegroeid’, ‘mijn bodem is droog’. Galle, laconiek: „Die is tot nu toe erg lastig te verkopen.”
Wie zou die willen hebben?
„Ik denk dat zo’n boom interessant kan zijn voor bijvoorbeeld een botanische tuin of een arboretum, of een ziekenhuis, om patiënten die nog niet naar buiten mogen in contact te brengen met de natuur. Er staat een twitterende boom op een campus in Liverpool. En er loopt een gesprek met een ziekenhuis in Toronto dat veel investeert in zijn tuinen.”
Nadina Galle, geboren in Alphen aan den Rijn, verhuisde op haar zesde naar Waterloo, Canada, een plaats niet ver van Toronto die zichzelf afficheert als ‘Silicon Valley van het noorden’. Ze groeide op in een soort techcocon, zegt ze, haar vader werkte bij een Nederlands computerbedrijf dat was overgenomen door Canadezen. „Technologie inspireert mijn vader enorm, ons huis lag vol boeken over technologische en digitale trends. Tegelijkertijd wilden mijn ouders mij en mijn zusje een echt Canadese opvoeding geven. Voor hen betekende dat kamperen, op zoek gaan naar beren en elanden. Een paar jaar hadden we een huisje in het bos, aan een meer, met grote spinnen, stroomuitval en beren in de tuin.”
Foto’s: Lars van den Brink
Hun huis lag aan de rand van de stad, waar bos en maisvelden begonnen. Maar Waterloo breidde zich zo uit dat die plek nu bijna in het centrum ligt, vertelt Galle. „Het was triest om met de hond over een kaal plat stuk grond te lopen waar eerst bos was. En als een nieuwbouwwijk dan af was, werd voor elk huis nog een boompje neergezet, of voor elke drie huizen. Dat vond ik heel raar, ik dacht: die bomen had je toch al? Nu snap ik dat het heel erg lastig is om een woonwijk te bouwen in een bos. Maar ze hadden tussen alle huizen een rij bomen moeten laten staan. Of in ieder geval een deel van de bomen als park moeten gebruiken.”
Voor haar promotie-onderzoek aan het MIT in Boston onderzocht ze het ondergrondse schimmelnetwerk tussen bomen in steden. „Bomen lijken solitaire wezens maar ze zijn eigenlijk heel sociaal. Biologen hebben ontdekt dat acaciabomen op Afrikaanse savannen een signaal sturen naar andere acaciabomen, tot zo’n 150 meter verderop, als een giraffe van hun bladeren eet. Die bomen zorgen dan dat er een vies stofje uit hun bladeren komt.” Galle toonde aan dat het netwerk tussen bomen in steden verbroken is, en dat dat bomen minder gezond maakt.
Vindt u Singapore het beste voorbeeld van door technologie gestuurde stadsnatuur?
„Singapore is er heel ver mee, maar is ook moeilijk na te volgen. Het is een tropische ministaat met heel veel geld, die altijd heeft gezegd: wij zijn een tuinstad. In veel opzichten vind ik Amsterdam het echte boegbeeld. Amsterdam is bijvoorbeeld in de hele wereld bekend om de innovatieve manier van bomen behouden in stadsontwikkelingsprojecten. Die worden uit de grond gehaald, tijdelijk geplant in een kwekerij buiten de stad, en teruggeplaatst. Dat is uniek, meestal worden bomen gekapt en vervangen door nieuwe.” Ook Woerden is een voorloper, schrijft ze in haar boek. De stad gebruikte nieuwe technologie om in nog geen vier dagen tijd alle dertigduizend bomen in de stad in kaart te brengen (diameter van de stam, hoogte en volume van de kroon), iets waar eerst twee jaar voor nodig was.
U schrijft dat er een ‘industriële revolutie’ nodig is om meer stadsnatuur te krijgen.
„Het is niet genoeg om te zeggen: ‘in mei ga ik mijn gras niet maaien, dat is beter voor de biodiversiteit in mijn tuin’. Dat is een mooi begin. Maar het gaat veel, veel verder dan dat. Natuur in de stad moet de kern zijn van onze beslissingen. Nu is het altijd een strijd om te zorgen dat er nieuwe bomen worden geplant. Hoe mooi zou het zijn als zou worden gezegd: oké, dit terrein gaan we ontwikkelen, welke bomen staan er? Hoe gaan we daar omheen bouwen?”
Het helpt, merkt ze, om de waarde van bomen uit te drukken in taal die stadsbestuurders en projectontwikkelaars begrijpen. „We kunnen per boom laten zien hoeveel koolstof hij opslaat, hoeveel lucht hij zuivert, hoeveel regenwater hij absorbeert, hoeveel je bespaart op airco dankzij zijn schaduw.”
