Van kartelparadijs tot voorloper

Recensie

Lees-, kijk, of luistertips van redacteuren over economische onderwerpen | Deze week: de geschiedenis van van een kwart eeuw Nederlandse kartelbeleid

In Eerlijke concurrentie poogt Roy op het Veld 25 jaar mededingingsbeleid in Nederland inzichtelijk te maken voor een breder publiek. Door onze redacteur

De bouw was jarenlang een van de grootste kartels, zelfs geregistreerd in het register van het ministerie van EZ.

De bouw was jarenlang een van de grootste kartels, zelfs geregistreerd in het register van het ministerie van EZ.



Foto Koen Suyk/ANP

De Amerikaan Andrew Mellon was misschien niet zo bekend als zijn landgenoot en oliemagnaat John Rockefeller, maar hij was aan het eind van de negentiende eeuw evengoed ongekend machtig. Met zijn bedrijven had hij een heersende positie op verschillende markten in de Verenigde Staten. Zijn bank Mellon National Bank was bijvoorbeeld dominant in de omgeving van de destijds belangrijke industriestad Pittsburgh. Ook controleerde Mellon aluminiumconcern Alcoa en staalfabriek US Steel én maakte hij elektrische apparaten onder de naam Westinghouse.

De marktmacht van Mellon (en later ook van Rockefeller en zijn Standard Oil) leidde in de VS, het land van de oneindige mogelijkheden, tot het idee dat een te grote opeenhoping van macht óók weer niet goed is. Wilde je de positie van de consument en werknemer beschermen, dan was overheidsingrijpen nodig. Het leidde in 1890 tot de lancering van de zogeheten ‘Sherman Act’. Senator John Sherman zag de industriëlen van die tijd als ‘economische monarchen’. Zijn wet komt erop neer dat afspraken die de concurrentie beperken, verboden worden. Het doel: marktwerking stimuleren op een voor consumenten gunstige manier.

De Sherman Act is al ruim een eeuw een begrip in de VS. Maar directe navolging in Nederland vond de wetgeving niet. Integendeel: in Nederland konden monopolies tot diep in de twintigste eeuw voortbestaan, schetst journalist Roy op het Veld in Eerlijke concurrentie, over de Nederlandse strijd tegen marktmacht.

Een van de grootste kartels die decennialang in Nederland bestonden, was er een in de bouwwereld. Via de Vereniging van Samenwerkende Prijsregelende Organisaties in de Bouwnijverheid (SPO) werden jarenlang opdrachten verdeeld onder aangesloten aannemers. Via vergaderingen konden aannemers intekenen op aanbestedingen die op stapel stonden. Wie de laagste prijs bood, werd naar voren geschoven. De opdrachtgever mocht niet met een andere partij in zee gaan dan het aangewezen bedrijf. Ongeveer zevenduizend Nederlandse bouwondernemingen en 150 buitenlandse bouwbedrijven kregen zo jarenlang opdrachten toegespeeld.

De SPO was niet geheim. Sterker nog: het kartel stond gewoon genoteerd in een register van het ministerie van Economische Zaken. Het idee achter het toestaan ervan: de sector zou schade ondervinden als opdrachtgevers aannemers op prijs tegen elkaar zouden gaan uitspelen. Op eenzelfde manier waren er ook afspraken onder bijvoorbeeld bakkers of makelaars.

In Europees verband liep Nederland uit de maat. Waar het ene na het andere land internationale anti-kartelwetgeving overnam, bleef de Nederlandse overheid weigeren. Het leidde in 1992 tot een boete van de Europese Commissie van 52 miljoen gulden. Onder druk van de Europese Unie maakte Nederland in de jaren daarna alsnog werk van het mededingingsbeleid. Op 1 januari 1998 ging de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMA) van start.

Veel details

In 199 pagina’s schetst Op het Veld hoe Nederland van kartelparadijs in 25 jaar een van de voorlopers werd op het gebied van mededinging. Het boek kwam er op verzoek van de Stichting Ontwikkelingen Mededingingsrecht vanwege het 25-jarig jubileum van de NMA en de latere opvolger ACM (Autoriteit Consument en Markt). Volgens Op het Veld zijn er veel boeken geschreven over het onderwerp „gericht op een klein publiek van specialisten”. Eerlijke concurrentie richt zich daarom op „het grotere publiek”.

Of het onderwerp zich daar helemaal voor leent, is de vraag. Het boek is een dappere poging de geschiedenis van het Nederlandse mededingingsrecht te schetsen, maar verzandt in een overdaad aan details. Zo vermeldt de auteur van de verschillende hoofdpersonen uitgebreide biografische details. Maar of het bijvoorbeeld nodig is om een uitgebreide biografische schets te maken van toenmalig professor Henk de Jong die met een „geruchtmakend artikel” de discussie over het Nederlandse mededingingsbeleid ook in economische kringen aanzwengelde?

Hetzelfde geldt voor verschillende voorzitters van de NMA en ACM, zoals Chris Fonteijn, Pieter Kalbfleisch en Anne Willem Kist, over wie Op het Veld ook veel achtergrondinformatie geeft. Interessant voor insiders, maar het grotere publiek zal vooral geïnteresseerd zijn in de geruchtmakende zaken die de toezichthouders hebben aangepakt. Hoe gingen ze te werk? Welke conflicten leverde dat op?

Daar komt een van de andere manco’s van Eerlijke concurrentie om de hoek kijken. Het boek is in opdracht geschreven en blijft daarom dicht bij de betrokkenen vanuit de NMA en ACM. Partijen die tegenover de toezichthouder kwamen te staan, komen nauwelijks aan het woord. Het beeld blijft daardoor wat eenzijdig en minder spannend.

Wat niet helpt bij het ordenen van de vele details is dat de geschiedenis van het markttoezicht vooral chronologisch opgeschreven is. Spannende zaken komen aan bod op het moment dat ze zich in de loop van de tijd aandienen en krijgen bijvoorbeeld geen eigen hoofdstuk waarin met alle betrokkenen wordt teruggeblikt.

Prettig is de blik richting de toekomst aan het slot van het boek. Want ook de eerder bejubelde Sherman Act functioneert niet meer zo goed. Door vooral oog te hebben voor de korte termijn, zijn toezichthouders in de VS de grotere structuren die ondertussen ontstonden uit het oog verloren. Daarbij wordt met name gedoeld op de toenemende macht van grote techbedrijven. Het toezicht zal daardoor anders moeten. De marktwaakhond moet activistischer worden om de greep van Big Tech op de maatschappij te beteugelen, zegt één van de geïnterviewden.

Het is een prikkelende constatering die laat zien dat het toezicht tegenwoordig in belangrijke mate ook grensoverschrijdend is. Het is wat het boek aantrekkelijker had kunnen maken: een breder perspectief op hoe verschillende toezichthouders internationaal werken en welke baanbrekende zaken dat heeft voortgebracht. Dan was het boek ook interessant geweest voor een groter publiek, nu blijft het te veel hangen in details en te dicht bij gebeurtenissen die vooral voor betrokkenen leuk zijn om terug te lezen.