„Hoi”, zegt ze tegen een kauwtje dat op de rugleuning van een stoel komt zitten, en nog een stoel dichter naar haar broodje hipt. „We hebben niks voor jou. Nee, ga maar weg.”
Bent u zo optimistisch over technologie dat u gelooft dat die de gevolgen van klimaatverandering kan verzachten?
„Dat vind ik lastig. Aan de ene kant denk ik: hoe meer we weten, hoe meer we kunnen doen. Maar ja, het klimaat verandert, dat hou je niet tegen. En ook de gevolgen niet. De regen komt, de hitte komt, we gaan verdroging zien.”
Ze zegt dat haar Amerikaanse uitgever haar boek graag wat onheilspellender had gezien. „Amerikanen houden van sensatie, doom and gloom. Ken je de Amerikaanse auteur Jeff Goodell? Zijn laatste twee boeken heten The Water Will Come en The Heat Will Kill You First. Nou, dan weet je het wel. Ik zei tegen mijn uitgever: dat verhaal horen we al sinds de jaren zeventig en ik vind niet dat het veel impact heeft gehad. Ik ben ook een beetje klaar met continu in het nieuws krijgen dat alles ten onder gaat. Ja, oké, dan eet ik geen hamburger meer. Alsof dat iets uitmaakt.”
Voelt u zich geroepen minder te vliegen?
Ze denkt heel even na. „Ik weet het eigenlijk niet want ja, dat vliegtuig gaat toch. Ik denk dat we veel meer invloed hebben op ons dagelijks leven en dat van onze buren door plekken te vergroenen. Als je een paar bomen toevoegt aan hitte-eilanden in de stad, gebieden met alleen maar cement en asfalt en bebouwing, kan dat alleen al zorgen voor een koeler micro-klimaat met meer vocht in de lucht.”
U bent commercieel betrokken bij de ontwikkeling van vergroeningstechnologie. Tast dat uw onafhankelijkheid niet aan?
„Ik denk dat je daar op een ethische manier mee om moet gaan. Als het niet anders kan, zeg je nee tegen opdrachten. En je moet er transparant over zijn. Ik had laatst een interview bij CNBC waarin me gevraagd werd apps te noemen die families dichter bij de natuur brengen. Een van mijn suggesties was de app NatureDose, die je blootstelling aan de natuur meet. Dan staat er als een soort disclaimer bij dat ik daar wetenschappelijk adviseur voor ben.”
Hoe werkt die app?
„Via een puntensysteem. Als je in een straat loopt zonder bomen, krijg je nul punten. In een straat met veel bomen krijg je, zeg, een kwart punt, midden in een bos of op een berg een volledig punt. En ook als je op het strand staat of naast een watermassa. Of nee sorry, dan krijg je driekwart punt geloof ik. Omdat we uit onderzoek weten dat de meeste gezondheidsvoordelen van bomen komen.”
Kopen mensen zo’n app?
„Hij is in Amerika en Canada iets van 50.000 keer gedownload, in Europa bestaat hij nog niet. We doen wel mee aan een Europees onderzoeksproject, waarin we gaan meten of het gebruik van de app invloed heeft op hartslag, cortisolniveau en dergelijke.”
Reduceer je natuur zo niet tot een soort vitaminepil?
„Absoluut. Het hele idee dat je een app moet gebruiken om naar buiten te gaan is natuurlijk heel gek. Je zou hetzelfde kunnen zeggen over de Fitbit. Sinds wanneer is het nodig dat wij tellen hoeveel stappen we zetten? Mijn hoop is dat er een dag komt dat natuur en beweging gewoon in ieders dagelijks ritme zitten. We moeten op elk moment klaarstaan om technologie in de prullenbak te gooien. Het gaat erom hoe we de relatie met de natuur kunnen koesteren. Technologie kan helpen, maar moet er niet aan afdoen. Er is een idee voor een game voor kinderen over biodiversiteit in de stad, geïnspireerd op Pokémon GO. Dat is een heel leuk idee, totdat kinderen zo door het park gaan lopen” – ze houdt haar telefoon voor haar gezicht. „Dan gaat het te ver.”
CV Nadina Galle
Nadina Galle (Alphen aan den Rijn, 1992) is ecologisch ingenieur en ondernemer. Ze bedacht en ontwikkelde Internet of Nature, een wereldwijde beweging voor de inzet van nieuwe technologie voor natuur in steden. Haar eerste boek, De natuur van onze steden, verscheen deze week in het Nederlands.
Op haar zesde verhuisde Nadina Galle met haar Nederlandse ouders en zusje naar Canada. Ze studeerde ecologie aan de Universiteit van Toronto, deed een master aardwetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam, promoveerde aan het University College Dublin en was phd-onderzoeker aan het Massachusetts Institute of Technology (MIT).
Nadina Galle woont met haar vriend en zoontje van een jaar in Amsterdam.